ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4091

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003986-04
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over geluidsmetingen in horeca-inrichting en de naleving van milieuwetgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte, die een horeca-inrichting dreef, werd beschuldigd van het niet naleven van geluidsvoorschriften zoals vastgelegd in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer. De zaak is complex door de lange juridische voorgeschiedenis, die begon met een eindvonnis van de rechtbank Arnhem op 20 december 2001. Na verschillende rechtsgangen, waaronder een verwijzing door de Hoge Raad, kwam de zaak uiteindelijk bij het hof terecht. Het hof heeft vastgesteld dat de geluidsmetingen die zijn verricht volgens de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai (HMRI) 1999' gelijkgesteld kunnen worden aan die volgens de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai IL HR-13-01'. De verdachte werd verweten dat hij in september 1999, gedurende meerdere nachten, het toegestane geluidsniveau overschreed in de bovenwoning van de inrichting. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk niet zorgdroeg voor de naleving van de geluidsvoorschriften, en dat de overschrijding van het geluidsniveau bewezen kon worden op basis van de beschikbare meetgegevens. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van EUR 1.100,00, te vervangen door hechtenis van 22 dagen bij niet-betaling. Het hof heeft ook overwogen dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar heeft dit niet geleid tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De uitspraak benadrukt het belang van naleving van milieuwetgeving en de gevolgen van geluidsoverlast voor omwonenden.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003986-04
Uitspraak : 5 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
economische kamer
Arrest
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad, op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer in de rechtbank Arnhem van 20 december 2001, parketnummer 05-089392-00 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en bewezen zal verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd in de misdrijfvariant, en verdachte terzake zal veroordelen tot een geldboete van EUR 1.100,-, te vervangen door hechtenis van 22 dagen.
Omvang van het hoger beroep
Het appèl richt zich, gelet op de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad en de omvang van het hoger beroep zoals blijkt uit het arrest van het Gerechtshof Arnhem, d.d. 20 augustus 2003, niet tegen de door de eerste rechter gegeven vrijspraak voor het handelen in de periode 24/25 september 1999. Derhalve is het tenlastegelegde in zoverre niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voorzover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in de maand september 1999 te Wageningen, in elk geval in Nederland, als degene die tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een inrichting ("[café]") als bedoeld in artikel 2 van het "Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres] te Wageningen, dreef, al dan niet opzettelijk, er niet voor heeft zorggedragen dat voorschrift 1.1.1 opgenomen in de bij het genoemde Besluit behorende bijlage, werd nageleefd, aangezien het equivalente geluidsniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en/of toestellen en/of door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, in een in- of aanpandige woning (bovenwoning [adres])
op 9 september 1999 en/of 16/17 september en/of 18/19 september 1999 en/of 23/24 september 1999 (telkens) op een tijdstip gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur meer bedroeg dan 25 dB(A), althans meer dan 30 dB(A).
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
A1
De raadsman heeft bij gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verweer gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnotities.
De raadsman heeft zich op de gronden als in die pleitnotities vervat, op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging, wegens een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM.
De raadsman heeft daartoe gesteld dat - gerekend vanaf de inleidende dagvaarding - er vijf jaren en ruim zes maanden zijn verstreken, zulks terwijl de verdediging telkens [naar het hof begrijpt: in alle fasen van het geding] bezwaren heeft geuit tegen de gehanteerde meetmethode.
A2
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Deze op zijn redelijkheid te beoordelen termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 17 april 2000, het moment waarop de verdachte voor de eerste maal werd verhoord.
