8.3.1. [appellant], als enig aandeelhouder en bestuurder van SG-een BV, is jegens [geïntimeerde] aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van het niet betalen door SG-een BV van haar opeisbare schulden, indien aan [appellant], in de omstandigheden van het geval ter zake van deze schade persoonlijk een verwijt treft van het niet betalen door SG-een BV.
8.3.2. Het hof is van oordeel dat [appellant] als directeur/ enig aandeelhouder van SG-een BV een zodanig groot risico heeft genomen dat hij had kunnen bevroeden - naar 's hofs oordeel: zelfs had kunnen en moeten weten - dat SG-een BV haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] niet meer zou kunnen nakomen. Dit risico, dat [appellant] heeft genomen ten koste van SG-een BV - en derhalve ten koste van haar crediteuren - werd kennelijk door [appellant] genomen vooral met het oog op het bevorderen van de eigen belangen van [appellant] privé.
Het hof komt op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, tot dit oordeel.
8.3.3. Bij het aangaan van de overeenkomst met [geïntimeerde] behoefde [appellant] nog niet te weten dat het risico dat SG-een BV de vorderingen van [geïntimeerde] niet kon betalen zou ontstaan en uiteindelijk zou worden verwezenlijkt, nu er toentertijd aan SG-een BV een lening was verstrekt (door [appellant] privé) die voldoende was om de aanneemsom te betalen, terwijl die lening zelf weer zou kunnen worden ingelost uit latere inkomsten. Wel had [appellant] reeds bij het aangaan van de overeenkomst met SG-een BV de verhaalsmogelijkheden van potentiële crediteuren van SG-een BV aanzienlijk beknot doordat hij toen had bedongen dat een deel van de te bouwen zaak aan hem moest worden geleverd.
8.3.4. Vervolgens heeft [appellant] de aflossing van zijn vordering uit genoemde lening door SG-een BV vervroegd laten plaatsvinden, te weten op 1 oktober 1999, terwijl het contract voorzag in aflossing per 1 januari 2000. Met dit vervroegde onverplichte aflossen heeft [appellant] het verhaal van de vorderingen van [geïntimeerde] op SG-een BV onmogelijk gemaakt; immers als niet vervroegd was afgelost had [geïntimeerde] waarschijnlijk wel betaald kunnen worden. Door aldus te handelen heeft [appellant] naar
's hofs oordeel betalingsonmacht bij SG-een BV gecreëerd, waarbij in aanmerking wordt genomen dat juist [appellant] in zijn positie als bestuurder als geen ander de consequenties van het vervroegde onverplichte aflossen kon overzien.
8.3.5. Hierna, dus op een tijdstip dat SG-een BV niet meer aan haar verplichtingen jegens [geïntimeerde] kon voldoen, hetgeen [appellant] wist, heeft [appellant] het aan hem overgedragen gedeelte van het gebouwde verhuurd en de huurpenningen aan hem privé laten toekomen.
8.3.6. Vaste jurisprudentie is dat het tegenover de schuldeisers van een vennootschap onrechtmatig kan zijn om na te laten er voor te zorgen dat de schulden van de vennootschap kunnen worden betaald uit gelden die de vennootschap ter beschikking staan krachtens kredietfaciliteit. A fortiori zal dit dus zo zijn wanneer een directeur/enig aandeelhouder voortijdig gelden aan een vennootschap onttrekt.