ECLI:NL:GHSHE:2006:AY9105

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C02/00172
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Bod
  • De Groot-van Dijken
  • Hendriks-Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door kredietbemiddeling zonder vergunning en valse voorwendselen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 september 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Maastricht. De zaak betreft een appellant die betrokken was bij een onderneming die kredietbemiddeling aanbood zonder de vereiste vergunning. De appellant, die optrad onder een valse naam, heeft samen met andere betrokkenen onrechtmatig gehandeld door klanten te misleiden en hen aanzienlijke bedragen aan 'Versicherungskosten' te laten betalen zonder dat daar enige tegenprestatie tegenover stond. De rechtbank had eerder de vorderingen van de geïntimeerden gedeeltelijk toegewezen, maar de appellant was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zich bewust was van de onrechtmatige praktijken en dat hij actief heeft bijgedragen aan de misleiding van de klanten. De betrokkenheid van de appellant bij de onderneming en zijn rol in het proces zijn uitvoerig besproken, waarbij het hof concludeert dat zijn handelingen als onrechtmatig moeten worden aangemerkt. De appellant heeft geprobeerd te betogen dat hij niet volledig betrokken was bij alle handelingen, maar het hof oordeelt dat dit niet relevant is voor de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:166 BW van het Burgerlijk Wetboek.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van individuen die deelnemen aan onrechtmatige groepshandelingen, ongeacht hun specifieke rol binnen die groep.

Uitspraak

typ. LD
rolnr. C0200172/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 5 september 2006,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploten van dagvaarding van 22 februari 2002,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonende te [plaats], Duitsland,
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [plaats], Zwitserland,
geïntimeerden bij gemelde exploten,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
3. [GEÏNTIMEERDE SUB 3],
wonende te [plaats], Duitsland,
4. [GEÏNTIMEERDE SUB 4],
wonende te [plaats], Duitsland,
5. [GEÏNTIMEERDE SUB 5],
wonende te [plaats], Duitsland,
6. [GEÏNTIMEERDE SUB 6],
wonende te [plaats], Duitsland,
7. [GEÏNTIMEERDE SUB 7],
wonende te [plaats], Duitsland,
8. de vennootschap naar Zwitsers recht DENILA S.A.,
gevestigd te Ilanz, Zwitserland,
geïntimeerden bij gemelde exploten,
niet verschenen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 april 2005 in het hoger beroep van het door de rechtbank te Maastricht onder nummer 59670/2000 gewezen vonnis van 29 november 2001.
11. Het tussenarrest van 26 april 2005
Bij laatstgenoemd arrest heeft het hof:
a. de zaak verwezen naar de rolzitting van 24 mei 2005 voor het nemen van een akte aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] met het in voormeld arrest onder r.o. 4.3 vermelde doel;
b. iedere verdere beslissing aangehouden.
12. Het verdere verloop van de procedure
Op 28 april 2005 hebben geïntimeerden de depots die in de verwante zaak rolnr. C200200030 ([partij verwante zaak] en [partij 2 verwante zaak]) zijn verricht op 7 februari 2003 en 17 februari 2004 tevens verricht in de verwante zaak van [appellant verwante zaak] (rolnr. C200200203) en in de onderhavige zaak tegen geïntimeerden. Zij hebben dat in hun akte van 24 mei 2005 nog eens medegedeeld.
[appellant] heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte.
[appellant] resp. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben vervolgens de gedingstukken overgelegd en andermaal uitspraak gevraagd.
13. De verdere beoordeling
13.1. Aangezien de vordering van de geïntimeerde [geïntimeerde sub 7]door de rechtbank is afgewezen en deze afwijzing niet in hoger beroep aan de orde is, zal het hof het vonnis op dit punt onbesproken laten.
