ECLI:NL:GHSHE:2006:AY6845

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C03/00505
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Hendriks-Jansen
  • Fikkers
  • Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over premieafspraken en bewijsvoering in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van de besloten vennootschap [APPELLANTE] B.V. tegen AGF Belgium Insurance N.V. De zaak draaide om de premies die aan [appellante] in rekening waren gebracht door AGF, die volgens [appellante] niet overeenkwamen met de eerder gemaakte afspraken. Het hof oordeelde dat de door AGF overgelegde bescheiden niet voldoende bewijs boden dat de premies conform de premie tabellen van GS verzekeringen in 1996 waren berekend. Het hof kon niet vaststellen dat de premies zoals vermeld in de tabellen daadwerkelijk waren overeengekomen met [appellante]. De brieven die AGF als bewijs had overgelegd, waren niet voldoende om aan te tonen dat er geen andere afwijkende afspraken waren gemaakt.

Het hof verwierp ook het aanbod van AGF om aanvullend getuigenbewijs te leveren, omdat het in strijd met de goede procesorde zou zijn om bewijs in etappes te willen leveren. Het hof oordeelde dat [appellante] niet in haar recht was verwerkt, ondanks de stelling van AGF dat zij pas in 1998 bezwaar had gemaakt tegen de in rekening gebrachte premies. Het hof wees een bedrag van € 6.888,81 toe aan AGF, vermeerderd met wettelijke rente, en ook buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen. Het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch werd vernietigd en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0300505/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer,
van 25 juli 2006,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap
[APPELLANTE] B.V.,
gevestigd te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 15 en 16 april 2003,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen:
de rechtspersoon naar belgisch recht
AGF BELGIUM INSURANCE N.V., voorheen geheten AGF DE SCHELDE N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
Dit arrest is gewezen in vervolg op het tussenarrest van het hof in deze zaak d.d. 10 januari 2006.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Bij voormeld tussenarrest is AGF toegelaten tot het leveren van bewijs.
AGF heeft blijkens de aantekeningen op de rolkaart afgezien van getuigenverhoor en heeft bij akte onder overlegging van producties schriftelijk bewijs geleverd.
[appellante] heeft daarop een antwoordakte genomen.
Partijen hebben daarna opnieuw de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De verdere beoordeling van het hoger beroep
7.1. Het hof heeft AGF toegelaten te bewijzen dat de door haar aan [appellante] in rekening gebrachte premies ad f. 138.876,98 in overeenstemming zijn met de door of namens haar met [appellante] overeengekomen premies en tarieven.
7.2. AGF heeft daarop de tabel van brutopremies in het geding gebracht die destijds door haar gevolmachtigde GS-verzekeringen was opgesteld. Voorts legt zij over de berekeningen van de premies van de polisnummers die volgens [appellante] onjuist zouden zijn berekend. Uit de berekeningen blijkt volgens AGF dat de premies conform de tabel in rekening zijn gebracht. [appellante] is volgens AGF uitgegaan van tabellen die niet van toepassing zijn. Er zijn met [appellante] geen kortingen overeengekomen op de door haar verschuldigde verzekeringspremies. Op verzekerde lease-auto's en auto's voor de verhuur kan geen korting van 70% wegens schadevrij rijden worden verkregen. AGF wijst erop dat van de 22 polissen er 15 schadegevallen zijn. AGF biedt aanvullend getuigenbewijs aan voor het geval het hof van mening zou zijn dat middels de in het geding gebrachte bescheiden het bewijs niet geleverd is.
AGF stelt voorts dat [appellante] voor 16 december 1998 nimmer heeft geprotesteerd tegen de premies die bij haar in rekening zijn gebracht. [appellante] heeft derhalve pas na zeer lange tijd bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte premies en heeft volgens AGF ex art. 6:89 BW haar recht verloren om bezwaar te maken tegen de in rekening gebrachte bedragen.
7.3. Het hof oordeelt als volgt:
Uit de door AGF in het geding gebrachte bescheiden kan slechts geconcludeerd worden dat de aan [appellante] in rekening gebrachte premies zijn berekend conform de premie tabellen die GS verzekeringen in 1996 hanteerde.
Nu het verweer van [appellante] in deze procedure steeds is geweest dat terzake de verzekeringovereenkomsten die zij met GS-verzekeringen heeft afgesloten andere, voor [appellante] gunstiger premie-afspraken zijn gemaakt, kan het hof niet op grond van de door AGF in het geding gebrachte bescheiden vaststellen dat de premies zoals vermeld in de tabellen ook daadwerkelijk zijn overeengekomen met [appellante]. De door AGF als productie 5 overgelegde brieven waarin sommige afwijkende premie-afspraken expliciet zijn bevestigd zijn evenmin voldoende bewijs om te oordelen dat [appellante] geen - andere - afwijkende afspraken met GS-verzekeringen zou hebben gemaakt. Het hof oordeelt AGF dan ook niet geslaagd in de bewijsopdracht.
Het aanbod van AGF tot het leveren van aanvullend getuigenbewijs voor het geval het hof het schriftelijke bewijs onvoldoende zou vinden, wordt door het hof gepasseerd, aangezien het in strijd met de goede procesorde is om het bewijs in etappes te willen leveren, afhankelijk van tussentijdse beoordelingen van het hof omtrent de vraag of het reeds geleverde bewijs (intussen) "voldoende" is.
Het bij akte gedane verzoek van [appellante] om bepaling van een datum waarop zij tegenbewijs middels getuigen kan leveren wordt eveneens gepasseerd, aangezien dat niet meer van belang is voor de te nemen beslissing.
De stelling van AGF dat [appellante] haar recht verwerkt zou hebben omdat zij pas in 1998 bezwaar zou hebben gemaakt tegen de in rekening gebrachte premies wordt verworpen. Afgezien van het feit dat volgens vaste jurisprudentie (vgl HR 11 mei 2001, NJ 2001, 410) facturen niet dienen te worden aangemerkt als "prestaties" in de zin van artikel 6:89 BW, heeft [appellante] reeds bij brief d.d. 11 september 1997 - en volgens deze brief ook reeds op 19 augustus 1997 - bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte tarieven.
Aldus kan er geen sprake zijn van rechtsverwerking.
Uit het bovenstaande volgt dat, zoals ook reeds in het tussenarrest van 10 januari 2006 onder de rechtsoverwegingen 4.6.3. en 4.6.7. is overwogen, aan AGF een bedrag groot f. 15.180,94, derhalve E. 6.888,81, wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 1998.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen tot een bedrag groot E. 788,97 conform het rapport Voorwerk II. De gevorderde rente over deze kosten wordt toegekend vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 23-02-2003, nu niet is gesteld dat daarop eerder aanspraak is gemaakt.
Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, des dat iedere partij de eigen kosten draagt.
8. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 26 februari dat is gewezen tussen partijen onder zaak/rolnummer 64378/HAZA 01-804, en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] tot betaling aan AGF van:
- een bedrag groot E. 6.888,81 (zesduizend achthonderdachtentachtig gulden en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 oktober 1998 tot aan de dag der voldoening;
- een bedrag groot E. 788,97 terzake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2003 tot aan de dag der voldoening;
- compenseert de proceskosten in beide instanties, des dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Hendriks-Jansen, Fikkers en Spoor en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 25 juli 2006.