typ. JD
rolnr. C0301027/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 20 juni 2006,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BEPEL B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
procureur: mr. T.W.H.M. Weller,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 10 mei 2005 in het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond sector kanton, locatie Venlo onder nummer 95632/ CV/02-1616 gewezen vonnissen van 30 oktober 2002, 29 januari 2003 en 7 mei 2003.
6. Het tussenarrest van 10 mei 2005
Bij genoemd arrest is Bepel toegelaten te bewijzen dat de elektrische installatie die [Y.] heeft verwijderd en meegenomen aan haar toebehoorde. [Y.] is in de gelegenheid gesteld te bewijzen dat Bepel in mei 2001 aan haar, althans aan de heer [A.] die in haar opdracht het chemisch afval kwam ophalen, de toegang tot de kelder heeft onthouden. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. Op 8 september 2005 heeft de enquête plaatsgevonden, waarbij aan de zijde van Bepel zijn gehoord [B.], partijgetuige, [C.], [D.], [E.] en [F.]. Aan de zijde van [Y.] zijn gehoord [G.], [X.] en [I.].
Op 8 december 2005 heeft de contra-enquête plaatsgevonden, waarbij aan de zijde van [Y.] is gehoord [G.] en aan de zijde van Bepel [B.].
7.2. Bepel heeft een memorie na enquête genomen en producties overgelegd.
7.3. [Y.] heeft een memorie na enquête en contra-enquête genomen.
7.4. Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
8. De verdere beoordeling
8.1.1. Met betrekking tot de aan Bepel gegeven bewijsopdracht dat de elektrische installatie die [Y.] heeft verwijderd en meegenomen aan haar toebehoorde overweegt het hof het volgende.
De getuige [B.] (partijgetuige) heeft verklaard dat zich in het gehuurde een complete elektrische installatie inclusief een 380-volt installatie voor de aansluiting van zwaardere machines bevond, aangelegd bij de bouw van het pand in 1990, en voorts een verdelergroep in de meterkast en meerdere schakelkastjes. Volgens [B.] heeft [Y.] na het einde van de huurovereenkomst uit het gehuurde ook die delen van de installatie verwijderd die er bij de bouw al in zaten en bedraagt de hierdoor ontstane schade, volgens de offerte van Regio Service B.V. die onder meer is gebaseerd op de zichtbare verwijderingen, f. 11.500,--.
De getuige [C.] heeft verklaard dat hij het pand heeft bezichtigd voordat de huurovereenkomst met [J.] tot stand kwam en dat daarin een complete elektrische installatie aanwezig was, dat hij met [B.] het pand heeft bezichtigd kort nadat [Y.] het pand had verlaten en dat de complete elektrische installatie was verwijderd. Volgens de verklaring van [C.] was er geen meterkast meer, waren er geen stopcontacten meer en was ook de bedrading uit de muur gehaald.
Hetgeen de getuige [D.] heeft verklaard komt erop neer dat in het najaar van 1999, toen het bedrijf waarvoor hij werkte begon met de in opdracht van [J.] verrichte aanpassingen, in het gehuurde zowel een installatie van 220 volt als een kracht- stroominstallatie aanwezig waren en dat een groot deel van de materialen opgesomd in de offerte van Regio Service, met name spots, inbouwapparatuur en 20 stuks wandcontactdozen (het vijfde gedachtestreepje in de offerte van Regio Service, aldus de verklaring van deze getuige) zich in de installatie bevond voordat zijn bedrijf begon met de in opdracht van [J.] verrichte aanpassingen.
De getuige [E.] heeft verklaard dat zich in 1999 in de loods een kleine timmerwerkplaats bevond met een in omvang beperkte 380 volt installatie.
De getuige [F.] heeft verklaard dat toen [B.] nog in het gehuurde zat er een goede elektrische installatie in zat.
8.1.2. De getuige [G.] heeft verklaard dat hij van de curator (in het faillissement van [J.]) een complete inventarislijst heeft gekregen en dat hij bij de ontruiming datgene heeft meegenomen dat op die lijst stond. Volgens zijn verklaring is onjuist dat bij de ontruiming de meterkast en de bedrading uit leidingen of stopcontacten zijn verwijderd. Wel zijn regelkasten en schakelkasten die bij de machines hoorden verwijderd, maar daarbij is geen schade aangericht. Indien de meterkast zou zijn verwijderd zou in het pand geen elektriciteit meer zijn en zou de verwarming het niet meer doen, doch de heaters in het pand functioneerden als te doen gebruikelijk, aldus de verklaring van deze getuige.
