typ. NJ
rolnr. C0400049/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 26 september 2006,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
wonende te [plaats],
2. [APPELLANT SUB 2],
wonende te [plaats],
3. [APPELLANT SUB 3],
wonende te [plaats],
appellanten,
procureur: eerst mr. G.D. Noordijk
thans mr. H.E.G. van der Flier,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats] (België),
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 oktober 2003 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen appellanten, verder: de notarissen, als gedaagden en geïntimeerde, [geïntimeerde], als eiser onder rolnummer 53507/HA ZA 00-1358 gewezen vonnis van 16 juli 2003.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en naar het tussenvonnis van 8 juni 2001, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het eindvonnis van 16 juli 2003 zijn de notarissen tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven hebben de notarissen negen grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de notarissen in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1 De notarissen zijn alleen van het eindvonnis van 16 juli 2003 in beroep gekomen. De grieven en het petitum van de memorie van grieven hebben evenwel mede betrekking op het tussenvonnis van 8 juni 2001, zodat het hof ervan uitgaat dat het beroep van de notarissen mede het tussenvonnis betreft. Uit de memorie van antwoord blijkt dat [geïntimeerde] dat ook zo heeft opgevat.
4.2 De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 8 juni 2001 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze weergave van de feiten.
4.3 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) De notarissen waren in 1987 werkzaam op een notariskantoor te [plaats]. [geïntimeerde] heeft zich in juli 1987 tot het notariskantoor gewend in verband met het doen opmaken van een akte van huwelijkse voorwaarden met het oog op zijn voorgenomen huwelijk met mevrouw [naam A], die destijds in [plaats] in de voormalige DDR woonde. Hierbij ging het om een volledige uitsluiting van gemeenschap van goederen.
b) Kandidaat-notaris [appellant sub 3] heeft een conceptakte met Duitse vertaling daarvan aan [geïntimeerde] gezonden en hem geadviseerd deze aan de Nederlandse ambassade in Oost-Berlijn aan te bieden zodat de akte daar voor de consulaire ambtenaar zou kunnen worden verleden. Mevrouw [naam A] mocht de DDR vóór het huwelijk niet verlaten.
c) [geïntimeerde] en mevrouw [naam A] zijn op [datum] december 1987 op de Nederlandse ambassade in Oost-Berlijn geweest en (in ieder geval) mevrouw [naam A] heeft daar toen de akte ondertekend. Ambassadesecretaris [naam B] heeft de akte met de vermelding van legalisatie van de handtekening van mevrouw [naam A] mede-ondertekend. De dag erop zijn [geïntimeerde] en mevrouw [naam A] in [plaats] getrouwd.
d) In januari 1988 heeft [geïntimeerde] de akte bij het notariskantoor afgegeven, waarop deze is uitgetypt met de verklaring van notaris [appellant sub 2] dat hij de akte voor afschrift heeft uitgegeven. Via het notariskantoor is de akte vervolgens ingeschreven in het huwelijksgoederenregister bij de rechtbank 's-Gravenhage.
e) In 1997 heeft [geïntimeerde] met het notariskantoor contact opgenomen met de mededeling dat hem bij besprekingen over een voorgenomen echtscheiding was gebleken dat er destijds geen rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden waren opgemaakt omdat de Nederlandse consulaire ambtenaren in de DDR daartoe niet bevoegd waren. [geïntimeerde] stelt de notarissen aansprakelijk voor de schade die daar voor hem het gevolg van is. De notarissen betwisten aansprakelijkheid daarvoor.
4.4 In deze procedure stelt [geïntimeerde] dat [appellant sub 3] hem met betrekking tot het verlijden van de akte in de DDR onjuist geadviseerd heeft en dat [appellant sub 2] de akte na afgifte ervan op het kantoor ten onrechte niet gecontroleerd heeft. Daardoor hebben zij jegens [geïntimeerde] wanprestatie gepleegd dan wel onrechtmatig gehandeld. Hiervoor is volgens [geïntimeerde] kandidaat-notaris [appellant sub 1] mede aansprakelijk. Nu mevrouw [naam A] niet over onroerende zaken beschikt terwijl dat bij [geïntimeerde] wel het geval is, zal [geïntimeerde] bij de ophanden zijnde echtscheiding aanzienlijke schade lijden omdat mevrouw [naam A] vanwege het ontbreken van rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden aanspraak kan maken en zal maken op een deel daarvan. Op grond daarvan vordert [geïntimeerde], kort gezegd, hoofdelijke veroordeling van de notarissen tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De notarissen hebben de vordering van [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden en daarbij onder meer een beroep gedaan op verjaring, het ontbreken van causaal verband, eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] en het ontbreken van schade.
4.5 Bij het tussenvonnis van 8 juni 2001 heeft de rechtbank geoordeeld, kort gezegd, dat [appellant sub 3] en [appellant sub 2] jegens [geïntimeerde] hun zorgplicht hebben geschonden en, met [appellant sub 1] als mede aansprakelijke vennoot in de maatschap, wanprestatie hebben gepleegd. Met het oog op de beoordeling van genoemde verweren van de notarissen heeft de rechtbank hen vervolgens toegelaten tot het bewijs van hun stelling dat ambassadesecretaris [naam B]destijds aan [geïntimeerde] bij diens bezoek aan de ambassade expliciet heeft meegedeeld dat de akte door een notaris in Nederland moest worden gepasseerd omdat de ambassade daartoe niet de bevoegdheid had.
