ECLI:NL:GHSHE:2006:AY4180

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/00369
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen wegens gebrek aan expliciete herzieningsbeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 8 maart 2006 uitspraak gedaan in het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De navorderingsaanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 37.379,-, waarbij de aanvankelijk verleende verrekening van verliezen uit het jaar 1997 ongedaan was gemaakt. Dit resulteerde in een nagevorderd bedrag aan enkelvoudige belasting van f 6.688,-, verhoogd met heffingsrente. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze navorderingsaanslag, maar de Inspecteur verklaarde de bezwaren gedeeltelijk gegrond, door de verhoging van de belasting kwijt te schelden en de heffingsrente te verminderen tot nihil.

Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, dat de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft belanghebbende cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. Het Hof heeft vastgesteld dat er nooit een expliciete beschikking tot herziening van het verlies over 1997 is afgegeven, wat cruciaal was voor de beoordeling van de navorderingsaanslag over 1994.

Het Hof oordeelde dat zonder een expliciete herzieningsbeschikking de navorderingsaanslag vernietigd moest worden. Het standpunt van de Inspecteur, dat de navorderingsaanslag een impliciete herzieningsbeschikking inhield, werd verworpen. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag, en veroordeelde de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.690,50. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 05/00369
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, derde meervoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, die thans ten aanzien van belanghebbende bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden navorderingsaanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 37.379,-. Bij deze navorderingsaanslag is de aanvankelijk verleende verrekening van verliezen uit het jaar 1997 ongedaan gemaakt, hetgeen resulteerde in een nagevorderd bedrag aan enkelvoudige belasting van f 6.688,-. De verschuldigde belasting is bij deze navorderingsaanslag verhoogd met, na gedeeltelijk kwijtschelding, vijftig percent van de nagevorderde enkelvoudige belasting, te weten f 3344,--. Tevens is bij deze navorderingsaanslag heffingsrente in rekening gebracht, ten bedrage van f 726,-.
1.2. Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak van de Inspecteur zijn de bezwaren in zoverre gegrond verklaard dat de verhoging van de belasting geheel is kwijtgescholden en de heffingsrente is verminderd tot nihil.
1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem, welke die uitspraak heeft bevestigd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 1 april 2005, nr. 40.321, heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak.
1.5. Belanghebbende heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest een memorie ingediend.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op de inhoud van die memorie gereageerd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 september 2005 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof met toepassing van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.8. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de vaststaande feiten naar de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem en hetgeen is overwogen in onderdeel 3.1 van het arrest van de Hoge Raad. In aanvulling en voor zover nodig in afwijking daarop stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Er is nimmer een expliciete beschikking tot herziening van het verlies over 1997 afgegeven, ook niet nadat het arrest van de Hoge Raad is gewezen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de onderhavige navorderingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Ik heb begrepen dat Prof. Dr. J.W. Zwemmer in BNB een annotatie bij het verwijzingsarrest van de Hoge Raad heeft geschreven, maar ik heb er geen bezwaar tegen dat hij deel uitmaakt van de kamer die deze zaak behandelt. Wat mij betreft behoeft de samenstelling van die kamer niet te worden gewijzigd.
Op 24 augustus 1999 hebben wij het controlerapport dat aanleiding is geweest voor de onderhavige navorderingsaanslag van de Inspecteur ontvangen. De navorderingsaanslag zelf is gedagtekend 31 december 1999. Er is nimmer een expliciete herzieningsbeschikking voor het verlies over 1997 afgegeven, ook niet nadat het arrest van de Hoge Raad is gewezen.
De Inspecteur
Ik heb de memorie van verwijzing van belanghebbende niet ontvangen. Nu ik deze memorie ter zitting heb uitgereikt gekregen en gelegenheid heb gehad die memorie te lezen wil ik het volgende opmerken. Ik heb moeite met de beperkte lezing van de verwijzingsopdracht die kennelijk ten grondslag ligt aan het primaire standpunt van belanghebbende. Ik kan mij niet goed voorstellen dat de Hoge Raad de zaak zou verwijzen als er alleen nog een beslissing omtrent de hoogte van de proceskostenvergoeding te nemen zou zijn. Die beslissing zou de Hoge Raad met toepassing van de tabel bij het Besluit proceskosten bestuurszaken toch ook zelf kunnen nemen. Ik zou mij willen aansluiten bij de door de Advocaat-Generaal verwoorde oplossing, namelijk het in de navorderingsaanslag voor 1994 begrijpen van een impliciete herzieningsbeschikking.
Ik heb begrepen dat Prof. Dr. J.W. Zwemmer in BNB een annotatie bij het verwijzingsarrest van de Hoge Raad heeft geschreven, maar ik heb er geen bezwaar tegen dat hij deel uitmaakt van de kamer die deze zaak behandelt. Wat mij betreft behoeft de samenstelling van die kamer niet te worden gewijzigd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en de navorderingsaanslag
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Partijen strijden in de eerste plaats over de omvang van het geding na verwijzing. De Inspecteur stelt dat thans het materiële geschil behandeld moet worden. Hij meent dat in de navorderingsaanslag over 1994 een impliciete beschikking tot herziening van het verlies over 1997 besloten ligt. In de visie van de Inspecteur is het beroep in de eerste plaats gericht tegen deze herzieningsbeschikking en dient in het kader van de beoordeling van die herzieningsbeschikking het materiële geschilpunt, te weten de vraag of over het jaar 1997 een verlies is geleden, aan de orde te komen. Belanghebbende bestrijdt het standpunt van de Inspecteur. Hij stelt dat nu er geen afzonderlijke beschikking tot herziening van het verlies over 1997 is genomen, de navorderingsaanslag over 1994 moet worden vernietigd en uitsluitend nog de proceskostenvergoeding aan de orde is.
4.2. Naar het oordeel van het Hof volgt uit hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen dat zonder een afzonderlijke, expliciete, beschikking tot herziening van het verlies over 1997, de navorderingsaanslag over 1994 vernietigd moet worden. Aangenomen moet immers worden dat als de Hoge Raad het bestaan en de door de Inspecteur bepleite werking van een impliciete herzieningsbeschikking zou hebben aanvaard, in het arrest daarvan melding zou zijn gemaakt. Voorts verdraagt het standpunt van de Inspecteur zich niet met het oordeel van de Hoge Raad dat het beroep in wezen betrof de uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag over 1994. In de visie van de Inspecteur betrof het beroep immers niet die navorderingsaanslag maar de (impliciete) herzieningsbeschikking.
4.3. Nu vaststaat dat er nimmer een expliciete beschikking tot herziening van het verlies over 1997 is afgegeven, moet de onderhavige navorderingsaanslag worden vernietigd. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerechtshof te Arnhem en bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerechtshof te Arnhem, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1,5 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5(factor gewicht van de zaak) is € 724,50.
Het Hof stelt de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1,5(factor gewicht van de zaak) is € 966,=.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vernietigt de navorderingsaanslag,
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.690,50, en
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op 8 maart 2006 door A.J. van Soest, voorzitter, R.J. Koopman en J.W. Zwemmer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 8 maart 2006
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.