Voorts blijkt uit de inhoud van het dossier dat:
i. de rechtbank Arnhem op 20 december 2001 eindvonnis wees in de onderhavige strafzaak;
ii. daartegen op gelijke datum hoger beroep werd ingesteld;
iii. het gerechtshof Arnhem op 20 augustus 2003 arrest wees;
iv. verdachte op 29 augustus 2003 daartegen beroep in cassatie heeft ingesteld;
v. de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 5 oktober 2004 de onderhavige zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep zou worden berecht en afgedaan;
vi. de stukken van de zaak op 21 oktober 2004 bij het hof werden ontvangen;
vii. de zaak voor de eerste maal bij het hof na verwijzing, ter terechtzitting van 13 december 2005 is behandeld en toen is aangehouden voor nader onderzoek met betrekking tot de vraag of de metingen verricht volgens de "methode 1999" kunnen worden gelijkgesteld met metingen volgens de "methode 1981";
viii. het hof op 5 december 2006 arrest wijst, zijnde 26 maanden na het arrest van de Hoge Raad.
A3
Naar het oordeel van het hof is - gelet op de onder A2 weergeven omstandigheden - de op redelijkheid te beoordelen termijn overschreden in de fase volgend op het arrest van de Hoge Raad. Daarmee is verdachtes recht op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in zoverre geschonden.
Het hof zal, vanwege de geringe overschrijding van de termijn, evenwel volstaan met het constateren van dit verzuim en daar niet de door de raadsman bepleite conclusie van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aan verbinden.
Daarbij heeft het hof alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, waaronder begrepen de invloed van de verdachte en diens raadsman op het procesverloop, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
De omstandigheid dat de strafzaak na verwijzing door de Hoge Raad eerst op 5 december 2006 weer tot een eindarrest leidt, en de verdediging reeds eerder bezwaren heeft geuit tegen de gehanteerde meetmethoden doet daaraan naar het oordeel van het hof niet af.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de maand september 1999 te Wageningen, als degene die tezamen en in vereniging met een ander een inrichting ("[café]") als bedoeld in artikel 2 van het "Besluit horeca-, sport en recreatie-inrichtingen milieubeheer, gelegen aan of nabij de [adres] te Wageningen, dreef, opzettelijk, er niet voor heeft zorggedragen dat voorschrift 1.1.1 opgenomen in de bij het genoemde Besluit behorende bijlage, werd nageleefd, aangezien het equivalente geluidsniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en/of toestellen in een in- of aanpandige woning (bovenwoning [adres])
op 9 september 1999 en 16/17 september en 18/19 september 1999 en 23/24 september 1999 telkens op een tijdstip gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur meer bedroeg dan 25 dB(A).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
B
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
C1
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
C2
Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting vast dat in de processen-verbaal van de politie Gelderland Midden, distr. West-Veluwe Vallei met dossiernummer PL 0745/001088 als dossierparagrafen 2.1.1 tot en met 2.1.4 opgenomen resultaten van de geluidsmetingen, abusievelijk wordt gesproken over IL HR-13-01 1999. Het hof leest - gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen - daarvoor telkens in de plaats HMRI 1999 [voortaan: 'methode 1999'].
Het hof stelt voorts en op grond van de brief [gemeenteambtenaar] van de gemeente Wageningen, gericht aan het Ressortsparket, d.d. 21 juli 2005, vast dat er geen twijfel bestaat over de omstandigheid dat deze metingen zijn verricht overeenkomstig de 'methode 1999'.
C3
Op gronden als vervat in de onder A1 genoemde pleitnotities, heeft de raadsman de vrijspraak van verdachte bepleit, naar het hof de verweren van de raadsman begrijpt, primair om reden dat er geen onderzoek en metingen hebben plaatsgevonden op de wijze zoals op grond van de wet neergelegd, immers met gebruikmaking van de methode 1999 en niet met gebruikmaking van de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai' IL HR-13-01 (voortaan: methode 1981).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het TNO-rapport, d.d. 2 mei 2006, met referentie IS-LTR-060158, inhoudende de schriftelijke beantwoording van vragen over de in casu gehanteerde meetmethode [voortaan: het TNO-rapport], dit verzuim niet kan repareren.
C4
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de resultaten van de volgens die methode verrichtte geluidsonderzoeken, waarvan de resultaten zich als bijlagen 2.1.1, 2.1.2, 2.1.3 en 2.1.4 in het dossier bevinden - gelezen op de wijze zoals hiervoor onder C2 omschreven - al dan niet in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen redengevend kunnen zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde, te weten dat op de aldaar genoemde tijdstippen en plaats, het equivalente geluidsniveau meer bedroeg dan 25 dB(A), gemeten volgens de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai' IL HR-13-01 (methode 1981).