13.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
13.2.1. [appellant] heeft vanaf eind 1995 als directeur gewerkt bij Tranquil Ltd. Naderhand is [appellant] gaan werken voor [onderneming] (verder ook: [onderneming]) en/of Dutch Wing International Advisors (verder: Dutch Wing), waarbinnen [partij verwante zaak], [partij 2 verwante zaak] en [appellant verwante zaak] werkzaam waren op het gebied van de kredietbemiddeling (cva sub 6 en 7). [appellant] trad daar naar buiten toe op onder de valse naam "[valse naam 1]", op welke naam hij ook een vals paspoort had. [partij verwante zaak], [partij 2 verwante zaak] en [appellant verwante zaak] traden op onder de valse namen [valse naam 2], [valse naam 3] en [valse naam 4]. [appellant] ondertekende contracten met klanten inzake kredietbemiddeling en was soms ook bij het afsluiten van die contracten aanwezig. Hij voerde ook correspondentie met klanten (prod. 2 cvr).
13.2.2. Noch Dutch Wing noch [onderneming] had een kredietbemiddelingsvergunning.
13.2.3. De "[onderneming]" heeft met elk van de geïntimeerden een door [valse naam 1] ondertekende geldleningsovereenkomst ("Darlehensvertrag") gesloten - [geïntimeerde sub 3] twee stuks -, bestaande uit de navolgende stukken:
- een "Erklaerung zum Kreditvertrag" waarin de leensom, looptijd en het rentepercentage wordt genoemd alsmede het direct aan [onderneming] te betalen bedrag aan "Versicherungskosten", ook genaamd "Versicherungskosten und Deposit gebühr".
Vermeld wordt dat het contract in overeenstemming is met de afspraken die zijn gemaakt met de "Banken, Instituten und Versicherungspartnern" van [onderneming].
Hierin wordt toegezegd dat het geleende bedrag binnen vijf maanden en 30 dagen na ondertekening van het contract wordt uitbetaald, bij gebreke waarvan de verzekeringskosten binnen 14 dagen worden terugbetaald,
- een "Darlehensbeauftragung/Darlehensvertrag" tussen de cliënt en de "South Asian Investment Group"(als Bank/ Institut), voor deze laatste steeds ondertekend door [valse naam 1], bevattende onder meer algemene voorwaarden betreffende de geldlening,
- een kredietverzekeringsverklaring van "Lloyds Insurances Londen" ter verzekering van de terugbetaling van de lening, tevens bevattende een door [valse naam 1] ondertekende kwitantie voor de betaalde kosten.
De genoemde banken bestaan niet en met de genoemde verzekeringsinstelling van Lloyds had [onderneming] geen relatie.
13.2.4. Aldus hebben de geïntimeerden de volgende bedragen beogen te lenen en de volgende kosten betaald:
- [geïntimeerde sub 1]: beoogde lening DM 27 mln. tegen 2,11% rente, betaalde kosten op 20 maart 1997 DM 153.900,--;
- [geïntimeerde sub 2]: beoogde lening SFR 2 mln. tegen 2,71% rente, betaalde kosten op 14 maart 1997 SFR 46.800,--;
- [geïntimeerde sub 3]: beoogde lening DM 550.000,-- tegen 3,05% rente, betaalde kosten op 25 februari 1997 DM 15.306,--; voorts beoogde lening DM 2,5 mln. tegen 2,72% rente, betaalde kosten op 20 maart 1997 DM 52.250,--;
- [geïntimeerde sub 4]: beoogde lening DM 400.000,-- tegen een rente van 3,75%, betaalde kosten op 11 april 1997 DM 12.600,--;
- [geïntimeerde sub 5]: beoogde lening DM 700.000,-- tegen 3,25% rente, betaalde kosten op 11 april 1997 DM 21.700,--;
- [geïntimeerde sub 6]: beoogde lening DM 750.000,-- tegen een rente van 2,73%, betaalde kosten op 4 april 1997 DM 18.000,--;
- Denila S.A.: beoogde lening SFR 3.55 mln tegen een rente van 2,27%, betaalde kosten op 14 maart 1997 SFR 64.965,--.
De leningsbedragen zijn in geen enkel geval uitgekeerd en de verzekeringskosten zijn niet terugbetaald.
13.2.5. Naar de activiteiten van [onderneming] is een groot justitieel onderzoek ingesteld onder de naam "[naam]". De geïntimeerden [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] hebben de processen-verbaal van de politie, die bijna 1100 pagina's beslaan, in ringmappen genummerd I, II en III ter griffie van het hof gedeponeerd.
