ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ3505

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200501482
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koens
  • A. van Etten
  • J. den Hartog Jager
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming woonwagenstandplaats en misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak gaat het om de ontruiming van een woonwagenstandplaats door de gemeente Eindhoven, waar appellanten [X.], [Y.] en [Z.] wonen. De huurovereenkomst voor de standplaats is in 1999 ontbonden door de kantonrechter, en deze beslissing is in hoger beroep bevestigd door de rechtbank in 2004. De gemeente heeft de ontruiming van de standplaats aangevraagd, omdat zij deze nodig heeft voor de ontwikkeling van een nieuwbouwproject, de Tongelresche Akkers. Appellanten hebben in kort geding geprobeerd de ontruiming te voorkomen, maar de voorzieningenrechter heeft de vordering van de gemeente toegewezen. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij vier grieven hebben ingediend. De eerste grief betreft de stelling dat er na de ontbinding van de huurovereenkomst een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen, wat het hof verwierp. De tweede grief, die stelt dat de gemeente geen belang heeft bij de ontruiming, werd ook verworpen, omdat de gemeente voldoende aannemelijk maakte dat zij de standplaats nodig heeft voor het bestemmingsplan. De derde grief, over het ontbreken van passende vervangende huisvesting, faalde eveneens, omdat de gemeente verschillende opties had aangeboden die door appellanten niet voldoende onderbouwd werden afgewezen. De vierde grief, die betrekking had op het niet afwachten van getuigenverhoren, werd ook verworpen. Het hof concludeert dat alle grieven falen en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, waarbij appellanten in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

Uitspraak

typ. LD
rolnr. KG C0501482/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 20 juni 2006,
gewezen in de zaak van:
1. [X.],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen: [X.],
2. [Y.],
wonende te [woonplaats],
3. [Z.],
wonende te [woonplaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 28 oktober 2005,
hierna gezamenlijk ook te noemen: [X.] c.s.,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE [WOONPLAATS],
zetelende te Eindhoven,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna te noemen: de gemeente,
procureur: mr. C.P. Liesker,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis in kort geding van 11 oktober 2005 tussen de gemeente als eiseres en [X.] c.s. als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 129813/KG ZA 05-513)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [X.] c.s. vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de gemeente met veroordeling van de gemeente in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de gemeente, onder overlegging van producties, de grieven bestreden.
2.3. Beide partijen hebben een akte genomen en daarbij producties overgelegd.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2 een aantal feiten vermeld die tussen partijen vaststaan. Tegen deze vaststelling zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van de hier bedoelde feiten zal uitgaan.
4.2. Kort samengevat gaat het in dit hoger beroep om het volgende.
4.2.1. [X.] bewoont met zijn echtgenote [A.], een woonwagen (aangeduid als chalet) op de standplaats [adres] te [woonplaats], welke standplaats door hem en zijn echtgenote werd gehuurd van de gemeente. Bij vonnis van de kantonrechter van 6 mei 1999 is deze huurovereenkomst ontbonden en zijn [X.] en zijn echtgenote veroordeeld tot ontruiming. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd door de rechtbank bij vonnis van 28 juli 2004.
4.2.2. Appellant sub 2 en appellante sub 3 zijn zoon respectievelijk dochter van [X.]. Zij bewonen ieder, met hun gezinnen, een woonwagen (eveneens aangeduid als chalets) op de onderhavige standplaats. Deze bewoning is blijkens een brief van de gemeente aan [X.] d.d. 13 februari 2003 (productie 6 inleidende dagvaarding) gedoogd totdat voor de kinderen een andere standplaats c.q. andere huisvesting voorhanden is.
4.2.3. Omdat de gemeente voornemens was het ontruimingsvonnis van 6 mei 1999 te executeren, heeft [X.] in kort geding gevorderd dat aan de gemeente een verbod zal worden opgelegd om tot ontruiming over te gaan. Die vordering is bij vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 17 februari 2005 toegewezen. De voorzieningenrechter was van oordeel (kort samengevat) dat de gemeente in de gegeven omstandigheden in redelijkheid geen gebruik mocht maken van haar executiebevoegdheid.
4.2.4. Op 26 juli 2005 heeft de gemeente [X.] c.s. in kort geding gedagvaard en gevorderd dat [X.] c.s. worden veroordeeld om de onderhavige standplaats uiterlijk
1 maart 2006 te ontruimen. De gemeente stelt dat zij de standplaats dringend nodig heeft voor de realisering van de nieuwbouwwijk "De Tongelresche Akkers" en dat aan [X.] c.s. een redelijk aanbod is gedaan voor vervangende huisvesting, zodat thans ontruiming gerechtvaardigd is.
4.2.5. [X.] c.s. hebben zich tegen deze vordering verweerd.
4.2.6. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de gemeente bij vonnis van 11 oktober 2005 toegewezen.
