BESCHIKKING VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, 18 april 2006,
gegeven in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
verder te noemen: [X.],
procureur: mr. R.J.S. Houtackers,
[Y.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: [Y.],
procureur: mr. Ong S.G.,
op het hoger beroep tegen de door de recht-bank ’s-Herto-gen-bosch, sector kanton, locatie Eindhoven gegeven beschikking van 13 juli 2005 tussen [X.] als verweerster en [Y.] als verzoekster.
1. Het geding in eerste aanleg (zaak/EJverz. 400575/05-2691)
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van voormelde beschikking.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ter griffie van het hof binnengekomen op 12 oktober 2005, heeft [X.] vijf grieven aangevoerd en, kort gezegd, geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair, voor het geval het hof evenals de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, tot toekenning aan haar van een vergoeding, die overeenkomt met 21 keer het bruto maandsalaris vermeerderd met vakantiegeld en emolumenten ter suppletie van de door [X.] elders te ontvangen sociale verzekeringsuitkeringen danwel elders te ontvangen lagere salaris.
2.2. Bij verweerschrift, ter griffie van het hof binnengekomen op 5 december 2005, heeft [Y.] de grieven bestre-den en verzocht [X.] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, althans het verzochte in hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van [X.] in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3. De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsge-von-den op 15 februari 2006. Verschenen zijn enerzijds [X.], bijgestaan door haar advocaat mr. R.J.S. Houtackers en anderzijds de heer A.P.J.M. Zweegers en mevrouw M.E. Zweegers (respectievelijk directeur en medewerker P&O) voor [Y.], bijgestaan door haar advocaat mr. Ong S.G.
2.4. De voorzitter heeft partijen voorgehouden over welke processtukken het hof in deze zaak beschikt. Beide raadslieden hebben de standpunten van partijen vervolgens nader toegelicht.
2.5. Het hof heeft de uitspraak bepaald op heden.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de gronden, de grieven en de toelichting daarop ver-wijst het hof naar het beroepschrift.
4.1. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende.
4.1.1. Bij inleidend verzoekschrift van 13 mei 2005 heeft [Y.] verzocht de arbeidsovereenkomst met [X.] te ontbinden op grond van gewichtige redenen.
4.1.2. In het verweerschrift heeft [X.] primair verzocht – met een beroep op het in art. 7:670 lid 1 BW neergelegde opzegverbod - het verzoek tot ontbinding af te wijzen.
Ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, heeft [X.] subsidiair verzocht om toekenning aan haar ten laste van [Y.] een vergoeding van 21 keer het bruto maandsalaris, vermeerderd met vakantietoeslag en emolumenten.
4.1.3. De mondelinge behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 21 juni 2005.
De kantonrechter heeft partijen na gevoerd debat in de gelegenheid gesteld om alsnog (na de mondelinge behandeling van de zaak) met elkaar tot overeenstemming te komen.
4.1.4. Bij brief van 28 juni 2005 heeft [X.] daarop aan de kantonrechter laten weten dat zij de functie van receptioniste onvoorwaardelijk heeft aanvaard (van 09.30 uur tot 14.30 uur), zodat het belang van [Y.] bij de ontbinding is komen te ontvallen.
[Y.] heeft een afschrift van deze brief ontvangen en zij heeft daarop tegenover de kantonrechter eveneens bij brief van 28 juni 2005 gereageerd. In deze reactie heeft [Y.] aangegeven dat zij weinig vertrouwen heeft in een verdere vruchtbare samenwerking met [X.] en dat zij het in dat licht weinig zinvol acht dat de arbeidsrelatie tussen partijen in stand blijft.
[X.] heeft een afschrift van deze brief ontvangen en zij heeft daarop bij brief van 29 juni 2005 gereageerd. In deze brief aan de kantonrechter (met afschrift aan de wederpartij) heeft [X.] haar verzet tegen de verzochte ontbinding gehandhaafd.
4.1.5. Bij beschikking van 13 juli 2005 heeft de kantonrechter het primaire verweer van [X.] verworpen op grond van de volgende overweging:
“ [X.] heeft zich allereerst beroepen op het ontslagverbod tijdens ziekte. Het verzoek van [Y.] is evenwel gegrond op het niet voldoen van [X.] aan haar verplichtingen tot reïntegratie en het verbod van art. 7:670, lid 1 BW staat niet in de weg aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op die grond. Bovendien blijkt (mede) uit het laatste schrijven van mr. Ong dat sprake is van een vertrouwensbreuk. Ook in dat geval behoeft het wettelijk opzegverbod tijdens ziekte niet aan een ontbinding in de weg te staan.(…)”
De kantonrechter heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden per 15 augustus 2005 op grond van gewichtige redenen, bestaande uit een niet te herstellen vertrouwensbreuk. Hij heeft daarbij aan [X.] een vergoeding toegekend van € 1.990,- bruto.
Tegen deze beschikking komt [X.] thans op.
4.2.1. Ingevolge artikel 7:685 lid 11 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat tegen de bestreden beschikking geen hoger beroep open. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet een uitzondering op dit appelverbod worden gemaakt en staat appel wel open, indien wordt aangevoerd dat de kantonrechter buiten het toepassingsge-bied van het artikel is getreden, het artikel ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd. Het stellen van (één van) genoemde uitzonderingsgronden is voldoende voor de ontvankelijkheid van het hoger
beroep.
4.2.2. Aangezien [X.] in het beroepschrift heeft gesteld dat (a) de kantonrechter buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW is getreden en/of (b) fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden, is zij ontvan-ke-lijk in haar hoger beroep.