Er heeft uiteindelijk geen strafrechtelijke vervolging tegen een van de appellanten plaatsgevonden.
13.2.6. Aan de genoemde processen-verbaal ontleent het hof het navolgende.
a) (p. 10-11) de politie constateert dat alle banken en verzekeringsinstellingen die [onderneming] heeft gebruikt, ofwel verzonnen zijn, ofwel op generlei wijze zaken deden met appellanten.
b) (p.257) [appellant] verklaart dat hij zich nooit lekker heeft gevoeld bij de door [partij verwante zaak] en [partij 2 verwante zaak] gebezigde praktijken. Hij is zich er volledig van bewust dat hij heeft meegewerkt bij "laat ik maar zeggen het oplichten van die mensen." Door per advertentie geworven vertegenwoordigers werden mensen aangedragen die financieringen nodig hadden. Die mensen kwamen naar het kantoor, waar contracten werden opgesteld en werd voorgespiegeld dat de financieringen tussen vier en zes maanden op hun rekening zou worden overgemaakt. De klanten werden verplicht bepaalde bedragen op tafel te leggen, tussen de f 10.000,-- en de f 120.000,--. Dit werd gedaan onder het mom van kredietverzekeringen. Als dit op de bank werd gestort ging [appellant] dat geld ophalen (p.258).
c) (p. 258) [appellant] verklaart verder dat hij er bij zat voor de schijn, hij was zogenaamd de grote baas.
d) (p.269) Op de vraag waarom hij er niet is uitgestapt toen hij de illegale praktijken in de gaten kreeg heeft [appellant] geantwoord: "Had ik het maar gedaan......voor het geld ben ik gebleven."
e) (p. 269) [appellant] is naar Duitsland gegaan om daar voor [onderneming] advertenties te plaatsen in "Die Welt am Sonntag" om vertegenwoordigers te werven.
f) (p. 270) [appellant] vervaardigde op de computer bescheiden met briefhoofden en adressen van banken. Die namen waren echter bedacht; er waren geen banken op de achtergrond, die zijn er ook nooit geweest en er waren met die banken ook geen contacten gelegd, aldus [appellant].
g) (p. 271) Er is volgens [appellant] nooit daadwerkelijk geprobeerd voor een klant te bemiddelen voor een krediet. Dat was ook nooit de opzet. Het hele plan was slechts opgezet om klanten de zogenaamde verzekeringspremie te laten betalen en daarna niets meer te laten horen.
(h) (p.275) [appellant] heeft aan [partij verwante zaak] en [partij 2 verwante zaak] gevraagd of ze zich niet strafbaar maakten. [partij verwante zaak] heeft gezegd dat hen niets kon gebeuren omdat de [onderneming] en de andere fake-bedrijven in werkelijkheid niet bestonden en zij valse namen gebruikten, zodat er geen sporen achterbleven.
(i) (p. 278) Als [appellant] geld ontving van klanten werd het voor hem uitgeteld en borg hij het op in een koffertje. [appellant] heeft een bankrekening geopend bij de BBL-bank te Maasmechelen op naam van [onderneming] op vertoon van zijn valse paspoort. Hij was de enige die gemachtigd was op die rekening (p. 279).
(j) (p. 279) [appellant] schat dat hij zelf in totaal voor deze activiteiten f 120.000,-- tot f 130.000,-- heeft ontvangen.
(k) (p. 282) Op de eigen laptop van [appellant] zijn bestanden van [onderneming] (brieven, contracten) aangetroffen.
(l) (p. 283) Op de vraag wanneer ze zijn gestopt met "[onderneming]" heeft [appellant] geantwoord: "Dat zal omstreeks mei 1997 zijn geweest."
(m) (p.260 e.v.) [appellant] heeft een eigen verklaring d.d. 8 oktober 1997 op papier gezet. Daarin verklaart hij onder meer (p.263) dat het geld eerst aldus verdeeld werd dat [partij verwante zaak] en [partij 2 verwante zaak] 60% kregen en [appellant verwante zaak] en hij 40% en dat de verdeling later werd 70%-30%.
n) (p.1096-1097) Uit twee faxen van Lloyd's of London aan [valse naam 1] van 27 december 1996 en 10 februari 1997 blijkt dat [onderneming] ten onrechte de naam van Lloyd's heeft gebruikt.
