ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ6506

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200601000 en R200601005
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Gründemann
  • A. Bijleveld-Van der Slikke
  • M. Schaafsma-Beversluis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Roermond, waarbij de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kinderen [C.] en [D.] is verlengd. De vader, bijgestaan door zijn raadsman, heeft verzocht om vernietiging van deze beschikkingen. Het hof heeft op 2 november 2006 de mondelinge behandeling gehouden en de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder en de gezinsvoogdes. De vader heeft zijn wantrouwen jegens de gezinsvoogdes toegelicht, wat voortkomt uit angst voor uithuisplaatsing van de kinderen. Hij heeft echter ook aangegeven bereid te zijn om samen te werken met de hulpverlenende instanties, zoals de Praktisch Pedagogische Gezinshulp (PPG) en het Medisch Kinderdagverblijf (MKD).

Het hof heeft vastgesteld dat er momenteel een positieve ontwikkeling is bij de kinderen, ondanks de onderlinge strijd tussen de ouders. De stichting Buro Jeugdzorg Limburg, die betrokken is bij de ondertoezichtstelling, heeft erkend dat de kinderen zich goed ontwikkelen, maar maakt zich zorgen over de communicatie tussen de ouders. Het hof oordeelt dat de omstandigheden niet zodanig zijn dat de zedelijke of geestelijke belangen van de kinderen ernstig worden bedreigd.

Daarom heeft het hof besloten de bestreden beschikkingen van de rechtbank Roermond te vernietigen en het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De vader heeft aangegeven dat hij openstaat voor vrijwillige hulpverlening, wat het hof als positief heeft beoordeeld. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, waarbij het hof de huidige situatie en de bereidheid van de vader om samen te werken met hulpverleners in overweging heeft genomen.

