ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ4214

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-011722-05
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet bij opzetheling van diverse (waarde-)documenten van drie verschillende personen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte werd beschuldigd van opzetheling van diverse goederen, waaronder rijbewijzen en bankpassen, die van misdrijf afkomstig zouden zijn. Het hof overweegt dat voor een weldenkend mens duidelijk moet zijn dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat de bescheiden van misdrijf afkomstig zijn. De verdachte heeft deze kans willens en wetens aanvaard door de goederen onder zich te nemen. De tenlastelegging omvatte meerdere diefstallen die plaatsvonden in Breda in de periode van juli 2005. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in die periode verschillende goederen voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat deze goederen door misdrijf verkregen waren. Het hof spreekt de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zij deze had gepleegd. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. De benadeelde partijen werden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat de schade rechtstreeks door de verdachte was veroorzaakt.

Uitspraak

Parketnummer: 20-011722-05
Uitspraak : 8 december 2006
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 1 november 2005 in de strafzaak met parketnummer 02-800952-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te[woonplaats], [adres].
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens de het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 2, 3, 4 en 5 is ten laste gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor de overige, door de eerste rechter onder 1 en 6 subsidiair bewezen verklaarde feiten, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing zal nemen.
Nu het hoger beroep niet is gericht tegen het onder 6 bewezen verklaarde is de daarmee samenhangende vordering van [benadeelde partij 1], welke zich opnieuw in hoger beroep heeft gevoegd, thans niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep d.d. 1 augustus 2006 en 24 november 2006, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beroepen vonnis zal worden vernietigd en dat het hof verdachte terzake het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringsbegeleiding. Daarnaast heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het beslag gevorderd dat de fiets en het zakmes worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en dat alle overige voorwerpen op de beslaglijst worden teruggegeven aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze wordt toegewezen tot een bedrag van EUR 400,--, inclusief oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 3] heeft zij gevorderd dat deze tot een bedrag van EUR 59,80 (rijbewijs) kan worden toegewezen, inclusief oplegging van de maatregel ex artikel 36f voornoemd.
Tot slot heeft de advocaat-generaal het hof gevorderd om - terzake de onder 1 en 6 bewezen verklaarde feiten- de straf te bepalen op een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de tijd van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voorzover thans nog van belang - ten laste gelegd dat:
2.
zij op of omstreeks 01 juli 2005 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft weggenomen een handtas (inhoudende onder meer een rijbewijs ten name van [benadeelde partij 3]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair, althans indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 12 juli 2005 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (hand)tas (onder meer bevattende een rijbewijs ten name van [benadeelde partij 3]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
3.
zij op of omstreeks 03 juli 2005 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft weggenomen een tas (inhoudende onder meer een rijbewijs en/of een bankpas, ten name van [benadeelde partij 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair, althans indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 3 juli 2005 tot en met 12 juli 2005 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een tas (onder meer inhoudende een rijbewijs en/of bankpas ten name van [benadeelde partij 2]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
4.
zij op of omstreeks 06 juli 2005 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft weggenomen een mobiele telefoon (Nokia 2100) en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een ziektekostenpas ten name van [betrokkene]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair, althans indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 6 juli 2005 tot en met 12 juli 2005 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (Nokia 2100) en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een ziektekostenpas ten name van [betrokkene]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
5.
zij op of omstreeks 16 mei 2005 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de[adres]) heeft weggenomen
- een mobiele telefoon en/of
- een portemonnee en/of een bankpas en/of een ov-jaarkaart en/of een schoolpas en/of een ponskaart en/of een verzekeringsbewijs en/of
- een cd-box en/of een mes,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene] en/of [betrokkene] en/of [betrokkene], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 16 mei 2005 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een mobiele telefoon en/of een mes heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist(en) dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat zij daarvan wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft weggenomen.
Naar 's hofs oordeel kan tevens niet worden bewezen dat verdachte de onder 5 primair ten laste gelegde diefstal heeft gepleegd. Uit het verhandelde ter terechtzitting is voor het hof niet komen vast te staan dat het verdachte is geweest die op 16 mei 2005 de woning aan de [adres] heeft betreden en de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen heeft weggenomen.
Bovendien dient verdachte van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof hierbij van belang de verklaringen die zich terzake in het dossier bevinden. Weliswaar zijn er aanknopingspunten, meer in het bijzonder blijkens de verklaringen van de getuige [getuige], dat het mes dat bij verdachte is aangetroffen van de diefstal in de woning aan de [adres] afkomstig is, maar anderzijds heeft diezelfde getuige later verklaard dat het mes niet van hem was maar van een vriendin van hem. Nu er bij het hof twijfel is ontstaan of het onder verdachte aangetroffen mes van deze diefstal afkomstig is en er overigens onder haar geen goederen zijn aangetroffen waarvan vast staat dat die van deze diefstal afkomstig zijn, dient zij van het onder 5 subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
zij in de periode van 1 juli 2005 tot en met 12 juli 2005 te Breda, een rijbewijs ten name van [benadeelde partij 3] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.