14.1. De thans geïntimeerden 1 t/m 8, alsmede [overig geïntimeerde], hebben de vier appellanten bij exploot van 31 mei 2000 gedagvaard en gevorderd hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
- aan [geïntimeerde sub 3]: DM 67.556,-- en DM 18.000,-- met wettelijke rente
- aan [geïntimeerde sub 4]: DM 12.600,-- met wettelijke rente
- aan [geïntimeerde sub 5]: DM 21.700,-- met wettelijke rente
- aan [geïntimeerde sub 6]: DM 18.000,-- met wettelijke rente (voorwaardelijk)
- aan [geïntimeerde sub 7]: DM 62.125,-- met wettelijke rente
- aan [geïntimeerde sub 1]: DM 153.900,-- en DM 15.000,-- met wettelijke rente
- aan [geïntimeerde sub 2]: SFR 46.800,-- met wettelijke rente
- aan Denila S.A.: SFR 64.965,-- met wettelijke rente, alsmede de proceskosten, waaronder de kosten van beslagleggingen.
14.2. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 29 november 2001 de vorderingen van [geïntimeerde sub 7](en van [geïntimeerde overig]) afgewezen, de vordering van DM 18.000 van [geïntimeerde sub 3] afgewezen en de vordering van DM 15.000 van [geïntimeerde sub 1] eveneens, en de vorderingen voor het overige toegewezen, met veroordeling van gedaagden in de proceskosten van alle eisers.
Van de afgewezen vorderingen is geen beroep ingesteld zodat die thans niet meer aan de orde zijn.
15. [appellant] is in de onderhavige procedure in beroep gekomen van het vonnis. [partij verwante zaak] en [partij 2 verwante zaak], en [appellant verwante zaak] hebben in afzonderlijke procedures beroep ingesteld, welke onder rolnr. C02/30 resp. C02/203 bij dit hof aanhangig zijn. Het is het hof ambtshalve bekend dat in die procedures eveneens heden arrest wordt gewezen.
16. De drie grieven van [appellant] komen er op neer, dat hij bezwaar maakt dat de rechtbank hem op grond van art. 6:166 BW aansprakelijk heeft geacht en hem heeft veroordeeld tot betaling zoals in het dictum van het bestreden vonnis omschreven.
In grief II citeert [appellant] weliswaar een groot deel van het vonnis, waarvan beroep, maar geeft aan toelichting daarbij niet meer dan dat hij verwijst naar de eerste grief waar het betreft de aansprakelijkheid op grond van art. 6:166 BW. Bij gebreke van een gedetailleerde toelichting kan grief II dan ook niet geacht worden op meer te zijn gericht dan op het oordeel van de rechtbank omtrent art. 6:166 BW.
17.1. [appellant] stelt dat hij niet heeft deelgenomen aan een "groep" en dat hij niet aan al het onrechtmatig handelen heeft deelgenomen. Hij stelt dat hij door [partij verwante zaak], [partij 2 verwante zaak] en [appellant verwante zaak] is misbruikt en dat hij niet besefte dat hij meewerkte aan oplichting. De gedragingen zijn hem dus niet toe te rekenen. Hij heeft de verweten handelingen in dienstverband, in opdracht van [partij verwante zaak] en [partij 2 verwante zaak] verricht.
17.2. Voor (hoofdelijke) aansprakelijkheid op grond van art. 6:166 BW is vereist (1) dat er is gehandeld in groepsverband, waarbij de deelnemers hebben gehandeld in bewuste samenhang en ieder een bijdrage hebben geleverd aan de gedragingen die het gevaar voor schade hebben doen ontstaan; (2) dat de deelneming van een betrokkene aan de gedragingen in groepsverband een onrechtmatige daad oplevert, die hierin bestaat dat de kans op het toebrengen van de schade hem van deelneming aan de gemeenschappelijke gedragingen had behoren te weerhouden, hetgeen het geval is als hij de kans op het toebrengen van de schade zoals die is voorgevallen, had behoren te voorzien; (3) dat de deelneming aan de gedraging in groepsverband de betrokkene als een onrechtmatige daad kan worden toegerekend; (4) dat de handeling waardoor de schade rechtstreeks wordt toegebracht, een onrechtmatige daad jegens het slachtoffer oplevert. Ingeval een deelnemer zich op zeker moment aan het groepsoptreden onttrekt is deze in beginsel voor daarna ontstane schade niet aansprakelijk, tenzij zijn eerdere gedragingen een ontwikkeling in gang hebben gezet die tot de schade heeft geleid en die zijn terugtreden niet meer heeft kunnen afremmen (zie Parl.gesch. Inv. blz. 1355).