De enkele omstandigheid dat de metingen zijn verricht met gebruikmaking van de 'methode 1999', dwingt niet zonder meer tot de conclusie dat de resultaten van de metingen niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs, nu de geluidsmetingen volgens beide methoden tot eenzelfde resultaat zouden kunnen leiden. Het hof acht in dit verband dan ook van belang in hoeverre de resultaten volgens beide methoden in de onderhavige zaak gelijk zouden kunnen worden gesteld.
Voorzover het verweer van de raadsman ervan uit gaan dat reeds omdat er een andere meetmethode is gehanteerd, vrijspraak dient te volgen, wordt het dan ook reeds in zoverre verworpen.
C5
Het TNO-rapport houdt, zakelijk weergegeven en voorzover hier van belang in als volgt.
"we kunnen concluderen dat als de metingen volgens IL-HR-13-01, 1981 [het hof: methode 1981] of volgens HRMI, 1999 [het hof: methode 1999] zouden zijn uitgevoerd dat geen consequenties heeft voor de uitkomsten van het geluidsonderzoek en de door de politie getrokken conclusies".
Het hof acht voornoemde passage - tezamen met de inhoud van de onder B genoemde bewijsmiddelen - redengevend voor het bewijs dat op de bewezenverklaarde tijdstippen
het equivalente geluidsniveau in de bovenwoning perceel [adres] meer bedroeg dan 25 dB(A), (ook) indien zou zijn gemeten volgens de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai' IL HR-13-01 (methode 1981).
Het hof verwerpt in zoverre het verweer.
D1
Op gronden als vervat in de onder A1 genoemde pleitnotities, heeft de raadsman de vrijspraak van verdachte bepleit, naar het hof de verweren van de raadsman begrijpt, subsidiair, om reden dat de geluidsmetingen op zichzelf onbetrouwbaar zouden zijn.
D2.1
De raadsman heeft daartoe onder meer gewezen op bestaande verschillen tussen verrichte metingen en gerelateerde overschrijdingen van het equivalente geluidsniveau.
In dit verband heeft de raadsman ook de betrouwbaarheid betwist van een rapport van "[bedrijf]", opgesteld door de heer [betrokkene], 8 februari 2005.
De raadsman heeft in verband hiermee ook - geheel subsidiair, te weten indien het hof dit rapport voor het bewijs zou bezigen - het getuigenverhoor van die [betrokkene] verzocht.
D2.2
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof acht op grond van de verklaring van de getuige-deskundige [getuige-deskundige], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 augustus 2003, voor het bewijs gebezigd in verband met de inhoud van de hiervoor onder C4 genoemde bijlagen 2.1.1, 2.1.2, 2.1.3 en 2.1.4, voldoende duidelijk ook ten aanzien van het feit dat er in die bijlagen abusievelijk is gesproken over overschrijdingen en dat er sprake is van gemeten equivalente geluidsniveaus.
Het hof verwerpt in zoverre ook dit verweer.
D2.3
Nu het rapport van "[bedrijf]", evenals het TNO-rapport voorzover het ingaat op de bevindingen van de heer [betrokkene], door het hof niet voor het bewijs worden gebezigd, en ook overigens van de noodzaak van een verhoor van die [betrokkene] niet is gebleken, wijst het hof het verzoek tot het horen van die [betrokkene] af.
D3.1
Voorts heeft de raadsman geconstateerd dat serienummers niet corresponderen en gebruikte apparatuur niet zou zijn geijkt.
D3.2
Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.
Het hof stelt voorop dat het enkele bestaan van (administratieve) onjuistheden of onduidelijkheden niet op voorhand de betrouwbaarheid van een verrichte meting aantasten.
