ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ3936
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Koster-Vaags
- Aarts
- Spoor
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over immateriële schadevergoeding en VUT-regeling voor kantoorpersoneel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X.] tegen de Nederlandse Slijpsteen Industrie (NSI) B.V. over de toewijzing van een immateriële schadevergoeding en de toepassing van de VUT-regeling. [X.] had in eerste aanleg een vordering ingesteld om een VUT-uitkering te ontvangen, die door de kantonrechter was toegewezen vanaf de datum van zijn vervroegd uittreden, en niet vanaf de datum waarop hij recht had op de VUT-regeling. [X.] was van mening dat hij recht had op de VUT-uitkering vanaf 1 november 2002, de datum waarop hij VUT-gerechtigd was, en dat de kantonrechter ten onrechte de vordering pas vanaf de datum van zijn uittreden had toegewezen. NSI betwistte de vordering en stelde dat de VUT-regeling niet op [X.] van toepassing was, aangezien hij niet tot het productiepersoneel behoorde.
Het hof oordeelde dat de VUT-regeling, zoals opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst, ook op [X.] van toepassing was, maar dat hij pas recht had op de uitkering vanaf de datum van zijn uittreden. De grief van [X.] werd verworpen, en het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Daarnaast vorderde [X.] immateriële schadevergoeding op basis van onrechtmatig handelen door NSI, maar het hof oordeelde dat er geen grondslag was voor deze vordering. De artikelen 6:95 en 6:106 van het Burgerlijk Wetboek stonden niet toe dat er immateriële schadevergoeding werd toegekend, omdat er geen sprake was van een wettelijk recht op dergelijke schadevergoeding. Het hof concludeerde dat de subsidiaire vorderingen van [X.] moesten worden afgewezen, omdat er geen wettelijke basis voor was.