ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ2860

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0401666
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Meulenbroek
  • F. Feddes
  • G. Goyaerts-Antens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering Ontvanger Belastingdienst inzake verkoop boerderij

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de Ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant. De zaak betreft de verkoop van een boerderij door de appellanten, waarbij de Ontvanger stelt dat deze verkoop benadeling van zijn verhaalsmogelijkheden met zich meebracht. De appellanten, bestaande uit [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], hebben in hun verweer aangevoerd dat er geen verband is tussen de verkoop en de verhaalsmogelijkheden van de Ontvanger. Getuigenverklaringen van betrokkenen, waaronder een adviseur en een contactpersoon van de Rabobank, ondersteunen deze stelling. Het hof heeft de Ontvanger een bewijsopdracht verstrekt, maar concludeert uiteindelijk dat de Ontvanger er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van de Ontvanger af, waarbij de Ontvanger wordt veroordeeld in de kosten van het geding. Dit arrest volgt op een tussenarrest van 14 februari 2006, waarin het hof al had aangegeven dat de bewijsopdracht specifiek gericht was op de benadeling van de Ontvanger in zijn verhaalsmogelijkheden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van getuigenverklaringen in het proces.

Uitspraak

typ. LD
rolnr. C0401666/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 14 november 2006,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANT SUB 2],
3. [APPELLANT SUB 3],
allen wonende te [woonplaats], g[emeente],
appellanten,
procureur: mr. W.M. Welage,
t e g e n :
de ontvanger van de BELASTINGDIENST/OOST-BRABANT,
mede kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 14 februari 2006 inzake het hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen partijen onder nummer 91750/HA ZA 03-389 (DB) gewezen vonnis van 24 maart 2004.
6. Het verdere verloop van het proces
Bij genoemd arrest heeft het hof de Ontvanger een bewijsopdracht verstrekt.
In verband hiermee heeft de Ontvanger vijf getuigen doen horen. Van de afgelegde verklaringen is proces-verbaal opgemaakt. Van de contra-enquête is geen gebruik gemaakt.
De Ontvanger heeft vervolgens onder overlegging van één productie een memorie na enquête genomen en appellanten een antwoordmemorie.
Ten slotte hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
7. De verdere beoordeling
7.1 Bij brief van 4 augustus 2006 heeft de raadsman van de Ontvanger erop gewezen dat de brief waarnaar onder 4.14 wordt verwezen als productie 4 bij conclusie van antwoord niet dateert van 23 juli 2003 maar van 25 juli 2001. Dit is juist en het hof herstelt deze verschrijving hierbij.
7.2 Het hof heeft de Ontvanger toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [appellanten sub 2 en 3] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst behoorden te weten dat deze tot benadeling van de verhaalsmogelijkheden van de Ontvanger zou leiden.
7.3 In zijn memorie na enquête merkt de Ontvanger op dat hij de bewijsopdracht aldus leest dat deze benadeling van één of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden betreft en niet alleen benadeling van de Ontvanger. Deze lezing is niet juist. De bewijsopdracht is, aansluitend bij de desbetreffende stellingen van de Ontvanger, toegespitst op de benadeling van de Ontvanger in zijn verhaalsmogelijkheden.
7.4 De Ontvanger heeft naast [appellant sub 1] en beide [appellanten sub 2 en 3] als getuigen voorgebracht de heren [getuige 1], destijds boekhouder van appellanten sub 1 en 2, en [getuige 2], contactpersoon van appellant sub 2 bij de Rabobank.
7.5 Getuige [getuige 1] is als adviseur betrokken geweest bij de verkoop van de boerderij. Volgens hem was er geen bepaalde aanleiding voor. Uit zijn verklaring blijkt niet van enig verband met de verhaalsmogelijkheden van de Ontvanger. Dat laatste geldt ook voor de verklaring van [getuige 2], die verder aangeeft dat hij niet weet wat de aanleiding voor de verkoop van de boerderij was. Voor hem was er niets bijzonders aan de transactie op te merken. De getuigenverklaringen van [appellant sub 1] en beide [appellanten sub 2 en 3] houden evenmin in dat bij de totstandkoming van de koopovereenkomst voor [appellanten sub 2 en 3] op enigerlei wijze de schuld aan de belastingdienst een rol heeft gespeeld of dat zij hadden moeten onderkennen dat de koopovereenkomst daarvoor consequenties kon hebben. Alles overziende, ook in onderling verband en in samenhang met hetgeen verder in de procedure naar voren is gekomen, komt het hof tot de conclusie dat de Ontvanger er niet in is geslaagd het gevraagde bewijs te leveren.
7.6 In zijn memorie na enquête stelt de Ontvanger de getuigenverklaringen van vader en [appellanten sub 2 en 3] niet geloofwaardig te achten. Ook indien juist is wat de Ontvanger in dit verband naar voren brengt (hetgeen door appellanten wordt bestreden), leidt dat niet tot een andere conclusie dan hiervoor weergegeven. Immers, ook in het geval dat aan de verklaringen van drie van de vijf door de Ontvanger voorgebrachte getuigen geen geloof kan worden gehecht, ontbreekt het bewijs dat de Ontvanger dient te leveren.
7.7 Aansluitend bij hetgeen het hof hierover in het tussenarrest van 14 februari 2006 onder 4.16 heeft overwogen komt het hof tot de slotsom dat de vordering van de Ontvanger afgewezen dient te worden. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd met veroordeling van de Ontvanger als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties.
8. De beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van de Ontvanger af;
veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van appellanten begroot op E. 184,= aan verschotten en op E. 780,= aan salaris procureur in eerste aanleg en op E. 371,78 aan verschotten en op E. 2.682,= aan salaris procureur in hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Feddes en Goyaerts-Antens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 14 november 2006.