ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2844

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0400462
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bod
  • A. de Groot-van Dijken
  • M. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over schadevergoeding en wettelijke rente in geschil tussen Taiwanese rechtspersoon en Europese distributeur

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2006, gaat het om een geschil tussen Actima Technology Corporation, een Taiwanese rechtspersoon, en Moka Europe B.V., een Europese distributeur. De procedure betreft een hoger beroep van Actima tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin Moka was veroordeeld tot betaling van een bedrag van USD 487.620,42, vermeerderd met wettelijke rente. Actima had in eerste aanleg gevorderd dat Moka zou worden veroordeeld tot betaling van onbetaalde facturen en buitengerechtelijke incassokosten, terwijl Moka in reconventie schadevergoeding eiste wegens tekortkomingen van Actima in de nakoming van een RMA-overeenkomst.

Het hof oordeelt dat Moka in verzuim is geraakt door het niet betalen van de facturen en dat dit verzuim leidt tot vermogensschade voor Actima, die rente misloopt over het verschuldigde bedrag. Het hof wijst de Taiwanese wettelijke rente toe over het aan Actima toekomende bedrag, aangezien beide partijen het erover eens zijn dat deze rente naar Taiwanees recht dient te worden bepaald. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het betreft de afwijzing van een bedrag van USD 300.000,--, dat Actima vorderde, en kent dit bedrag alsnog toe.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun betalingsverplichtingen na te komen en de gevolgen van verzuim, zoals het ontstaan van renteverplichtingen. Het hof bevestigt dat de beslagkosten door de rechtbank zijn toegewezen en dat Moka in de proceskosten wordt veroordeeld, aangezien zij in het ongelijk is gesteld in zowel het principaal als het incidenteel appel.

Uitspraak

typ. LD
rolnr. C0400462/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 14 november 2006,
gewezen in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van Taiwan
ACTIMA TECHNOLOGY CORPORATION,
gevestigd te Taiwan, China,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MOKA EUROPE B.V.,
gevestigd te Helmond, kantoorhoudend te Veldhoven,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
procureur: mr. C.G. Bunge,
als vervolg op het door het hof gewezen incidenteel arrest van 25 januari 2005 in het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder nummer 76204/HA ZA 02-197 gewezen vonnis van 21 januari 2004.
5. Het incidenteel arrest van 25 januari 2005
Bij genoemd arrest is Actima bevolen om ten behoeve van Moka zekerheid te stellen voor de proceskosten in hoger beroep door middel van een bankgarantie voor een bedrag van E. 12.195,-- en is iedere verdere beslissing aangehouden.
6. Het verdere verloop van de procedure
Moka heeft onder overlegging van producties een memorie van antwoord in het principaal appel genomen. Bij memorie van grieven in het incidenteel appel heeft zij twee grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen voor zover zij daartegen grieven heeft aangevoerd, en dat het hof opnieuw rechtdoende de vorderingen van Actima zal afwijzen en Actima zal veroordelen tot (terug)betaling aan Moka van een bedrag van USD 487.620,42 met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2001 en te vermeerderen met
E. 2.000,-- wegens schade van onrechtmatige beslaglegging, en voor het overige het vonnis te bekrachtigen, met veroordeling van Actima in de kosten van beide instanties.
Actima heeft onder overlegging van producties een akte in principaal appel en memorie van antwoord in incidenteel appel genomen.
Moka heeft een antwoordakte en akte genomen.
Actima heeft een antwoordakte in incidenteel appel genomen.
Tenslotte hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
7.1. In r.o. 2 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze overweging is behoudens onderdeel 2.6., niet bestreden, zodat de door de rechtbank vastgestelde feiten, voorzover niet bestreden, ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
7.2. Het gaat in deze zaak, zeer kort weergegeven, om het volgende.
Actima, producent en verkoper van onder meer cd- en dvd-rom drives, en Moka, distributeur in Europa van de producten van Actima, doen sinds 1997 zaken met elkaar.
Op 1 april 1999 hebben zij een zgn. RMA-overeenkomst met elkaar gesloten, op grond waarvan Moka als service center zou gaan fungeren voor de klanten van Actima in Europa. Actima werd daarbij verplicht haar klanten een zgn. RMA-nummer te verstrekken alvorens zij hun defecte goederen naar het service center konden sturen.