4.6 De notarissen hebben in verband hiermee [naam B], [appellant sub 3] en [geïntimeerde] als getuigen doen horen. Bij eindvonnis van 16 juli 2003 heeft de rechtbank de notarissen niet in het bewijs geslaagd geoordeeld en de vordering van [geïntimeerde], met uitzondering van de gevorderde hoofdelijkheid, toegewezen.
4.7 Met hun eerste grief komen de notarissen op tegen het oordeel van de rechtbank in het tussenvonnis 8 juni 2001 dat zij hun zorgplicht jegens [geïntimeerde] hebben geschonden. Zij wijzen erop dat [geïntimeerde] goed op de hoogte was van wat er nodig was om het door hem beoogde doel, rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden, te bereiken en van het verschil tussen het passeren van een akte, hetgeen daarvoor nodig was, en het legaliseren van een handtekening, hetgeen in werkelijkheid heeft plaatsgevonden.
4.8 Naar het oordeel van het hof zien de notarissen eraan voorbij dat zij bij uitstek de deskundigen zijn met betrekking tot het onderwerp dat hier aan de orde is, te weten het bewerkstelligen van rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden. Het is aan de notaris om daarvoor de juiste adviezen te geven en de juiste uitvoeringshandelingen te verrichten. Met eventuele eigen kennis van zaken van degene die aan een notaris een dergelijke opdracht geeft kan een notaris slechts rekening houden indien en voor zover hij zich ervan heeft vergewist dat deze kennis van zaken tot een juiste afwikkeling leidt. Iets dergelijks is hier in het geheel niet gesteld of gebleken. Het geheel van handelingen dat in dit geval van de notarissen werd verwacht betrof bij uitstek het werk van een notaris. Zowel bij de verwijzing naar de ambassade als bij de afwikkeling hebben de notarissen op essentiële punten fouten gemaakt die ertoe hebben geleid dat [geïntimeerde] niet over rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden beschikte, terwijl hij daartoe nu juist opdracht had gegeven. Grief I wordt verworpen.
4.9 Met grief II komen de notarissen op tegen de verwerping van hun verweer inzake het ontbreken van causaal verband en hun beroep op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde]. Zij wijzen er in dit verband op dat [geïntimeerde] bij zijn bezoek aan de ambassade in Oost-Berlijn zelf een aantal gegevens op de conceptakte heeft ingevuld. Hiervoor en voor het eventuele handelen en nalaten van ambassadesecretaris [naam B] dragen zij geen verantwoordelijkheid.
4.10 Het hof overweegt hierover het volgende. De weg die de notarissen voor het passeren van de akte hebben gewezen, kon niet leiden tot het beoogde doel. Vervolgens hebben de notarissen het afgeleverde stuk behandeld als het ware het een rechtsgeldig verleden akte. Daardoor is de situatie ontstaan dat [geïntimeerde] veronderstelde te beschikken over rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden maar daar feitelijk niet over beschikte. Het is niet uitgesloten dat de zaak uiteindelijk anders gelopen was wanneer [geïntimeerde] niets had ingevuld of wanneer [naam B] op het niet kunnen passeren van een akte door het ambassadepersoneel was ingegaan. Een en ander laat evenwel onverlet dat de bijeenkomst op de ambassade het rechtstreeks gevolg was van de verwijzing door [appellant sub 3] en dat de inschrijving van wat als gepasseerde akte werd gepresenteerd het gevolg was van het feit dat het gebrekkige karakter ervan niet werd onderkend door [appellant sub 2]. Daarmee is het causaal verband gegeven, terwijl het handelen en/of nalaten van [geïntimeerde] en [naam B] voor het uiteindelijk resultaat van ondergeschikte betekenis is. Ook grief II wordt verworpen.
4.11 Dat geldt ook voor grieven III, IV en V. De notarissen beroepen zich op een expliciete mededeling van [naam B] tijdens de bijeenkomst die, als komt vast te staan dat deze mededeling inderdaad zo is gedaan, een ander licht werpt op de zaak. Het causaal verband is met het voorgaande gegeven. Wanneer de notarissen zich er vervolgens op beroepen dat sprake is van een omstandigheid die daaraan afdoet, en het bestaan van die omstandigheid gemotiveerd wordt betwist, is het aan de notarissen om de juistheid van hun stelling te bewijzen. Zonder bewijs van de gestelde mededeling, kan niet worden gezegd dat [geïntimeerde] begreep of moest begrijpen dat er iets aan de hand was. Hij was op de plaats die hem door [appellant sub 3] was gewezen voor de handeling die noodzakelijk was voor het beoogde doel, het passeren van een akte huwelijkse voorwaarden. Ter plaatse werden handtekeningen geplaatst, stempels gezet en kosten voldaan. Zonder expliciete mededeling van de kant van het ambassadepersoneel als door de notarissen gesteld, mocht [geïntimeerde] ervan uitgaan dat er gebeurde waarvoor hij gekomen was, het passeren van een akte en niet slechts het legaliseren van een handtekening. Voor zover bij het getuigenverhoor is gebleken dat [geïntimeerde] in algemene zin over enige kennis van zaken beschikte met betrekking tot dit soort formele handelingen, doet dat aan het voorgaande niet af.