zij in de periode van 3 juli 2005 tot en met 12 juli 2005 te Breda, een rijbewijs en bankpas ten name van [benadeelde partij 2] voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
4.
zij in de periode van 6 juli 2005 tot en met 12 juli 2005 te Breda, een ziektekostenpas ten name van [betrokkene]) voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Het hof zal verdachte vrijspreken terzake opzetheling van de onder 4 subsidiair ten laste gelegde mobiele telefoon, Nokia 2100 en de onder 4 subsidiair ten laste gelegde portemonnee, beiden toebehorende aan [betrokkene], nu uit het dossier niets is komen vast te staan dat deze bij de inval door de politie op 12 juli 2005 in de woning op het perceel [adres] te [woonplaats] zijn aangetroffen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat verdachte (ook) dient te worden vrijgesproken van het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 subsidiair bewezen verklaarde. Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde goederen/voorwerpen weliswaar voorhanden heeft gehad, doch dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen niet wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Daartoe is tevens aangevoerd dat er meerdere mensen in huis komen en dat wellicht een van hen de goederen heeft achtergelaten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat:
- op 1 juli 2005 een rijbewijs ten name van [benadeelde partij 3] is gestolen;
- op 3 juli 2005 een rijbewijs ten name van [benadeelde partij 2] en een bankpas ten name van [benadeelde partij 2] is gestolen;
- op 6 juli 2005 een ziektekostenpas ten name van [betrokkene] is gestolen;
- op 12 juli 2005 in de ochtend de politie het pand [adres] te [woonplaats] heeft doorzocht, waarna de sloten van de buitendeur van de woning zijn vervangen (proces-verbaal
p. 55 e.v.);
- het doel van deze doorzoeking was onder meer inbeslagneming van goederen, afkomstig van diefstal;
- de politie op 12 juli 2005 omstreeks 17.45 uur een melding kreeg dat de bewoonster van het pand bezig was om via de achterzijde de woning (het hof begrijpt: zonder sleutel) binnen te treden (proces-verbaal p. 10 e.v.);
- de politie daarna ter plaatse in de woning, in de hal van de berging, aantrof [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte);
- de politie op 12 juli 2005 toen in de woning [adres] te [woonplaats] op de salontafel in de woonkamer aantrof een rijbewijs ten name van [benadeelde partij 3], een rijbewijs ten name van [benadeelde partij 2], een bankpas ten name van [benadeelde partij 2] en een ziektekostenpas ten name van [betrokkene], welke in beslag zijn genomen;
- navraag door verbalisant [verbalisant 1] bij verbalisant [verbalisant 2] leerde, dat tijdens de inval eerder die dag de salontafel leeg was;
- verdachte bij haar verhoor d.d. 20 juli 2005 tegenover de politie heeft verklaard te wonen op het adres [adres].
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden staat vast dat de in de middag op de salontafel aangetroffen bescheiden daar 's morgens nog niet lagen. De politie heeft de woning die ochtend gericht doorzocht op gestolen spullen en de woning na die doorzoeking voorzien van een nieuw slot op de buitendeur terwijl niet is gebleken dat een ander zich de toegang tot de woning heeft verschaft.
Vaststaat voorts dat verdachte zelf deze bescheiden op de salontafel heeft gelegd.
Verdachte heeft dit laatste ook bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven.
Het hof hecht evenwel geen geloof aan verdachtes lezing dat zij de spullen uit de kast in de woonkamer heeft gepakt waar zij - zo begrijpt het hof - zo "voor het grijpen lagen" in een doos met krijtjes en in het bijzonder niet aan verdachtes verklaring dat zij geen weet had van de aard van de bescheiden noch van de herkomst.
Naar het oordeel van het hof kan het - gelet op hetgeen feitelijk vaststaat - niet anders dan dat de verdachte ofwel die middag de bescheiden zelf in de woning heeft gebracht ofwel dat zij deze bescheiden zelf uit een bergplaats heeft gehaald die zelfs voor politie, beroepshalve ervaren in het doorzoeken van woningen, bij de eerdere doorzoeking verborgen is gebleven.
Het hof merkt in dit verband op dat bij deze bescheiden op die salontafel tevens een flesje methadon werd aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij en [betrokkene 2], met wie zij in die woning samenwoonde, een ruimte hadden bij "het oventje" waarin zij spullen, waaronder methadon, verstopten. Naar het oordeel van het hof plegen dergelijke bergplaatsen bekend te zijn aan de bewoners van een pand maar in de regel niet aan bezoekers. Nu de politie 's morgens de woning heeft doorzocht en verder geen van diefstal afkomstige goederen heeft aangetroffen, wordt, tegen de achtergrond van hetgeen is overwogen met betrekking tot bergplaatsen, geen geloof gehecht aan de zijdens de verdachte gedane suggestie dat wellicht een bezoeker de bescheiden heeft achtergelaten.
In beide hiervoor genoemde mogelijkheden - de verdachte heeft de bescheiden die middag zelf in de woning gebracht of zij heeft de bescheiden uit een bergplaats in de woning gepakt - had de verdachte de bescheiden opzettelijk onder zich en bestond er bij haar tevens wetenschap - minst genomen in voorwaardelijke zin - met betrekking tot de herkomst van de bescheiden.
