ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ6990

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200500255
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Koster-Vaags
  • Aarts
  • Slootweg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep werknemer tegen loonreductie door werkgever

In deze zaak gaat het om een werknemer, aangeduid als [X.], die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de kantonrechter. De kantonrechter had geoordeeld dat de vordering van [X.] tot ongedaanmaking van een loonreductie door zijn werkgever, aangeduid als [Y.], was verjaard. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft het hoger beroep van [X.] verworpen. Het hof oordeelt dat eerst moet worden vastgesteld of de grondslag van de vordering juist is, alvorens te kunnen concluderen of de vordering kan worden toegewezen. Het hof concludeert dat er geen sprake is geweest van een eenzijdige loonreductie, omdat [X.] ondubbelzinnig heeft ingestemd met de salarismaatregel van 5% reductie. Deze instemming blijkt uit correspondentie tussen partijen en een gesprek dat heeft plaatsgevonden. Het hof stelt vast dat de voorwaarden die [X.] aan zijn instemming had verbonden, zijn vervuld, en dat er geen bewijs is dat de werkgever in strijd met deze voorwaarden heeft gehandeld. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [X.] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

C0500255/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 30 mei 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 10 februari 2005,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen:
[Y.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. H.E.G. van der Flier,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton locatie Venlo gewezen vonnis van 10 november 2004 tussen appellant - [X.] - als eiser en geïntimeerde - [Y.] – als gedaagde.
Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 130812/CV EXPL 04-2527)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [X.] vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van zijn bij inleidende dagvaarding ingestelde vordering met veroordeling van [Y.] in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft [Y.] de grieven bestreden.
Partijen hebben daarna de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het beroep verwijst het hof naar de inhoud van de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 Het hof stelt voorop dat geen grieven zijn aangevoerd tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4.2.1 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2.2 [X.] heeft zich op het standpunt gesteld dat [Y.] zijn maandsalaris tijdens het dienstverband met ingang van 1 april 1996 eenzijdig heeft gekort met 5%. [X.] heeft zich op die grond tot de kantonrechter gewend met de vordering [Y.] te veroordelen tot - kort gezegd - betaling van zijn salaris zonder de daarop in mindering gebrachte of te brengen korting.
[Y.] heeft daartegenover aangevoerd dat [X.] na aanvankelijke bezwaren niet uitdrukkelijk aan haar heeft meegedeeld dat hij definitief niet met die salarismaatregel kon instemmen, zodat zij daaruit heeft mogen afleiden dat [X.] met de salaris- maatregel instemde. Zij heeft daarnaast een beroep op verjaring van de vordering gedaan.
4.2.3 De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep van [Y.] op verjaring slaagt. De vorderingen van [X.] zijn op die grond afgewezen.
4.2.4 Het beroep is tegen dit oordeel gericht. De grieven komen er op neer dat de kantonrechter ten onrechte geen stuiting van de verjaring heeft aangenomen.
4.3 Het hof oordeelt het uit proceseconomische overwegingen zinvol eerst te onderzoeken of [Y.] per 1 april 1996 eenzijdig, zonder toestemming van [X.], de bestreden salarisreductie heeft toegepast. Ook in het geval de grieven slagen is immers voor toewijzing van de vordering van [X.] noodzakelijk dat eerst komt vast te staan dat dit door [X.] aan zijn vordering ten grondslag gelegde - maar door [Y.] bestreden – standpunt juist is.
4.3.1 [Y.] heeft bij brief van 5 april 1996 aan [X.] meegedeeld dat de in februari 1996 voor alle medewerkers binnen het functieclassificatiesysteem aangekondigde structurele reductie van het salaris met 5%, gelet op het inmiddels verkregen positief advies van de ondernemingsraad, met ingang van 1 april 1996 wordt geëffectueerd. [X.] heeft op deze mededeling gereageerd bij brief van 19 april 1996:
“Naar aanleiding van de brief d.d. 05.04.96, inzake de 5% loonreductie, deel ik u mede daarmee accoord te gaan indien u mij de garantie geeft dat deze maatregel voor iedereen binnen het functieclassificatiesysteem zal gelden, op iedereen zal worden toegepast en indien ik naar tevredenheid antwoord heb ontvangen op onderstaande vragen.
Wat gebeurt er namelijk met deze maatregel:
als we weer winst maken?