In de periode juli 2000 tot medio 2001 verkocht en leverde Actima goederen aan Moka en zond daarvoor aan Moka facturen. Moka heeft een deel van die facturen niet betaald.
Op 28 juni 2001 heeft Actima aan Moka per brief verzocht om haar betalingen aan Actima op te schorten "until our inventory and financial problem back in control".
Op 22 november 2001 hebben twee personen van Actima Moka bezocht waarbij zij aan Moka een overzicht hebben gegeven van door Actima verzonden facturen en door Moka verrichte betalingen.
Actima heeft op 3 december 2001 ten laste van Moka een aantal conservatoire derdenbeslagen gelegd en diezelfde dag (een paar uur na de beslagleggingen) Moka gesommeerd tot betaling.
7.3. Actima heeft in eerste aanleg gevorderd Moka te veroordelen tot betaling van USD 989.380,42 terzake onbetaald gebleven facturen voor geleverde goederen, met wettelijke rente vanaf 10 december 2001, en een bedrag van
USD 33.841,41 terzake buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Moka heeft gemotiveerd verweer gevoerd en gesteld dat op de hoofdsom in elk geval een aantal bedragen in mindering komen.
In reconventie heeft Moka betaling door Actima gevorderd van een voorschot op schadevergoeding van USD 151.890,48 en schade op te maken bij staat, met rente, op grond van tekortkomingen van Actima in de nakoming van de RMA-overeenkomst, en verder schadevergoeding op te maken bij staat wegens onrechtmatige beslaglegging door Actima, met rente. Actima heeft de vordering gemotiveerd betwist.
7.4. De rechtbank heeft in het vonnis, waarvan beroep, in conventie geoordeeld dat het door Moka genoemde bedrag van USD 161.920,-- niet in mindering komt op de vordering van Actima, maar wel de door Moka genoemde bedragen van
USD 300.000,--, 80.640,--, 68.120,-- en 53.000,--, zodat nu vaststaat dat Moka al USD 2.368.979,58 had betaald, nog te betalen resteert USD 487.620,42 met de wettelijke rente zoals gevorderd.
Verder oordeelde de rechtbank dat Moka weliswaar een opschortingsrecht kan ontlenen aan de brief van Actima van 28 juni 2001, maar dat deze opschorting weer ongedaan is gemaakt in elk geval door de sommatie van 3 december 2001.
Een ingebrekestelling is naar toepasselijk Taiwanees recht niet vereist voor een vordering tot nakoming (betaling van facturen).
De buitengerechtelijke kosten zijn door de rechtbank afgewezen nu niet is gebleken dat daadwerkelijk voor dergelijke werkzaamheden schade is geleden die niet reeds wordt vergoed door de proceskostenregeling.
Voor de beslagkosten heeft de rechtbank een door haar begroot bedrag van E. 2.000,-- toegewezen.
De proceskosten in conventie zijn door de rechtbank gecompenseerd in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
7.5. In reconventie heeft de rechtbank de vordering van Moka afgewezen, met veroordeling van Moka in de proceskosten. De reconventionele vordering maakt geen deel meer uit van de procedure in hoger beroep, nu Moka tegen de afwijzing geen grieven heeft gericht.
in principaal appel voorts:
8.1. Actima heeft bij memorie van grieven gesteld dat zij haar hoger beroep beperkt tot de afwijzing door de rechtbank van het bedrag van USD 300.000,-- met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2001, en voor het overige concludeert tot bekrachtiging van het vonnis.
Haar grieven richten zich tegen de overwegingen 4.6.4 sub b, 4.6.7 en 4.10 waar het bedrag van USD 300.000,-- aan de orde is.
Zij stelt dat de rechtbank haar in de gelegenheid had moeten stellen haar standpunt nader te onderbouwen.
8.2. Het betreft hier het verweer van Moka dat op het bedrag dat Actima vordert in elk geval in mindering moeten komen drie betalingen door Moka van elk USD 100.000,-- en de vraag aan welke facturen deze betalingen d.d. 13 en
19 juli 2000 en 3 augustus 2000 moeten worden toegerekend.