17.3. Het hof is van oordeel, dat op grond van hetgeen [appellant] zelf heeft gesteld en verklaard blijkens het proces-verbaal van de politie is komen vast te staan dat hij wel degelijk in groepsverband heeft samengewerkt met de andere betrokkenen bij [onderneming].
Het hof verwijst daarvoor in het bijzonder naar hetgeen is overwogen in r.o. 13.2.6 sub c, e, f, i, j, k en m.
Dat [appellant] zijn aandeel leverde op grond van een arbeidsovereenkomst met Tranquil of [onderneming]/Dutch Wing doet daar niet aan af, aangezien dat het onrechtmatige karakter niet aan zijn handelen ontneemt.
17.4. Het gezamenlijk handelen van de bij [onderneming] betrokken personen, waaronder [appellant], levert een onrechtmatige daad op jegens de geïntimeerden, niet alleen omdat zij - onder valse namen - activiteiten ontplooiden op het gebied van de kredietbemiddeling zonder vergunning (art. 6 Wet toezicht kredietwezen 1992), welke regeling in elk geval mede beoogt de belangen van (toekomstige) crediteuren van een instelling te beschermen, maar ook omdat het onrechtmatig is eraan mee te werken dat via advertenties gelokte personen aanzienlijke bedragen aan "Versicherungskosten" betalen terwijl daar niets tegenover staat.
[appellant] is zich daar ook van bewust geweest, getuige zijn verklaringen als weergegeven in r.o. 13.2.6 sub b, d en h.
Bovendien is komen vast te staan dat de bankinstellingen waarmee in de contracten werd geschermd, niet bestonden, zodat volstrekt onduidelijk is waar de toegezegde gigantische kredieten vandaan hadden moeten komen.
17.5. De onrechtmatige daad moet aan [appellant] worden toegerekend nu hij zich niet heeft beroepen op omstandigheden die dat anders doen zijn. Dat hij in dienstverband werkte brengt niet mee dat in dat kader gepleegd onrechtmatig handelen hem niet kan worden toegerekend. [appellant] was zich van het onrechtmatige karakter van zijn handelen wel degelijk bewust, zoals hiervoor is overwogen.
17.6. Het overhalen van geïntimeerden tot het sluiten van de kredietovereenkomsten en het innen van de door hen betaalde "Versicherungskosten" waardoor de schade uiteindelijk teweeg werd gebracht, is onder de boven geschetste omstandigheden - nu tevoren vaststond dat de contracten niet zouden en konden worden nagekomen - onrechtmatig.
17.7. Dat [appellant] niet betrokken is geweest bij alle afzonderlijke onderdelen van het onrechtmatig handelen speelt geen enkele rol, aangezien voor aansprakelijkheid op grond van art. 6:166 BW niet vereist is dat alle deelnemers aan de groep alle handelingen persoonlijk hebben verricht.
Dat [appellant] niet strafrechtelijk is veroordeeld doet daar niet aan af.
17.8. [appellant] is terecht door de rechtbank in de proceskosten veroordeeld nu de vorderingen tegen hem terecht zijn toegewezen.
Alle grieven van [appellant] falen, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
18. [appellant] zal als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
19. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden gevallen aan de zijde van geïntimeerden 1([geïntimeerde sub 1]) en 2 ([geïntimeerde sub 2]) en begroot op E. 4.536,-- voor verschotten en E. 3263,-- voor salaris procureur, te voldoen aan de griffier van dit hof op de voet van art. 243 lid 1 Rv;
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-van Dijken en Hendriks-Jansen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 5 september 2006.