indien ik onverhoopt in de toekomst mocht worden ontslagen?
krijg ik eventueel compensatie als ik door deze maatregel nog andere financiële nadelen mocht krijgen. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan het feit dat ik in een andere belastingtariefschijf kom te vallen. (…)”
Nadat [Y.] bij brief van 25 april 1996 aan [X.] had laten weten:
“(…) Ons standpunt met betrekking tot de maatregelen, als bedoeld in ons schrijven van 5 april jl. blijft (…) ongewijzigd”
heeft op 5 juni 1996 op verzoek van [X.] wegens het niet door [Y.] beantwoorden van de door hem gestelde vraag een gesprek plaatsgevonden tussen [X.] en de heren [A.] en [B.] van [Y.]. In dat gesprek is ondubbelzinnig aan [X.] kenbaar gemaakt dat de 5% salarisverlaging op alle medewerkers van toepassing was (inleidende dagvaarding onder 3. tweede alinea).
4.3.2 Bij brief van 21 december 2000 schrijft [X.] vervolgens onder meer:
“Betreft: herstel 5% loonmaatregel
(…) achten wij het wenselijk een voor ons nog onafgewerkt item onder jouw aandacht te brengen, namelijk het herstel van de 5% ingeleverd loon. (…) enkele van onze collegae (hebben) via het FNV eenzelfde procedure lopende, maar daar ondergetekenden geen lid van een vakorganisatie zijn, doen wij op deze wijze een verzoek tot herziening.
(…)”
Nadat [Y.] bij brief van 29 januari 2001 onder meer had geantwoord: “Van enige compensatie van de 5% reductie nu, of in de toekomst zal (…) geen sprake zijn” heeft [X.] bij brief van 14 februari 2001 onder meer geschreven:
“(..) ervaren wij de uitkomst als zeer teleurstellend. Vooralsnog zullen wij ons echter hierbij neerleggen in afwachting van het resultaat van de juridische procedure, welke door enkele vakbondsleden gevoerd zal worden. Afhankelijk van de gerechtelijke uitspraak welke hieruit voorvloeit, zullen wij ons te zijner tijd beraden inzake een eventueel nieuw verzoek tot herziening van het door jullie ingenomen standpunt.(…)”
4.3.3 Het hof oordeelt dat [X.] blijkens zijn hiervoor onder 4.3.1 aangehaalde brief van 19 april 1996, zij het onder voorwaarden, heeft ingestemd met de door [Y.] toegepaste salarismaatregel. Uit de eigen stellingen van [X.] volgt dat de door hem als voorwaarde voor zijn instemming verlangde garantie (dat de salarismaatregel voor alle medewerkers binnen het functieclassificatiesysteem zal gelden) is verkregen tijdens zijn gesprek op 5 juni 1996 met [Y.]. Aldus resteert de door [X.] gestelde voorwaarde van het verkrijgen van een bevredigend antwoord op de door hem in zijn brief van 19 april 1996 gestelde vragen. Dat deze voorwaarde niet is vervuld is evenwel gesteld noch gebleken en ligt overigens ook niet voor de hand nu het gesprek tussen partijen van 5 juni 1996 in de eigen stellingen van [X.] juist was bedoeld om antwoord op zijn vraag te krijgen. In de stellingen van [X.] ligt voorts besloten dat dit gesprek op dat moment voor hem bevredigend is verlopen. Het (veel) later in december 2000 door [X.] bij [Y.] ingediende verzoek tot het ongedaan maken van de salarismaatregel (productie 6 bij inl. dagvaarding) is ook niet gemotiveerd met het nog immer uitblijven van een bevredigend antwoord op de door [X.] gestelde vragen maar in het bijzonder met het volgens [X.] inmiddels gebleken gegeven dat een tweetal collega’s compensatie voor de 5% korting heeft gekregen.
4.3.4 Het hof concludeert dat [X.] ondubbelzinnig met de salarismaatregel van 5% reductie heeft ingestemd zodat zijn op het eenzijdig, zonder zijn instemming, invoeren van de salarismaatregel gebaseerde vordering moet stranden. Aan die conclusie kan niet afdoen de stelling van [X.] dat [Y.] in strijd met haar toezegging de salarismaatregel toch niet op alle medewerkers heeft toegepast. Daargelaten de juistheid van die door [Y.] bestreden stelling, kan dit standpunt immers hoogstens leiden tot de conclusie dat [Y.] aan de aldus bereikte overeenstemming over de salarismaatregel geen recht heeft gedaan maar niet tot de conclusie dat die overeenstemming niet is bereikt.
4.4 Nu de grieven ook indien zij terecht zouden zijn voorgesteld ingevolge de devolutieve werking van het hoger beroep en de onder 4.3.3 getrokken conclusie niet kunnen leiden tot toewijzing van de vorderingen van [X.] treft het beroep geen doel. Het algemene bewijsaanbod wordt als te vaag gepasseerd. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd met verbetering van gronden.
4.5 [X.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in hoger beroep worden veroordeeld.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep onder verbetering van gronden;
veroordeelt [X.] in de kosten van het geding aan de zijde van [Y.] gevallen, in hoger beroep begroot op € 244,-- aan verschotten en € 894,-- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Aarts en Slootweg en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 30 mei 2006.