4.2.7. [X.] c.s. kunnen zich met deze beslissing niet verenigen hebben hoger beroep ingesteld.
4.3. In hoger beroep zijn door [X.] c.s. de volgende kwesties aan de orde gesteld:
- volgens [X.] c.s. is er na het vonnis van de kantonrechter d.d. 6 mei 1999 een nieuwe huurovereenkomst tot stand gekomen, zodat ontruiming op grond van het vonnis d.d. 6 mei 1999 niet meer aan de orde is (grief I);
- de gemeente heeft geen belang bij ontruiming omdat van uitvoering van het bestemmingsplan ter plaatse vooralsnog geen sprake is (grief II);
- er is geen passende vervangende standplaats c.q. huisvesting aangeboden (grief III);
- ten onrechte heeft de voorzieningenrechter niet de resultaten van het voorlopig getuigenverhoor afgewacht (grief IV).
4.4. Naar het voorlopig oordeel van het hof kan uit hetgeen door partijen over en weer naar voren is gebracht en uit de in het geding gebrachte stukken niet worden geconcludeerd dat na de rechterlijke ontbinding van de huurovereenkomst, een nieuwe huurovereenkomst is tot stand gekomen. Weliswaar is na het ontbindingsvonnis van 6 mei 1999 tussen de gemeente en [X.] een aantal afspraken gemaakt ([X.] heeft een deel van het gehuurde terrein ontruimd en ter beschikking van de gemeente gesteld; de door [X.] te betalen prijs voor de standplaats is daarop aangepast en de gemeente heeft [X.] toestemming gegeven zijn kinderen op het terrein te huisvesten), maar bij die afspraken is steeds het uitgangspunt van de gemeente geweest dat het (voortgezet) verblijf van [X.] c.s. tijdelijk was, namelijk tot het moment dat de gemeente het terrein nodig had voor stadsontwikkeling en tot het moment dat een andere standplaats c.q. andere huisvesting beschikbaar zou zijn.
De gemeente heeft in dit verband een concept-huurovereenkomst aan [X.] voorgelegd voor de duur van anderhalf jaar, ingaande 1 januari 2001 (prod. 4 inleidende dagvaarding), maar [X.] heeft deze overeenkomst niet willen ondertekenen, waarop de appelprocedure, die geleid heeft tot het vonnis van de rechtbank d.d. 28 juli 2004 (bij welk vonnis de ontbinding en de ontruiming zijn bekrachtigd), is voortgezet.
Het hof merkt hierbij op dat in het laatstgenoemde vonnis niet wordt gerept over een beweerdelijke nieuwe huurovereenkomst.
Het voorgaande betekent dat de eerste grief faalt.
4.5. Nu als uitgangspunt heeft te gelden dat geen nieuwe huurovereenkomst is tot stand gekomen, is de gemeente in beginsel gerechtigd om de onderhavige standplaats, ingevolge het uitgesproken en bekrachtigde ontbindings- en ontruimingsvonnis, te ontruimen. Dit is slechts anders indien de executie van het vonnis misbruik van executiebevoegdheid zou opleveren, waarbij mede in de beoordeling moet worden betrokken, in het licht van de besprekingen die na het vonnis hebben plaatsgevonden, of de gemeente een redelijk belang bij de ontruiming heeft en of een andere standplaats c.q. andere huisvesting voor [X.] beschikbaar is.
De appellanten sub 2 en 3 hebben toestemming van de gemeente om op het terrein van [X.] te staan totdat een andere standplaats c.q. andere huisvesting beschikbaar is zodat toewijzing van de vordering van de gemeente ten opzichte van hen afhankelijk is van de vraag of aan die voorwaarde is voldaan.
4.6. De tweede grief van [X.] c.s. strekt ertoe te betogen dat de gemeente geen redelijk belang heeft bij de ontruiming, omdat van realisering van het bestemmingsplan ter plaatse nog geen sprake kan zijn.
Dit standpunt wordt door het hof verworpen. De gemeente heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ter plaatse het uitbreidingsplan Tongelresche Akkers wil realiseren en dat zij daartoe de onderhavige standplaats nodig heeft. Dit wordt onder meer bevestigd door een e-mail van [B.], de projectleider van het uitbreidingsplan (prod. 5 memorie van antwoord).
Het tijdstip waarop begonnen kan worden met de daadwerkelijke realisering van het plan is van meerdere factoren afhankelijk, waaronder het moment waarop de gemeente de beschikking kan hebben over de onderhavige standplaats. De omstandigheid dat er voor de feitelijke start van het project ook nog andere problemen opgelost moeten worden, betekent niet dat de gemeente niet gerechtigd zou zijn het probleem van het niet kunnen beschikken over de onderhavige standplaats, op te lossen.
Dit betekent dat de tweede grief faalt.
