4.5. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit bewijs niet is geleverd.
Weliswaar heeft [appellant] als getuige voor de rechtbank verklaard dat hij op [datum 9] in de keuken van zijn ouders een afspraak heeft gemaakt met [geïntimeerde] in de in het probandum bedoelde zin, maar het hof acht deze verklaring op de volgende gronden niet geloofwaardig. Ditzelfde geldt voor de verklaring van getuige [getuige 1], de moeder van partij [appellant], en van getuige [getuige 2], de vader van partij [appellant].
a. Allereerst heeft de moeder van partij [appellant] als getuige op 24 april 2002 verklaard dat het om een afspraak in de middag ging; zij wist toen niet meer hoe laat dit was. Nadat getuige [geïntimeerde] op de zitting van 13 november 2002 had verklaard dat het onmogelijk om een bijeenkomst in de middag kon zijn gegaan omdat zij die dag bij bakkerij [naam bakkerij] gewerkt had tot 's avonds zes uur, en zij op diezelfde zitting een verklaring van haar werkgever in die zin had overgelegd (gevoegd aan bij proces-verbaal d.d. 13 november 2002), heeft de moeder van partij [appellant] als getuige ter zitting van 19 maart 2004 verklaard dat het om een bijeenkomst aan het eind van de middag of begin van de avond moest gaan.
b. Getuige [appellant] verklaart ter zitting van 19 maart 2004 dat hij niet meer weet of hij na deze beweerde afspraak op [datum 10] nog betalingen heeft verricht. Echter, na overlegging door partij [geïntimeerde] ter zitting van
11 juni 2004 van een viertal bankafschriften inhoudende overschrijvingen van telkens fl. 100,-- in 1997 door [appellant] aan haar met als opschrift "conform afspraak" of woorden van dergelijke strekking, voert [appellant] thans aan dat hij deze betalingen heeft verricht omdat hij zich door [geïntimeerde] onder druk gezet voelde.
Het hof acht niet aannemelijk dat [appellant] deze betalingen heeft verricht omdat hij zich onder druk gezet voelde door [geïntimeerde]. Voor de hand had immers gelegen dat hij zich dan die betalingen zou herinneren, juist nu volgens zijn stelling dit sedert de afspraak op [datum 10] niet meer hoefde.
Met name het feit dat voornoemde betalingen hebben plaatsgevonden nà [datum 10] en op die bankafschriften staat vermeld "conform afspraak" of woorden van dergelijke strekking rechtvaardigen naar het oordeel van het hof de conclusie dat er in het geheel geen afspraak in de door [appellant] bedoelde zin heeft plaatsgevonden.
c. [appellant] heeft een brief d.d. [datum 10] geschreven aan [geïntimeerde] (prod. 9 nadere antwoordconclusie d.d. 17 juni 1999). In deze brief, die volgens getuige [appellant] (zitting 19 maart 2004) op diezelfde dag is opgemaakt en zelfs op de post is gedaan voordat de afspraak met [geïntimeerde] was gemaakt dat zij elkaar die dag zouden treffen, heeft [appellant] het slechts over een nieuw aflossingsvoorstel voor de hoofdschuld die nog fl. 27.000,-- groot is; [appellant] schrijft voorts: "Indien je hiermee akkoord kunt gaan, verzoek ik je een van deze brieven te ondertekenen en aan mij terug te sturen, waarna deze brief als akkoord verklaring bij het contract gevoegd kan worden".
Ook de inhoud van deze brief rechtvaardigt de conclusie dat er op [datum 10] niet de door [appellant] gestelde afspraak is gemaakt. Allereerst niet omdat in die brief daar in het geheel geen gewag van wordt gemaakt en voorts niet omdat [appellant] de instemming van [geïntimeerde] met een dergelijke vertraagde aflossing wel schriftelijk vastgelegd wil zien en bij het contract wil voegen en de veel verdergaande - beweerde - afspraak van diezelfde dag in de keuken van zijn moeder in het geheel niet heeft vastgelegd.
d. Voorts heeft getuige [geïntimeerde] consequent verklaard dat de bijeenkomst op [datum 10] niet heeft plaatsgevonden en dat de beweerde afspraak nooit is gemaakt.
e. Ten slotte valt niet goed in te zien waarom [geïntimeerde] zou instemmen met het laten vallen van haar vordering uit de overeenkomst van [datum 1]. [appellant] heeft het wel over onder meer een tegenvordering van fl. 30.000,--, maar zoals al eerder is overwogen, is in het geheel niet komen vast te staan dat [appellant] een dergelijke vordering op [geïntimeerde] had, laat staan kon waarmaken.