ECLI:NL:GHSHE:2006:AY6681

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-012049-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 juli 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juli 1998. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in de Verenigde Staten van Amerika, was in 1998 geëmigreerd en had de gemeente Ravenstein op de hoogte gesteld van zijn vertrek. Het vonnis was bij verstek gewezen, maar er waren in de jaren daarna geen pogingen ondernomen door het openbaar ministerie om de verdachte in kennis te stellen van dit vonnis, ondanks dat zijn adres achterhaalbaar was. De verdachte werd pas op 2 december 2005 op de hoogte gesteld van het vonnis, toen hij Nederland binnenreisde.

De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er in de periode van zeven jaren en bijna zes maanden geen enkele poging was gedaan om de verdachte te bereiken. Het hof oordeelde dat de redelijke termijn voor berechting in deze zaak in grote mate was overschreden. Bij de afweging van de belangen van de gemeenschap en de verdachte, prevaleerde het belang van de verdachte, aangezien hij geen mede schuld had aan de lange termijn. Het hof verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging en vernietigde het eerdere vonnis.

De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verplichting van het openbaar ministerie om tijdig te communiceren met de verdachte. Het hof volgde niet de stelling van de advocaat-generaal dat de verdachte mede schuld had aan de lange termijn, omdat hij zijn adres niet had doorgegeven. Het hof concludeerde dat de verdachte had gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden.

Uitspraak

Parketnummer: 20-012049-05
Uitspraak : 26 juli 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 juli 1998 in de strafzaak met parketnummer 01-006105-97 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1970,
wonende te [adres] (Verenigde Staten van Amerika).
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het openbaar ministerie ontvankelijk zal verklaren.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Verdachtes raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat het openbaar ministerie de niet-ontvankelijkheid moet worden verklaard. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de uitspraak van de eerste rechter d.d. 6 juli 1998 pas op 2 december 2005 op de luchthaven Schiphol aan verdachte is betekend, terwijl er in de jaren tussen de uitspraak van de eerste rechter en de betekening d.d. 2 december 2005 geen enkele poging is gedaan om die uitspraak te betekenen. Voorts heeft verdachte in het najaar van 2004 een nieuw paspoort aangevraagd bij de consul-generaal te Los Angeles (Verenigde Staten van Amerika), welk paspoort hem op 21 december 2004 is verschaft. De Nederlandse overheid was derhalve vanaf 21 december 2004 op de hoogte van de verblijfplaats van verdachte. Ook in de periode tussen 21 december 2004 en 2 december 2005 heeft het openbaar ministerie geen poging gedaan het vonnis van de eerste rechter aan verdachte te betekenen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de processtukken blijkt het volgende:
a. de verdachte is op 7 april 1997 verhoord over het tenlastegelegde feit;
b. hij is per 19 februari 1998 geëmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika, waarvan hij bericht heeft gegeven aan de gemeente Ravenstein;
c. het vonnis, waarvan beroep, is bij verstek gewezen op 6 juli 1998;
d. op 15 december 1998 is de verdachte ter zake van dit vonnis in het opsporingsregister geplaatst;
e. bij brief van 28 december 2004 heeft de minister van buitenlandse zaken de officier van justitie – naar aanleiding van de plaatsing in het opsporingsregister – op de hoogte gebracht van het adres van de verdachte in de Verenigde Staten van Amerika;
f. het vonnis is op 2 december 2005 medegedeeld aan de verdachte in persoon, toen hij Nederland binnenreisde. Voordien heeft geen betekening (ook niet aan de griffier) van de verstekmededeling plaats gehad, noch is geprobeerd deze te betekenen.
Uit het vorenstaande volgt dat in de periode tussen c en f – zijnde zeven jaren en bijna zes maanden – het openbaar ministerie geen enkele poging heeft ondernomen de verdachte in kennis te stellen van het verstekvonnis, hoewel het adres van de verdachte achterhaalbaar had kunnen zijn bij de gemeente Ravenstein en vanaf 28 december 2004 ook bekend was bij justitie.
Hierdoor is de redelijke termijn voor de berechting in zo grote mate overschreden, dat het bij afweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap ook na overschrijding van de redelijke termijn behoudt bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden, het laatstgenoemde belang moet prevaleren. Het hof zal derhalve het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de strafvervolging.
Het hof volgt niet de advocaat-generaal in haar standpunt dat verdachte mede schuld heeft aan de lange termijn omdat hij – wetende dat hem een strafrechtelijke vervolging boven het hoofd hing – zou hebben nagelaten de justitiële autoriteiten op de hoogte te houden van zijn adresgegevens. Uit het vermelde onder b blijkt immers dat verdachte op dit punt heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J.A. van Zon, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. C.R.L.R.M. Ficq,
in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoekstra, griffier,
en op 26 juli 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.R.L.R.M. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.