4.12 Grief VI betreft het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 16 juli 2003 dat de notarissen niet in het bewijs geslaagd zijn. Deze grief faalt aangezien uit hetgeen door de getuigen is verklaard over hetgeen zich tijdens meergenoemde bijeenkomst op de ambassade heeft afgespeeld, niet kan worden afgeleid dat toen een expliciete mededeling is gedaan als door de notarissen gesteld en door hen te bewijzen. Vastgesteld kan worden dat [naam B] in een eerdere schriftelijke verklaring explicieter was over een mededeling zijnerzijds van een dergelijke strekking, maar aan de verklaring die door hem als getuige is afgelegd, en die aanzienlijk vager is, dient meer betekenis te worden toegekend. De afgelegde verklaringen, bezien in onderling verband en in samenhang met de overgelegde producties bieden (ook) naar het oordeel van het hof niet het gevraagde bewijs. De grief wordt verworpen.
4.13 Grief VII betreft de vraag of door [geïntimeerde] voldoende aannemelijk is gemaakt dat hij door de wanprestatie van de notarissen schade lijdt. Deze grief faalt, aangezien niet is betwist dat [geïntimeerde] en mevrouw [naam A] ten tijde van hun huwelijk in een ongelijke vermogenspositie ten nadele van de laatste verkeerden. Wanneer zij door een huwelijk zonder rechtsgeldige huwelijkse voorwaarden in een onderling gelijkwaardiger vermogenspositie zijn gekomen, houdt dat per definitie in dat die van mevrouw [naam A] erop vooruit is gegaan en dat die van [geïntimeerde] er dus op achteruit is gegaan. Daarmee is voldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] door de gang van zaken schade lijdt en in ieder geval in die mate aannemelijk gemaakt dat een vordering als door [geïntimeerde] ingesteld toegewezen kan worden. Deze grief faalt.
4.14 Grief VIII betreft de positie van kandidaat-notaris [appellant sub 1]. De notarissen hebben er in hoger beroep op gewezen dat [appellant sub 1] op geen enkele manier bij de kwestie betrokken is geweest en dat [appellant sub 3] niet in zijn dienst was of in dienst van de maatschap waar [appellant sub 1] deel van uitmaakt noch dat hij deel uitmaakte van de maatschap met [appellant sub 3] en/of [appellant sub 2]. [geïntimeerde] heeft een en ander in zijn memorie van antwoord niet gemotiveerd betwist en voor het overige nagelaten voldoende onderbouwd aan te geven op welke grondslag [appellant sub 1] jegens hem aansprakelijk is. Dat betekent dat de vordering van [geïntimeerde] ten aanzien van [appellant sub 1] om deze reden niet kan slagen. In zoverre slaagt derhalve grief VIII.
4.15 Grief IX heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en deelt het lot daarvan in die zin dat deze alleen slaagt voor zover het de positie van [appellant sub 1] betreft.
4.16 Het bewijsaanbod van de notarissen in hoger beroep betreft enerzijds de bijeenkomst op [datum] december 1987 en anderzijds het ontbreken van schade. Wat het eerste punt betreft wordt door de notarissen niet aangegeven wat de door hen genoemde getuigen meer of anders zouden kunnen verklaren dan in eerste aanleg reeds door getuigen met betrekking tot die bijeenkomst is verklaard zodat dit bewijsaanbod als onvoldoende gespecificeerd gepasseerd wordt. Wat het tweede punt betreft acht het hof het bewijsaanbod te globaal, zowel wat betreft de stellingen waarop het betrekking heeft als wat betreft de wijze waarop de notarissen het bewijs zouden willen leveren. Voor het overige zijn door de notarissen geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel leiden zodat ook overigens hun bewijsaanbod als niet relevant gepasseerd wordt.
4.17 Een en ander leidt tot de slotsom dat de vonnissen waarvan beroep worden bekrachtigd voor zover gewezen tegen [appellant sub 3] en [appellant sub 2] en worden vernietigd voor zover gewezen tegen [appellant sub 1]. Voor de proceskosten in eerste aanleg betekent dit dat de notarissen weliswaar als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld blijven maar dat deze niet ten laste van [appellant sub 1] komen. Voor het hoger beroep geldt dit laatste eveneens.
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor zover gewezen tegen [appellant sub 3] en [appellant sub 2];
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor zover gewezen tegen [appellant sub 1] en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering tegen [appellant sub 1] af;
verstaat dat de proceskosten in eerste aanleg niet ten laste van [appellant sub 1] komen;
veroordeelt [appellant sub 2] en [appellant sub 3] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op E. 245,= aan verschotten en op E. 894,= aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Feddes en Goyaerts-Antens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 26 september 2006.