Ik twijfel er niet meer aan dat belanghebbende niet meer woonde op het oude adres. Ik ben bereid aan te nemen dat hij die woning heeft verkocht en dat hij niet bij de personen, die zijn woning hebben gekocht, inwoonde. Het getuigenaanbod trek ik in.
Het belastbare feit is gepleegd, daarover verschillen partijen niet van mening. First offenders wordt, conform het beleid van de staatssecretaris, de mogelijkheid van herstel geboden. Schending van het gelijkheidsbeginsel is hier niet aan de orde, het gaat niet om een zelfde situatie. Belanghebbende is geen first offender.
Belanghebbende is eerder geïnformeerd door de douane, ook mondeling. Dit is een standaardprocedure in dagelijks veelvuldig voorkomende situaties. In het Nederlands en, indien nodig, ook in de Duitse taal wordt er informatie gegeven en men wordt ook schriftelijk geïnformeerd. Het betreffende formulier is indertijd uitgereikt. Dat laatste kan overigens niet in geschil zijn, want de handtekening van de heer X is op het uitgereikte formulier gesteld.
Tijdens de eerste controle woonde belanghebbende in Nederland. Er is geen uitgebreid onderzoek ingesteld; dat hoefde ook niet want de heer X had een Nederlands adres opgegeven. Op bladzijde 2 van het formulier is vermeld dat als men meent geen ingezetene van Nederland te zijn er contact met de Douane kan worden opgenomen. Die vermelding is niet voor niets opgenomen. De Douane wil zonder (bijzondere) noodzaak geen kostbaar woonplaatsonderzoek doen. Er zijn weliswaar bijzonder weinig stukken over de woonplaats voorhanden, maar uit het negatieve bewijs dat hij geen contact heeft opgenomen met de Douane is niet af te leiden dat de heer X niet in Nederland woonde. Veronderstellenderwijs er vanuit gaande dat de heer X ten tijde van de eerste constatering niet in Nederland woonde doet dat aan de heffing niet af. Dat feit doet er namelijk niet aan af dat hij mondeling en schriftelijk is geïnformeerd. Ondanks die wetenschap heeft hij weer gebruik gemaakt van de Nederlandse wegen en dat feit leidt tot heffing van BPM.
Hem hoefde geen herstel te worden geboden, hij valt onder één van de uitzonderingen van het besluit. Het is voor het herstelbeleid niet van belang hoe iemand kennis heeft gekregen van de regels. Ook iemand die ten tijde van de eerste constatering in het buitenland woont en bij de volgende constatering in Nederland woont, raakt die kennis niet kwijt. Ik wijs daarbij nog op de uitspraak van uw hof met nummer 01/01335. In een wel vergelijkbare situatie oordeelde uw hof dat belanghebbende eerder was geïnformeerd.
Hoewel ik er bij aanteken dat ik er niet veel stukken van heb, woonde de heer X ten tijde van de eerste constatering in Nederland. De naheffingsaanslag is juist en is ook tot een juist bedrag opgelegd.
Op het formulier is ook de postcode ingevuld. Ik vind het heel opmerkelijk dat belanghebbende stelt dat de regeling niet op hem van toepassing is, als hij aangeeft dat de ambtenaren hem niets verteld hebben.
Er staat toch ook niet zoveel informatie in het formulier. Heel relevant vind ik het overigens niet voor de zaak. Ook als de heer X niet in Nederland woonde, staat het tweede belastbare feit vast. Het herstelbeleid is dan niet van toepassing, omdat belanghebbende is geïnformeerd. Het wetenschapcriterium is immers cruciaal. De wetenschap was er en als die er niet was dan behoorde die er te zijn. Dat belanghebbende het formulier heeft weggegooid, behoort tot zijn risico. Wat er ook is gebeurd tijdens de eerste controle op 17 december 2002 belanghebbende was op de hoogte, althans had op de hoogte geweest kunnen zijn, van de regels van de BPM, want we hadden hem geïnformeerd.
Ik houd vast aan de opvatting dat belanghebbende ten tijde van de eerste constatering in Nederland woonde. Hij heeft dat zelf aan de controlerende ambtenaren aangegeven en hij heeft zelf de postcode opgegeven.