Actima stelt thans dat zij deze betalingen in mindering heeft gebracht op het restant van de factuur van 31 (lees: 29, hof) mei 2000 en op de facturen van 14, 16, 19 en 23 juni 2000. Deze facturen legt Actima over. Het betreft hier leveringen van vóór juli 2000, zodat deze betalingen niet in mindering komen op leveringen of facturen van
4 juli 2000 of nadien, van welke laatste facturen zij in deze procedure betaling eist, aldus Actima.
8.3. Moka heeft in reactie hierop bij memorie van antwoord/grieven in incidenteel appel overzichten van facturen en betalingen zowel van haarzelf (ongedateerd) als van Actima (d.d. 22 november 2001 en 24 december 1999) overgelegd en deze vergeleken en daaruit conclusies getrokken. Zij stelt dat zij in 2000 veel vaker dan drie keer betalingen (van USD 100.000 en andere bedragen) aan Actima heeft verricht. Zij legt daarvan een aantal bankafschriften over.
8.4. Het hof oordeelt als volgt.
De vergelijking van de door Moka overgelegde overzichten levert geen deugdelijk verweer op ten aanzien van de stellingen van Actima, nu deze overzichten verschillende perioden betreffen en niet overeenstemmen met de periode waaruit de hier in geding zijnde facturen dateren.
Het bedrag van USD 1.253.626,60 dat volgens Moka moet worden afgetrokken (mva/inc.appel sub 6) is al in mindering gebracht op het totale factuurbedrag, zoals blijkt uit r.o. 4.3.2 van het vonnis van de rechtbank.
Dat Moka in 2000 meer bedragen dan de hier in geding zijnde drie betalingen van elk USD 100.000,-- aan Actima heeft verricht staat niet ter discussie, maar het gaat hier nu juist om de toerekening van déze bedragen aan bepaalde facturen. Wat dat betreft heeft Moka met geen woord gereageerd op de stelling van Actima dat de betalingen moeten worden toegerekend aan de facturen 31 mei 2000 (restant) en 14, 16, 19 en 23 juni 2000.
Bij gebreke van relevant verweer gaat het hof er mitsdien van uit dat het standpunt van Actima juist is en dat deze betalingen door Moka niet in mindering strekken op het thans door Actima gevorderde bedrag. Van een "dubbele betaling" van deze bedragen, zoals Moka stelt, is geen sprake.
De grief van Actima slaagt derhalve en het ten onrechte op de vordering in mindering gebrachte bedrag van USD 300.000 zal alsnog worden toegewezen.
Op de ook hierover gevorderde wettelijke rente heeft de tweede incidentele grief betrekking, die het hof in het navolgende zal behandelen.
In incidenteel appel voorts:
9.1.1. De eerste grief van Moka houdt in dat de rechtbank ten onrechte de vordering van Actima tot een bedrag van USD 487.620,42 heeft toegewezen, en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opschorting ongedaan is gemaakt door het bezoek van personen van Actima op 22 november 2001 (mva/inc. appel sub 50). Volgens Moka is naar toepasselijk Taiwanees recht een ingebrekestelling vereist voor een vordering tot nakoming en zijn de vorderingen van Actima, gelet op de opschorting, niet opeisbaar.
9.1.2. Ter toelichting op het eerste deel van deze grief heeft Moka, voor zover het hof uit de memorie van Moka heeft begrepen, een aantal afzonderlijke stellingen ingenomen, die het hof achtereenvolgens zal behandelen.
* de betalingen van USD 100.000,-- zijn wel door Moka verricht, maar niet op de door Actima genoemde data 13 en 19 juli en 3 augustus 2000.
Hof: uit de door Moka overgelegde bankafschriften kan niet worden opgemaakt dat dit juist is, aangezien juist de bankafschriften m.b.t. de drie genoemde data ontbreken. Het hof neemt mitsdien het oordeel van de rechtbank op dit punt over.
* de "fake"facturen aan Asti zijn ten onrechte in het overzicht van Actima opgenomen.
Hof: er is reeds verwezen naar het vonnis van de rechtbank sub 4.3.2, waar dit bedrag van het totale factuurbedrag van Actima is afgetrokken.
* Actima zaait verwarring en is dus niet-ontvankelijk.
Hof: Verwezen wordt naar r.o. 4.3.1. t/m 4.3.3 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank op juiste wijze heeft uiteengezet hoe het door Actima gevorderde bedrag is opgebouwd.