Voorts overweegt het hof dat, gelet op de inhoud van de zich in het dossier bevindende brief van de gemeente Wageningen, opgesteld door de getuige-deskundige [getuige-deskundige] en gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Arnhem, d.d. 18 februari 2003, in samenhang met de inhoud van de door die [getuige-deskundige] afgelegde verklaring d.d. 6 augustus 2003, in het geheel niet aannemelijk is geworden dat de gerelateerde metingen niet zouden zijn verricht met de op de "Spectrum Graphs", hetzij met de op de "formulieren geluid", vermelde meetapparatuur.
Voorts acht het hof in het geheel niet aannemelijk dat de gebruikte apparatuur niet zou zijn geijkt. Het hof betrekt hierbij de omstandigheid dat de "formulieren geluid" inhouden dat de apparatuur is geijkt, alsmede de omstandigheid dat blijkens de hiervoor bedoelde verklaring van de getuige-deskundige [getuige-deskundige], d.d. 6 augustus 2003, deze apparatuur jaarlijks werd getest.
Het hof verwerpt in zoverre dit verweer.
D4.1
Voorts heeft de raadsman gewezen op bestaande verschillen tussen tijdsregistraties vermeld op de "Spectrum Graphs" enerzijds en de "formulieren geluid".
D4.2
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voorzover de raadman - onder punt 31 van diens pleitnotities - verwijst naar "incident 5", overweegt het hof dat dit verweer, nu het ziet op metingen verricht in de nacht van 24 / 25 september 1999, als niet terzake doend voor de tenlastelegging voorzover thans nog aan de orde, geen bespreking behoeft.
Ook overigens acht het hof onvoldoende aannemelijk dat het tijdsverloop vermeld bij de 'elapsed time' als door de raadsman bedoeld, de betrouwbaarheid van de meting nadelig heeft beïnvloed, nu de raadsman enkel heeft gewezen op de mogelijkheid van (invloed van) stoorgeluiden. Het hof betrekt hierbij de verklaring van de getuige-deskundige [getuige-deskundige], zoals afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 juni 2001, bij de Economische Politierechter in de rechtbank Arnhem, voorzover inhoudende dat een meting wordt stilgezet als er sprake is van een stoorgeluid. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof juist dat beïnvloeding van de meting door dergelijke geluiden werd voorkomen.
Het hof verwerpt het verweer.
D5
Hetgeen de raadsman overigens naar voren heeft gebracht, behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking daar het voldoende verwerping vindt in de inhoud van de overige bewijsmiddelen, zoals bedoeld onder B., achtende het hof de inhoud daarvan zodanig betrouwbaar dat daaruit kan worden afgeleid dat het toegestane equivalente geluidsniveau op de genoemde tijdstippen werd overschreden.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij:
artikel 1a, eerste lid aanhef en onder 1 van de Wet op de economische delicten, in verbinding met de artikelen 2, eerste lid en 6, eerste lid aanhef en onder 1 van die wet, en
in verbinding met artikel 8.40, eerste lid van de Wet Milieubeheer, en
in verbinding met artikel 4, eerste lid van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer en
in verbinding met onderdeel B, paragraaf 1.1.1 onder a van de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer,
zoals deze artikelen en die paragraaf telkens luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof acht het een feit van algemene bekendheid dat geluidsoverlast bijzonderlijk hinderlijk is voor omwonenden. Verdachte, die samen met een ander een horeca-inrichting dreef, heeft wetende dat in zijn inrichting geluidshinder voor omwonenden werd veroorzaakt, verzuimd zodanige maatregelen te nemen dat dergelijke geluidshinder werd voorkomen. Het hof acht het opleggen van een geldboete passend en geboden. Bij de vaststelling van de hoogte daarvan heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voorzover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 8.40 van de Wet milieubeheer en artikel 4 van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer en de daarbij behorende bijlage onderdeel B, paragraaf 1.1.1,
zoals deze artikelen en die paragraaf telkens luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 1.100,00 (éénduizend honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Kempen, griffier,
en op 5 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
- 7 - 20-003986-04