Het hof betrekt bij al hetgeen hiervoor is overwogen voorts dat de op de salontafel aangetroffen bescheiden zijn aan te merken als waardepapieren die zich, naar ervaringsregelen leren, normaliter niet - althans niet legaal - in handen plegen te bevinden van anderen dan de rechthebbende. Dergelijke bescheiden zijn ook direct - vanwege de uiterlijke kenmerken en de omstandigheid dat de naam van de rechthebbende erop staat vermeld - als waardepapier herkenbaar. In de onderhavige zaak gaat het om dergelijke bescheiden van maar liefst drie verschillende personen. Voor ieder weldenkend mens die een dergelijk cluster van bescheiden aangeboden krijgt ofwel onder zich krijgt, zal het volstrekt duidelijk zijn dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat die bescheiden van misdrijf afkomstig zijn. Van omstandigheden waarom dit in casu niet zou gelden voor verdachte, is niet gebleken.
Door die goederen onder zich te nemen is de vorenbedoelde aanmerkelijke kans ook aanvaard.
Aldus heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bedoelde bescheiden van misdrijf afkomstig waren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 subsidiair is telkens voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf ten aanzien van het onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 subsidiair is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof acht op grond hiervan oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Hierbij heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op de positieve ontwikkeling die zich in het leven van verdachte lijkt af te tekenen, welke ontwikkeling het hof in dit stadium niet wil doorkruisen met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De advocaat-generaal is bij haar vordering uitgegaan van een veroordeling terzake van de feiten 2 subsidiair, 3 subsidiair, 4 primair en 5 primair. Het hof heeft ten laste van verdachte bewezen verklaard het onder 2 subsidiair, onder 3 subsidiair en onder 4 subsidiair tenlastegelegde. Naar het oordeel van het hof dient evenwel, hoewel het hof minder bewezen heeft geacht dan waar de advocaat-generaal in haar vordering van uitgaat, een straf als door de advocaat-generaal gevorderd te worden opgelegd, omdat daarin tot uitdrukking komt de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof acht op grond van de persoon van verdachte, haar achtergrond en huidige ontwikkeling, termen aanwezig om een bijzondere voorwaarde, te weten reclasseringstoezicht, aan de voorwaardelijk straf te koppelen.
De bepaling van de straf op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering
De eerste rechter heeft de verdachte terzake van het bij inleidende dagvaarding onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (tien) maanden, met bevel dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Het hof bepaalt, gelet op artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, de straf ten aanzien van de bij inleidende dagvaarding onder 1 en 6 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten op een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Beslag
Ten aanzien van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Schadevergoeding
Vordering [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 429,45 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 300,--.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door verdachtes onder 2 subsidiair bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De benadeelde partij [benadeelde partij 3] kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen, met een beslissing omtrent de kosten zoals hierna zal worden vermeld.
Vordering [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 897,15 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 400,--.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering tot een maximumbedrag van EUR 846,--. Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door verdachtes onder 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen, met een beslissing omtrent de kosten zoals hierna zal worden vermeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair en
5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 subsidiair bewezen verklaarde telkens oplevert:
Opzetheling.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij een eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt de aan de veroordeelde opgelegde hoofdstraf voor de niet aan het oordeel van het hof onderworpen bewezen verklaarde en gekwalificeerde feiten, bij inleidende dagvaarding onder parketnummer 02/800952-05 onder 1 en 6 subsidiair tenlastegelegd op
240 (tweehonderdveertig) uren werkstraf, subsidiair 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 1.00 STK zakmes, kleur: zilver
- 1.00 STK fiets, ATB, kleur: cremekleur met zwart, KENOSHA, 21 versnellingen.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- 1.00 STK broek, kleur blauw
- 1.00 STK sigaret, kleur: oranje, caballero
- 1.00 STK shirt, kleur: groen O'BLUE
- 1.00 STK dweil, kleur: wit
- 1.00 STK snoeischaar, kleur: geel PRAXIS
- 1.00 STK mobiele telefoon, kleur: blauw, nokia 3310
- 1.00 STK handschoen, kleur: zwart, FOORJOY
- 1.00 STK handschoen, kleur: zwart, leder, linker handschoen
- 1.00 STK ondergoed, kleur: zwart, PASSIONATA BH
- 1.00 STK aansteker, kleur: geel, opschrift: de boot
- 1.00 STK tasje, kleur: grijs, plastic
- 1.00 STK rijbewijs, aangetroffen in woning [adres]
- 1.00 STK bankpas, rabobank, aangetroffen [adres]
- 1.00 STK rijbewijs, aangetroffen [adres]
- 1.00 STK ziekenfondskaart, CZ, aangetroffen [adres].
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde partij 3], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], in haar vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de benadeelde partij, [benadeelde partij 2], in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. A. de Lange,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.A. van Ham, griffier,
en op 8 december 2006 ter openbare terechtzitting uitgesproken.