4.7. De derde grief houdt in dat de voorzieningenrechter er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat [X.] c.s. niet de beschikking hebben over een andere passende standplaats c.q. andere passende huisvesting.
Omtrent deze grief overweegt het hof het volgende.
Naar aanleiding van het kort-gedingvonnis van 17 februari 2005 heeft op 14 maart 2005 een gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de gemeente en [X.]. Volgens de gemeente zijn daarbij drie opties aan [X.] c.s. aangeboden:
a) een standplaats op een woonwagenkamp, waarbij [X.] c.s. bij elkaar kunnen staan;
b) een drietal "woonwagenwoningen" in de nog te ontwikkelen wijk De Tongelresche Akkers;
c) verhuur van een grote boerderij aan de [adres] te [woonplaats], geschikt voor bewoning door drie gezinnen.
Volgens de gemeente heeft [X.] optie a) van de hand gewezen. [X.] c.s. stellen nu dat die optie voor hen aanvaardbaar is, met dien verstande dat zij ieder een grotere standplaats dan gebruikelijk willen in verband met de omvang van hun chalets. De gemeente stelt hiertegenover dat het feit dat [X.] c.s. destijds hebben gekozen voor de bouw van extra grote chalets, voor hun rekening en risico dient te blijven.
Optie b) is door [X.] c.s. afgewezen.
Optie c) is aanvankelijk door [X.] c.s. afgewezen omdat het om een bouwvallige boerderij zonder toereikende voorzieningen voor drie gezinnen zou gaan. Nadat de gemeente ter terechtzitting in eerste aanleg had toegezegd de boerderij te zullen renoveren, is deze optie door [X.] c.s. van de hand gewezen omdat zij de door de gemeente berekende huurprijs (€ 2.800,- per maand) te hoog vinden.
Naar het oordeel van het hof hebben [X.] c.s. onvoldoende onderbouwd waarom de aangeboden opties onredelijk zouden zijn. Zo is niet nader uitgelegd waarom de voormelde huurprijs voor de boerderij te hoog zou zijn; evenmin is uitgelegd waarom optie b) voor hen niet aanvaardbaar is en ten slotte valt niet in te zien dat van de gemeente gevergd zou moeten worden dat zij aan [X.] c.s. grotere standplaatsen aanbiedt dan aan andere mensen. Ook de redelijkheid en de billijkheid, in het bijzonder de omstandigheid dat de ouders en hun kinderen bij elkaar willen blijven wonen, en dat er sprake is van extra grote chalets die onverkoopbaar zijn nopen niet tot een verplichting voor de gemeente om zodanige standplaats aan te bieden waar de chalets geplaatst kunnen worden, zulks te meer niet tegen de achtergrond van de ontbinding van de huurovereenkomst bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 juli 2004, waarbij het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd werd.
De conclusie is dat ook de derde grief faalt.
4.8. Ook de vierde grief faalt. De voorzieningenrechter was, mede gelet op het feit dat het hier om een kortgedingprocedure gaat, niet gehouden te wachten op de resultaten van het voorlopig getuigenverhoor, te meer, omdat [X.], blijkens de inhoud van het verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, wilde bewijzen dat hij gerechtigd was, zulks op grond van toezeggingen van de gemeente, om de onderhavige standplaats (krachtens huur) in gebruik te houden tot de gemeente het perceel daadwerkelijk nodig had en een andere passende standplaats c.q. andere passende huisvesting was aangeboden. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat aan die voorwaarden was voldaan.
Blijkens de beslissing op het verzoek voorlopig getuigenverhoor heeft [X.] kennelijk bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift zijn verzoek aangepast in die zin dat hij wenst te bewijzen dat een vervangende standplaats zou zijn toegezegd waarop de grote chalets van [X.] c.s. geplaatst kunnen worden. Het gaat hier om een nieuwe stelling die op geen enkele wijze is onderbouwd. De getuigenverhoren hebben inmiddels (geheel of grotendeels) plaatsgevonden. [X.] c.s. hebben geen aanleiding gezien om de resultaten van het voorlopig getuigenverhoor in het onderhavige geding te brengen, hoewel zij, in ieder geval bij akte d.d. 7 maart 2006, daartoe in de gelegenheid zijn geweest.
Het hof ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om het onderzoek in de onderhavige procedure te heropenen om [X.] c.s. in de gelegenheid te stellen de resultaten van de voorlopige getuigenverhoren in het geding te brengen c.q. hen in de gelegenheid te stellen te reageren op de processen verbaal van verhoor die door de gemeente bij haar laatste akte in het geding zijn gebracht.
4.9. Nu alle grieven falen dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtig. [X.] c.s. dienen als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [X.] c.s. in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van de gemeente tot op heden op € 244,- voor verschotten en op € 1.341,- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koens, Van Etten en Den Hartog Jager en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 20 juni 2006.