ECLI:NL:GHSHE:2006:AY0440

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0500591
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-Van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in medische aansprakelijkheidszaak tegen ziekenhuis

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de stichting Stichting Ziekenhuis Bernhoven tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak draait om de vraag of de rechtbank terecht een orthopedisch chirurg als deskundige heeft benoemd in een geschil over medische aansprakelijkheid. De geïntimeerde, die een voetbreuk opliep na een val van de trap, verwijt de chirurg/traumatoloog [chirurg 1] dat deze laks heeft gehandeld, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade. Het hof oordeelt dat de benoeming van een chirurg/traumatoloog als deskundige noodzakelijk is, omdat het gaat om de beoordeling van het handelen van [chirurg 1]. De partijen waren het erover eens dat de deskundige een chirurg of traumatoloog diende te zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het de benoeming van dr. Ph.J. Edixhoven, een orthopedisch chirurg, betreft en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor een nieuwe benoeming van een deskundige. Daarnaast bekrachtigt het hof de beslissing dat beide partijen in beginsel de helft van het voorschot voor de deskundige dienen te dragen, omdat [geïntimeerde] reeds bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er mogelijk sprake is van een verwijtbaar handelen van [chirurg 1]. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C0500591/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 30 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
de stichting STICHTING ZIEKENHUIS BERNHOVEN,
gevestigd te Oss,
appellante bij exploot van dagvaarding van
13 april 2005,
procureur: mr. J.E. Benner,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
thans wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. L.P.M. van Erp,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 16 maart 2005 tussen appellante - het ziekenhuis - als gedaagde en geïntimeerde - [naam] - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 111005/HA ZA 04-1194)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 8 september 2004 en 2 november 2004.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. In de appeldagvaarding heeft het ziekenhuis 2 grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en gevorderd, kort gezegd, dat als deskundige wordt benoemd een chirurg/traumatoloog, dat als zodanig wordt benoemd [evt. deskundige 1], chirurg in het UMC te Utrecht of [evt. deskundige 2], chirurg in het Sint-Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg en voorts dat het voorschot op de kosten van de deskundige geheel ten laste van [geïntimeerde] komt, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Grief I houdt in dat de rechtbank ten onrechte een orthopedisch chirurg als deskundige heeft benoemd.
Grief II houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ieder van partijen de helft van het voorschot voor de deskundige dient te deponeren.
4. De beoordeling
4.1. Het vonnis waarvan beroep is een tussenvonnis. Omdat de rechtbank heeft bepaald dat tussentijds hoger beroep is toegestaan is het ziekenhuis ontvankelijk in het hoger beroep.
4.2. De rechtbank heeft onder 2 van het vonnis van 16 maart 2005 vastgesteld welke feiten tussen partijen vaststaan. Tegen deze overweging is geen grief gericht, terwijl deze feiten ook door [geïntimeerde] niet zijn betwist. Deze feiten vormen derhalve ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.3. Kort weergegeven gaat het in dit hoger beroep om het volgende.
Medio mei 2000 is [geïntimeerde] van de trap gevallen, waarbij zij een breuk in haar voet heeft opgelopen. Zij is daarvoor aanvankelijk behandeld door de chirurg/traumatoloog [chirurg 1], die inmiddels is overleden maar destijds werkzaam was in het ziekenhuis, en na 10 januari 2001 door de orthopedisch chirurg [chirurg 2], eveneens werkzaam in het ziekenhuis. Medio 2001 is [geïntimeerde] verwezen naar het Radboud Ziekenhuis te Nijmegen, waar zij onder behandeling is gekomen van de orthopedisch chirurg [chirurg 3], die [geïntimeerde] heeft geopereerd op 10 december 2001.
4.4. [geïntimeerde] stelt - kort samengevat - dat de chirurg/ traumatoloog [chirurg 1] laks en onvoldoende voortvarend is opgetreden, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat zij aanzienlijke materiële en immateriële schade heeft geleden en zal lijden.
4.5. Bij dagvaarding van 14 mei 2004 heeft [geïntimeerde] gevorderd te bepalen dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor genoemde schade en dat het ziekenhuis deze aan haar dient te vergoeden, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten.
4.6. Bij vonnis van 8 september 2004 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 2 november 2004. In het aan het slot van het proces-verbaal opgenomen vonnis heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen in discussie is of [chirurg 1] heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot onder gelijke omstandigheden behoort te handelen en over de vraag of het letsel en de andere klachten van [geïntimeerde] het gevolg zijn van een fout van [chirurg 1], als daar al sprake van is. Voorts is overwogen dat beide partijen het er over eens zijn dat deze kwesties voorgelegd dienen te worden aan één deskundige, een algemeen chirurg of traumatoloog.