8.1.3. Het hof leidt uit de verklaringen van de aan de zijde van Bepel gehoorde getuigen [B.], [C.], [D.] en [E.] af dat zich in het gehuurde bij de aanvang van de huurovereenkomst met [J.] een volledige 380 volt installatie bevond. Uit de verklaringen van zowel [B.] als [C.] blijkt dat de elektrische installatie die zich bij de aanvang van de huurovereenkomst met [J.] in het gehuurde bevond na de ontruiming door [Y.] niet meer aldaar aanwezig was. Voor wat betreft de meterkast, stopcontacten en de bedrading staat daarmee naar het oordeel van het hof vast dat deze door [Y.] zijn verwijderd, althans, zoals hierna in rov. 8.1.4. wordt overwogen, dat deze verwijderingen voor haar rekening en risico komen. Weliswaar heeft getuige [G.] in zijn verklaring gemotiveerd bestreden dat bij de ontruiming tevens de meterkast is verwijderd, doch tegenover voormelde getuigenverklaringen aan de zijde van Bepel is deze verklaring van minder gewicht. De verklaring van [G.] dat elektriciteit in het pand na de ontruiming nog zoals te doen gebruikelijk functioneerde sluit niet uit dat de door Bepel aangebrachte krachtstroomvoorzieningen ten behoeve van zwaardere machines niet meer in het gehuurde aanwezig waren.
8.1.4. Bij het vorenstaande neemt het hof tevens het volgende in aanmerking. Bepel heeft aangevoerd dat [Y.] met de curator is overeengekomen dat zij met Bepel diende te onderhandelen over de overname van de huurovereenkomst. [Y.] heeft deze stelling, die tevens blijkt uit het bepaalde in artikel 11.3 van de overeenkomst tussen [Y.] en de curator, door Bepel als productie 1 overgelegd bij memorie na enquête, niet weersproken. In artikel 11.4. van deze overeenkomst is vervolgens bepaald dat het gehuurde met ingang van 4 december 2000 voor rekening en risico van koopster ([Y.]) is en dat koopster, indien zij geen overeenstemming kan bereiken met de verhuurder omtrent voortzetting van de huurovereenkomst dan wel het sluiten van een nieuwe huurovereenkomst, gehouden is om de verplichtingen die op [K.] rusten uit hoofde van de huurovereenkomst voor haar rekening te nemen en te voldoen. Naar het oordeel van het hof vloeit hieruit voort dat de schade aan het gehuurde als gevolg van de ontruiming voor rekening van [Y.] dient te komen.
8.1.5. De conclusie is derhalve dat Bepel in de bewijslevering is geslaagd. Gelet op de (beperkte) omvang van de schade, zoals blijkt uit de door Bepel overgelegde offerte van Regio Service (met name onder de post bedrijfsruimte de wandcontactdozen en de post meterkast) en het feit dat thans wel meer precies valt vast te stellen hoeveel teveel is meegenomen, zal het hof de schade zelf begroten en deze ex aequo et bono vaststellen op € 3.500,--.
8.2.1. Met betrekking tot de aan [Y.] gegeven bewijsopdracht dat Bepel in mei 2001 aan haar, althans aan de heer [A.] die in haar opdracht het chemisch afval kwam ophalen, de toegang tot de kelder heeft onthouden overweegt het hof het volgende.
8.2.2. De getuigen [G.] en [X.] hebben beiden verklaard dat [B.] in april 2001 [A.] de toegang tot de kelder heeft ontzegd. [G.] heeft tevens verklaard dat de chauffeur [I.] in februari/maart 2001 in opdracht van zijn broer naar het pand is gegaan en dat hij daarin door [B.] niet is toegelaten.
De getuige [I.] heeft verklaard dat hij enkele maanden nadat [Y.] uit het pand was nog eens op het terrein is geweest, dat hij toen opdracht had van [X.] om de spullen op te halen, dat hij spullen uit de open loods heeft opgehaald, maar dat [B.] hem de toegang tot de loods waar de kelder onder lag heeft belet.