De beoordeling van de beroepsgronden
(a) buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW treden
4.3.1. Op de eerste plaats heeft [X.] het volgende aangevoerd.
Ingevolge art. 7:685 lid 1 BW dient de kantonrechter zich eerst te vergewissen of sprake is van een opzegverbod. Pas indien de kantonrechter heeft vastgesteld dat geen sprake is van een opzegverbod “kan” hij het verzoek ex art. 7:685 BW inhoudelijk beoordelen.
Aangezien [X.] in het onderhavige geval een beroep heeft gedaan op het in art. 7:670 lid 1 BW neergelegde opzegverbod en zij het aanbod op passend werk onvoorwaardelijk heeft aanvaard en volledig heeft meegewerkt aan haar reïntegratie, kan de kantonrechter gedurende de wettelijke termijn van het opzegverbod niet toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoekschrift ex art. 7:685 BW. Nu de kantonrechter het verzoekschrift desondanks inhoudelijk heeft behandeld en de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen heeft ontbonden, is hij buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW getreden.
4.3.2. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[X.] miskent dat de opzegverboden – en meer in het bijzonder art. 7:670 lid 1 BW, waarop zij een beroep heeft gedaan - niet rechtstreeks van toepassing zijn/is in een procedure ex art. 7:685 BW, aangezien:
(i) de opzegverboden zich richten tot de werkgeefster ([Y.]) en niet tot de kantonrechter en
(ii) in de onderhavige procedure geen sprake is van opzegging, maar van ontbinding.
4.3.3. Ingevolge art. 7:685 lid 1 BW is ieder der partijen te allen tijde (cursivering, hof) bevoegd zich tot de kantonrechter te wenden met verzoek de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen te ontbinden. (…) De kantonrechter kan het verzoek slechts inwilligen, indien hij zich ervan heeft vergewist of het verzoek verband houdt met het bestaan van een opzegverbod als bedoeld in de artikelen 647, 648, 670 en 670a of enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
In voormelde wetsbepaling ligt besloten dat het door de kantonrechter ingestelde onderzoek - met betrekking tot de vraag of het verzoekschrift ex art. 7:685 BW verband houdt met het bestaan van het in art. 7:670 lid 1 BW neergelegde opzegverbod - binnen het toepassingsgebied van art. 7:685 BW valt.
4.3.4. Uit de bestreden beschikking, zoals hiervoor onder 4.1.3. weergegeven, blijkt dat de kantonrechter (i) zich in het onderhavige geval heeft afgevraagd of het verzoek verband houdt met het bestaan van het in art. 7:670 lid 1 BW neergelegde opzegverbod en (ii) deze vraag vervolgens ontkennend heeft beantwoord. De kantonrechter is mitsdien binnen het toepassingsgebied van art. 7:685 BW gebleven.
(b) schending van fundamentele rechtsbeginselen
4.4.1. Op de tweede plaats heeft [X.] het volgende aangevoerd.
De kantonrechter heeft een fundamenteel rechtsbeginsel geschonden, doordat hij de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst heeft gegrond op een gewichtige reden, bestaande uit door hem vastgestelde (niet te herstellen) vertrouwensbreuk, terwijl:
(i) [Y.] zich pas na de mondelinge behandeling op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een vertrouwensbreuk en
(ii) hij heeft nagelaten naar aanleiding van deze standpuntwijziging van [Y.] hoor en wederhoor toe te passen.
4.4.2. Het hof overweegt oordeelt als volgt.
Binnen het Nederlands rechtstelsel is het beginsel van hoor en wederhoor gecodificeerd in art. 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Ingevolge dit artikel dient de rechter partijen over en weer in de gelegenheid te stellen hun standpunt naar voren te brengen en toe te lichten.
4.4.3. Hoewel aan [X.] kan worden toegegeven dat [Y.] zich pas bij brief van 28 juni 2005 - en derhalve na afloop van mondelinge behandeling van de zaak - op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een vertrouwensbreuk, gaat zij er ten onrechte aan voorbij dat zij op deze brief aan de kantonrechter, waarvan zij een afschrift heeft ontvangen, als laatste heeft gereageerd bij brief van 29 juni 2005.
Nu uit inhoud van (r.o. 1. en 3.3. van) de bestreden beschikking blijkt dat de kantonrechter laatstgenoemde brief van [X.] heeft ontvangen en in zijn beoordeling heeft betrokken, staat vast dat [X.] door de kantonrechter naar aanleiding van de standpuntwijziging van [Y.] conform art. 19 Rv is gehoord.
De omstandigheid dat [X.] van de haar geboden gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt door in haar brief van 29 juni 2005 niet inhoudelijk te reageren op de door [Y.] gestelde vertrouwensbreuk komt voor haar risico. Van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor door niet opnieuw een mondelinge behandeling te gelasten – zoals [X.] kennelijk wenst te betogen - is derhalve geen sprake, nu daartoe geen wettelijke verplichting bestaat.
Dat [X.] zich niet in het eindoordeel van de kantonrechter kan vinden, kan in hoger beroep gelet op de strekking van art. 7:685 lid 11 BW niet meer aan de orde komen.
4.5. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de door [X.] aangevoerde beroepsgronden niet kunnen leiden tot een doorbreking van het rechtsmiddelenverbod. Het beroep wordt derhalve verworpen. De grieven, die strekken tot een inhoudelijke herbeoordeling van het verzoekschrift, behoeven mitsdien geen behandeling.
4.6. [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.
veroordeelt [X.] in de kosten van dit hoger beroep, aan de zijde van [Y.] tot op heden begroot op € 244,- wegens verschotten en op € 1.788,- wegens salaris procureur.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koster-Vaags, Aarts en Grapperhaus en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van dit hof van 18 april 2006.