4.7. Bij vonnis van 16 maart 2005 heeft de rechtbank overwogen dat de door beide partijen voorgedragen deskundige, een chirurg/traumatoloog, wegens grote drukte niet in staat is de opdracht te aanvaarden. Omdat [geïntimeerde] zich verzet tegen het voorstel van het ziekenhuis om [evt. deskundige 1], chirurg, of [evt. deskundige 2], chirurg, als deskundige te benoemen heeft de rechtbank dr. Ph.J. Edixhoven, orthopedisch chirurg, benoemd tot deskundige en bepaald dat beide partijen in verband met de omstandigheden van het geding in beginsel gehouden zijn gezamenlijk, ieder voor de helft, een voorschot op de kosten van de deskundige te deponeren. Dit depot is vervolgens slechts van het ziekenhuis verlangd, omdat [geïntimeerde] met een toevoeging procedeert.
4.8. De eerste grief van het ziekenhuis is gericht tegen de beslissing een orthopedisch chirurg tot deskundige te benoemen.
4.8.1. De grief slaagt. De verwijten van [geïntimeerde] betreffen [chirurg 1], die chirurg/traumatoloog was. De te benoemen deskundige dient derhalve vragen te beantwoorden die betrekking hebben op diens handelen. Het hof is van oordeel dat een chirurg/traumatoloog daartoe beter in staat is dan een andere medisch specialist, nu het criterium hier immers dient te zijn hoe een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot zou hebben gehandeld en niet hoe een
- meer c.q. anders gespecialiseerd - orthopedisch chirurg dat zou hebben gedaan. Partijen waren het blijkens het proces-verbaal van de comparitie ook over eens dat de te benoemen deskundige een chirurg of traumatoloog diende te zijn.
4.8.2. Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover het de benoeming van dr. Edixhoven tot deskundige betreft. Hoewel het ziekenhuis vordert dat het hof een andere deskundige benoemt gaat het hof ervan uit dat partijen niet verlangen dat het hof de zaak aan zich houdt, nu partijen zich daarover niet uitdrukkelijk hebben uitgelaten. Het hof zal de zaak dan ook terugverwijzen naar de rechtbank. De rechtbank dient vervolgens een chirurg/traumatoloog tot deskundige te benoemen, waarbij het haar vrij staat wie zij daarvoor kiest. Het enkele feit dat [geïntimeerde] niet heeft gemotiveerd waarom zij bezwaar heeft tegen de door het ziekenhuis voorgestelde personen betekent niet dat de rechtbank een van hen dient te benoemen.
4.9. De tweede grief betreft de beslissing van de rechtbank dat ieder van partijen in beginsel de helft van het voorschot op de kosten van de deskundige dient te dragen.
4.9.1. Deze grief faalt. De omstandigheden van het geding vormen hier aanleiding af te wijken van de hoofdregel van art. 195 Rv. en het voorschot ten laste van beide partijen te brengen. [geïntimeerde] heeft immers reeds een bewijsstuk in het geding gebracht voor haar stelling dat [chirurg 1] een verwijt kan worden gemaakt, namelijk een rapport van een door haar geconsulteerde orthopedisch consulent, [orthopedisch consulent] (productie 3 inleidende dagvaarding). Daarin staat vermeld dat valt te betreuren dat [chirurg 1] misschien niet in eerste instantie maar wel in tweede instantie niet heeft besloten over te gaan tot nadere röntgenevaluatie middels CT scan, hetgeen een fors doktersdelay had kunnen voorkomen en veel zeer bij [geïntimeerde] had kunnen voorkomen. Daarom acht ook het hof het voorshands redelijk dat beide partijen de kosten voor de deskundige voor de helft dragen.
4.10. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, behalve voor zover het betreft de persoon van de benoemde deskundige. De zaak zal worden terugverwezen naar de rechtbank. De kosten van het hoger beroep zal het hof tussen partijen compenseren, omdat zij beiden op enig punt in het ongelijk zijn gesteld.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor wat betreft het gedeelte waarin dr. Ph.J. Edixhoven tot deskundige is benoemd;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank te 's-Hertogenbosch teneinde deze verder te behandelen met inachtneming van hetgeen het hof onder 4.8.2. heeft overwogen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 30 mei 2006.