typ. LD
rolnr. KG C0501202/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
derde kamer, van 4 juli 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
wonende te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 24 augustus 2005,
procureur: mr. N.J.W.M. de Leeuw,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank te Maastricht gewezen vonnis van 27 juli 2005 onder zaaknummer 102710/KG ZA 05-240 tussen appellante - [appellante] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 102710/KG ZA 05-240)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante], onder overlegging van drie producties, twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde].
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde], onder overlegging van dertien producties, de grieven bestreden.
2.3. Vervolgens heeft [appellante] nog een akte genomen waarop door [geïntimeerde] bij antwoordakte is gereageerd.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. De door de rechtbank vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1. Op basis van een tussen partijen uitgesproken echtscheidingsbeschikking d.d. 26 september 2002 met verwijzing naar een echtscheidingsconvenant van 28 augustus 2002 is [geïntimeerde] gehouden aan [appellante] terzake kinderalimentatie te betalen, maandelijks, bij vooruitbetaling te voldoen, een bedrag van E. 655,-- per maand. Ingevolge wettelijke indexering bedraagt de kinderalimentatie thans E. 705,23 per maand (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg).
4.1.2. Op 22 april 2005 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van [geïntimeerde] voor achterstallige alimentatie alsmede voor de toekomstige betalingen (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg). In het verleden is sprake geweest van een betalingsachterstand en ook na het kort geding vonnis in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] niet (geheel) aan zijn betalingsverplichting voldaan.
4.1.3. Bij dagvaarding in kort geding d.d. 4 juli 2005 heeft [geïntimeerde] gevorderd het beslag op te heffen.
4.1.4. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van 27 juli 2005 is het op 22 april 2005 op verzoek van [appellante] ten laste van [geïntimeerde] gelegde executoriaal derdenbeslag onder de werkgever van [geïntimeerde] opgeheven. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.1.5. In deze appelprocedure wordt met de grieven in feite het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4.2. De eerste grief is gericht tegen de overwegingen van de voorzieningenrechter als weergegeven in de laatste drie alinea's van blad 3 van het vonnis waarvan beroep.
Primair is betoogd dat de artikelen 479 b, 479 d en 479 e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in onderhavige zaak van toepassing zijn met uitsluiting van andere opheffingsgronden.
Subsidiair is gesteld dat de gronden genoemd in artikel 479 d Rv zich in casu niet voor doen en is er op gewezen dat artikel 479 e Rv voortdurend beslag toe staat.
Meer subsidiair is aangevoerd dat er in casu, gelet op de stellingen van [geïntimeerde] en de omstandigheden van het geval, geen mogelijkheid van opheffing van het beslag bestaat naast de verzetmogelijkheid van artikel 479 d Rv.
Tenslotte is uiterst subsidiair onder grief 1 aan de orde gesteld dat de door de voorzieningenrechter gehanteerde toetsnorm niet de juiste is en dat, gelet op de geldende toetsnorm, de vordering niet toegewezen had moeten worden.
4.3. De tweede grief is gericht tegen de in verband met de gehanteerde onjuiste toetsnorm(en) ten onrechte uitgesproken opheffing van het beslag.
4.4. In reactie op de grieven heeft [geïntimeerde] primair aangevoerd dat inmiddels het dienstverband van [geïntimeerde] met ingang van 7 december 2005 is ontbonden, zodat het loonbeslag niet zal kunnen herleven. Wel is ook aangegeven dat hoger beroep ingesteld zal gaan worden, maar als dat niet succesvol zou blijken [appellante] niet ontvankelijk zou worden in dit hoger beroep bij gebrek aan belang.
Subsidiair is [geïntimeerde] ingegaan op het hoe en waarom en de al dan niet verwijtbaarheid van de te late alimentatiebetalingen.
Naar aanleiding van de concrete grieven zijn de stellingen van [appellante] weersproken.