* Met betrekking tot de bezwaren die Moka uit tegen de r.o. 4.4.3, 4.5.1, 4.5.2, 4.6.2 en 4.6.3 overweegt het hof dat deze bezwaren in hoger beroep door Moka niet zijn toegelicht, anders dan soms met een korte herhaling van het verweer in eerste aanleg.
Het hof acht op deze punten de oordelen van de rechtbank juist en neemt deze over, zodat de bezwaren van Moka worden verworpen.
9.1.3. Ten aanzien van het tweede deel van grief 1 verwijst het hof naar r.o. 4.7 van het vonnis. Dat oordeel is juist en wordt door het hof overgenomen. Moka heeft op dit punt niets meer te berde gebracht dan zij reeds in eerste aanleg had gedaan. De vordering van Actima is opeisbaar, nu het opschortingsrecht niet meer bestaat.
9.1.4. De eerste grief van Moka faalt derhalve in alle onderdelen.
9.2.1. De tweede grief van Moka luidt dat de rechtbank ten onrechte wettelijke rente en beslagkosten heeft toegewezen.
Moka stelt dat zij naar Taiwanees recht niet in verzuim is geraakt en verwijst daarbij naar art. 148 van de Taiwanese Code Civil.
Voor de beslagkosten is volgens Moka geen grondslag aanwezig en bovendien zijn deze kosten niet onderbouwd.
9.2.2. Het hof verwijst naar, en sluit zich aan bij, de juiste overwegingen van de rechtbank in r.o. 4.8.2 van het bestreden vonnis. In het bijzonder uit art. 229 van de betreffende in Taiwan geldende Code Civil blijkt niet anders dan dat, indien geen datum voor nakoming is bepaald, de debiteur in verzuim is vanaf het moment dat hij is aangemaand. Deze datum is in dit geval in elk geval 3 december 2001. De door Moka in haar conclusie van dupliek/repliek sub 16 genoemde feitenen omstandigheden, die haar een beroep op art. 148 Code Civil ingeven, doen daar geenszins aan af.
9.2.3. Moka heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat naar Taiwanees recht geen schadevergoeding wegens vertraging in de nakoming van de betaling van een geldsom verschuldigd is. Het hof gaat ervan uit dat een vertraagde nakoming steeds meebrengt dat rente wordt gederfd. Nu Moka in verzuim is, zodat door Actima vermogensschade wordt geleden nu zij rente derft over het haar toekomende bedrag, en beide partijen het erover eens zijn (Actima: mva in incidenteel appel, reactie op grief 2 van Moka; Moka: incidentele grief 2) dat de wettelijke rente in dat geval naar Taiwanees recht dient te worden bepaald, zal het hof de Taiwanese wettelijke rente over het aan Actima toekomende bedrag toewijzen.
9.2.4. Nu Moka wel degelijk bedragen aan Actima verschuldigd is ontvalt het argument dat de beslagleggingen onrechtmatig waren en dat zij geen beslagkosten verschuldigd is, aan de redenering van Moka. Het stond de rechtbank vrij de beslagkosten zelf te begroten en te bepalen op
E. 2.000,--.
9.2.5. Ook de tweede incidentele grief wordt mitsdien verworpen.
In principaal en incidenteel appel voorts:
10. Het vonnis (in conventie), waarvan beroep, zal worden vernietigd doch uitsluitend voor wat betreft de afwijzing van een bedrag van USD 300.000,--, en voor het overige worden bekrachtigd.
Moka zal als de in het principaal en in het incidenteel appel in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
11. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, doch slechts voor zover daarbij werd overwogen dat een bedrag van USD 300.000,-- op de vordering van Actima in mindering komt, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Moka aan Actima te betalen een bedrag van
USD 300.000,--, vermeerderd met de Taiwanese wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2001 tot de dag der algehele betaling;
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep, voor het overige;
veroordeelt Moka in de proceskosten in principaal en incidenteel hoger beroep, de kosten met betrekking tot het incident tot zekerheidstelling daaronder begrepen, voor zover aan de zijde van Actima gevallen en tot op heden begroot op E. 5.752,78 voor verschotten en E. 8.157,50 voor salaris procureur;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, De Groot-van Dijken en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 14 november 2006.