8.2.3. [B.] heeft verklaard dat onjuist is dat hij [I.] en [A.] de toegang tot de kelder heeft geweigerd. [B.] heeft verklaard dat [I.] in maart 2001 bij het gehuurde is geweest en spullen uit de open loods heeft meegenomen maar dat hij geen spullen uit de kelder wilde meenemen aangezien hij daarvoor geen opdracht had. Verder heeft [B.] verklaard dat rond 1 mei 2001 de [L.] is geweest, maar dat zij niets wilde meenemen en dat hij vervolgens een telefoontje kreeg van iemand die naar het spul wilde komen kijken, dat hij aan deze persoon heeft gevraagd om door [Y.] te laten bevestigen dat de bouwstoffen door deze persoon zouden worden opgehaald en dat hij vervolgens een fax ontving van de heer [M.] dat hij iemand niet tot de kelder zou toelaten. Daarop heeft hij [M.] gebeld maar hem niet aan de lijn gekregen en [M.] heeft ook niet meer teruggebeld. Daarna heeft [A.] een gedeelte van de afvalstoffen opgehaald, aldus de verklaring van [B.].
8.2.4. De verklaring van [I.] is in tegenspraak met de verklaring van [B.]. Volgens [G.] heeft zijn broer [X.] aan [I.] de opdracht gegeven de spullen op te halen. [X.] heeft hierover echter niets verklaard. Derhalve kent het hof voor wat betreft dit onderdeel aan de verklaringen van [G.] en [I.] minder waarde toe. Niet is komen vast te staan wat nu de reden voor de weigering van Bepel zou kunnen zijn. Zelfs als het zo zou zijn dat om een of andere reden Bepel bij deze ene gelegenheid geen toestemming zou hebben gegeven om het afval mee te nemen, dan nog had het op de weg van [Y.] gelegen naar de reden onderzoek te doen en de belemmering weg te nemen. Dit is kennelijk niet gebeurd.
Naar het oordeel van het hof is ook niet komen vast te staan dat [B.] aan [A.] de toegang tot de kelder heeft geweigerd. [G.] heeft in zijn fax van 7 mei 2001 aan [B.] medegedeeld dat hij heeft gehoord dat [B.] aan [A.] geen toestemming wilde geven om de spullen uit de kelder te verwijderen. Nu [B.] dit in zijn verklaring heeft ontkend en [A.] niet als getuige is gehoord is zulks naar het oordeel van het hof niet, althans niet voldoende gebleken. [Y.] is derhalve in het aan haar opgedragen bewijs niet geslaagd.
8.2.5. Nu niet is komen vast te staan dat [Y.] het afval niet heeft kunnen verwijderen door toedoen van Bepel is [Y.] aan Bepel voor het voortgezet gebruik van de kelder na 1 februari 2001 tot 10 januari 2003 een vergoeding verschuldigd. Het hof zal de door [Y.] te betalen vergoeding ex aequo et bono vaststellen op een totaalbedrag van € 600,--. Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding heeft het hof in aanmerking genomen dat het gaat om in omvang beperkte ruimte, die niet voor andere doeleinden dan opslag geschikt was en dat de loods waartoe de kelder behoorde tot in 2003 heeft leeggestaan.
8.2.6. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet toewijsbaar nu de verschuldigdheid is betwist en een deugdelijke specificatie ontbreekt.
8.3. Het tussenvonnis van 29 januari 2003 en het eindvonnis van 7 mei 2003 worden vernietigd en [Y.] wordt als de zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voor het grootste deel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
verklaart Bepel niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 30 oktober 2002;
vernietigt de vonnissen van 29 januari 2003 en 7 mei 2003, en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [Y.] tot betaling aan Bepel van:
een bedrag van € 3.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2001 tot de dag der voldoening,
een bedrag van € 600,--, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2001 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [Y.] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Bepel tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 223,18 ter zake verschotten, € 250,-- getuigentaxe en op € 1.224,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 273,20 ter zake verschotten, € 622,-- getuigentaxe en op € 2.682,-- ter zake salaris procureur voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koens, Van Etten en Den Hartog Jager en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 juni 2006.