Uitspraak

TvG
2 november 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R200601000 en 1005
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
de vader,
procureur mr. L.R.G.M. Spronken,
t e g e n
Stichting Buro Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats], tevens kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Roermond van 7 juni 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschriften, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2006, heeft de vader verzocht de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Roermond te vernietigen, kosten rechtens.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door zijn raadsman,
- mevrouw [A.], de moeder,
- de gezinsvoogdes mevrouw [B.].
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij de beroepschriften,
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging [vestiginsplaats], van 1 september 2006,
- de brief van de stichting van 7 september 2006,
- de processen-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 23 mei 2006.
2.4. Gelet op de verknochtheid van beide zaken heeft het hof de voeging bevolen, zodat beide zaken gezamenlijk worden behandeld en beslist.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van de beroepschriften.
4. De beoordeling
4.1. De vader is gehuwd geweest met mevrouw [A.] (de moeder).
Uit dit huwelijk zijn de thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [C.] ([C.]) op [geboortejaar], en
- [D.] ([D.]) op [geboortejaar].
4.2. Bij beschikkingen van de kinderrechter van 15 juni 2005 zijn beide kinderen onder toezicht gesteld van de stichting voor de duur van één jaar tot en met 14 juni 2006.
Bij beschikkingen van 7 juni 2006 heeft de kinderrechter het verzoek van de stichting toegewezen en de ondertoezichtstelling van [C.] en [D.] met ingang van 15 juni 2006 verlengd voor de duur van één jaar.
Van die beslissingen is de vader in hoger beroep gekomen.
4.3. De vader erkent dat hij wantrouwend staat tegenover de gezinsvoogdes van [C.] en [D.] en daarmee tevens wantrouwend staat tegenover de stichting.
Volgens de vader heeft dit wantrouwen echter te maken met de door de gezinsvoogdes bij de vader veroorzaakte angst voor uithuisplaatsing van beide kinderen en geenszins met de ten behoeve van de opvoeding en ontwikkeling van [C.] en [D.] benodigde hulp.
Ten gevolge van deze bij de vader gewekte angst is de relatie met de gezinsvoogdes verslechterd en staat hij thans argwanend ten opzichte van haar.
4.3.1. Voorts stelt de vader dat hij het volste vertrouwen heeft in de samenwerking met de Praktisch Pedagogische Gezinshulp (PPG) en het Medisch Kinderdagverblijf (MKD). De vader voert in dat verband aan dat hij telkens bereid is geweest vrijwillig de nodige hulpverlenende instanties in te schakelen en hiermee samen te werken, zodat de kinderen in hun ontwikkeling op geen enkele wijze worden bedreigd en/of dat deze bedreiging zal worden weggenomen.
4.3.2. Met betrekking tot [C.] merkt de vader op dat hij middels vrijwillige hulpverlening nog steeds bereid is de gedrags- problemen van [C.] aan te pakken en de achterstand van [C.] in zijn ontwikkeling in te halen, zodat deze vrijwillige hulpverlening in plaats van de verlenging van de ondertoezichtstelling verleend dient te worden.
4.3.3. Ten aanzien van [D.] verwijst de vader onder meer naar het rapport van de gezinsvoogd van 6 april 2006, waaruit blijkt dat [D.] geen grote gedragsproblemen vertoont en zij zich ogenschijnlijk leeftijdsadequaat ontwikkelt.
De vader voegt daaraan toe dat gedurende de ondertoezichtstelling van [D.] zich dusdanige positieve veranderingen hebben voorgedaan, zoals het terugbrengen van de rust en regelmaat in haar opvoedsituatie en het feit dat zij gedurende twee dagen per week een kinderdagverblijf bezoekt, dat er ten opzichte van de opvoedsituatie van [D.], alsmede ten aanzien van haar ontwikkeling geen verdere zorgen zijn.
4.3.4. In de brief van 7 september 2006 stelt de gezinsvoogdes namens de stichting samenvattend dat er een positieve ontwikkeling is bij de kinderen en dat daardoor het verzoekschrift van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [C.] en [D.] in een ander perspectief is komen te staan. De stichting vindt het wel betreurenswaardig dat beide ouders geen positief beeld van elkaar neerzetten. Volgens de gezinsvoogdes hebben haar interventies hierin geen verbetering opgeleverd.
4.4. Ter zitting heeft de vader benadrukt dat hij met de hulpverleningsinstanties, zoals de PPG en het MKD, op vrijwillige basis wenst te blijven samenwerken, zodat de positieve ontwikkeling van [C.] en [D.] daarmee is gewaarborgd. Daarnaast heeft de vader ter zitting verklaard dat hij ook hulp aanvaardt van de stichting met betrekking tot de verzorging en opvoeding van beide kinderen, mits deze hulp eveneens op vrijwillige basis plaatsvindt.
4.4.1. De stichting heeft ter zitting erkend dat de kinderen thans een positieve ontwikkeling doormaken. De stichting maakt zich wel zorgen over de ontwikkeling van beide kinderen, aangezien er nog steeds sprake is van een strijd tussen beide ouders over elkaars opvoedkundige kwaliteiten. Bovendien is op dit moment slechts sprake van een minimale omgangsregeling tussen de moeder en haar kinderen van één uur per week onder begeleiding van het MKD.
Om die reden stelt de stichting zich op het standpunt dat de ondertoezichtstelling van beide kinderen moet worden verlengd.
4.5. Het hof volgt de stichting niet in haar standpunt.
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat beide ouders niet met elkaar communiceren en sprake is van een onderlinge strijd tussen de ouders over elkaars opvoedkundige kwaliteiten onvoldoende is om daaraan de conclusie te kunnen verbinden dat [C.] en [D.] zodanig opgroeien dat hun zedelijke of geestelijke belangen of hun gezondheid ernstig worden bedreigd en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen falen weshalve een ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
Het hof overweegt daarbij dat de vader ter zitting heeft verklaard dat hij in het belang van de ontwikkeling van de kinderen zowel de thans aanwezige hulp van de PPG en het MKD als de hulp van de stichting, mits op vrijwillige basis, zal (blijven) aanvaarden en dat hij zich coöperatief zal opstellen naar de stichting, hetgeen door de stichting niet althans onvoldoende is weersproken.
Voorts is komen vast te staan dat de kinderen thans met begeleiding van de PPG en het MKD een positieve ontwikkeling doormaken, welke ontwikkeling tot op heden voortduurt.
Het hof overweegt tot slot dat de vader ter zitting heeft verklaard dat de huidige omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen in de toekomst kan worden uitgebreid, zodra de moeder over zelfstandige woonruimte beschikt en in staat is de kinderen op te vangen, hetgeen thans niet het geval is.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat, nu thans geen gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling van beide kinderen, de bestreden beschikkingen dienen te worden vernietigd.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Roermond van 7 juni 2006;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [C.] ([C.]) op 6 september 2002, en [D.] ([D.]) op 19 december 2003, alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gründemann, Bijleveld-Van der Slikke en Schaafsma-Beversluis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.