4.5. De grieven kunnen worden herleid tot de klacht dat de voorzieningenrechter de vordering van [geïntimeerde] ten onrechte heeft toegewezen, omdat de voorzieningenrechter een onjuiste toetsnorm heeft gebezigd.
Het hof zal hierna beide grieven gezamenlijk behandelen.
4.5.1. Het hof stelt voorop dat naar zijn oordeel de kwestie van de beëindiging van het dienstverband en het daartegen in te stellen hoger beroep door [geïntimeerde] niet afdoen aan de ontvankelijkheid van [appellante] in dit hoger beroep reeds omdat het hier ook de herleving van het beslag in de periode tot aan die beëindiging van de dienstbetrekking betreft.
4.5.2. In onderhavige zaak is sprake van executoriaal beslag onder derden in zaken betreffende levensonderhoud en uitkering voor de huishouding in de zin van Boek 2, titel 2 artikel 479 b e.v. Rv.
Kenmerk van dit alimentatiebeslag is dat het een vereenvoudigd beslag is, dat het wordt gelegd ook voor toekomstige alimentatietermijnen en dat het in beginsel voortduurt zolang de alimentatiegerechtigde dit wil.
Dit laatstgenoemde beginsel kent uitzondering in de regelingen van de artikelen 479d en artikel 438 Rv.
In die twee artikelen zijn toetsnormen voor een eventuele opheffing van dit beslag gegeven.
[geïntimeerde] heeft in de kort geding procedure in eerste aanleg opheffing van het door [appellante] gelegde beslag gevorderd en die vordering naar het oordeel van het hof gebaseerd op artikel 438 Rv.
In artikel 438 Rv is een algemene regeling gegeven voor geschillen die in verband met de executie rijzen.
Naar het oordeel van het hof is een geëxecuteerde, zolang de executie voortduurt, bevoegd om (naast of in de plaats van verzet op grond van artikel 479 d Rv, waarvoor bijzondere opheffingsgronden gelden en in welk geval de verplichting tot betaling wordt geschorst) verzet te doen op de wijze van artikel 438 Rv.
In het kader van toetsing aan de grond waarop ex artikel 438 Rv het beslag moet worden opgeheven kunnen slechts inhoudelijke bezwaren tegen het beslag worden aangevoerd voor zover deze zouden nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.
Daarvan is in onderhavige zaak naar het oordeel van het hof geen sprake. Niet gesteld of gebleken is dat de oorspronkelijke alimentatiebeschikking op een juridische of feitelijke misslag heeft berust. Evenmin is sprake van na die beschikking opgekomen feiten welke klaarblijkelijk voor [geïntimeerde] een noodtoestand doen ontstaan.
Naar het oordeel van het hof is het beslag ook niet vexatoir te achten. In het verleden was sprake van een betalingsachterstand en ook na het kort geding vonnis in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] niet (geheel) aan zijn betalingsverplichting voldaan.
Het hof concludeert op grond van bovenstaande dat het [geïntimeerde] wel vrijgestaan heeft de procedure van opheffing van het beslag door de voorzieningenrechter te kiezen, maar dat de voorzieningenrechter onder hantering van onjuiste toetsnormen op onjuiste gronden het beslag heeft opgeheven.
Toepassing van de toetsnorm van artikel 438 Rv leidt, zoals uit bovenstaande naar voren komt, tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het beslag.
4.5.3. De slotsom van het vorenstaande is dat de grieven van [appellante] slagen. Het vonnis van de voorzieningenrechter moet derhalve worden vernietigd.
De kosten van de procedures in eerste aanleg en in hoger beroep zullen, in aanmerking genomen dat er sprake is van gewezen echtelieden, worden gecompenseerd, zodanig, dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
Opnieuw rechtdoende oordeelt het hof als volgt.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, en
wijst het door [geïntimeerde] gevorderde af;
compenseert de kosten van beide procedures aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Zwitser-Schouten, Venner-Lijten en Zweers-van Vollenhoven en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 4 juli 2006.