ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ7001

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200500588
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Aarts
  • Waaijers
  • Spoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijke opzegging van arbeidsovereenkomst en verjaringstermijn

In deze zaak gaat het om de vraag of de opzegging van de arbeidsovereenkomst door ArvinMeritor kennelijk onredelijk is. [X.], die sinds 1993 in dienst was bij ArvinMeritor, werd op 1 mei 2003 ontslagen. Ze vorderde in eerste aanleg een schadevergoeding van € 32.778,-- wegens kennelijk onredelijke opzegging, maar werd niet-ontvankelijk verklaard vanwege verjaring. Het hof oordeelt dat de verjaringstermijn van zes maanden, die begint na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, op 2 november 2003 verstreken was. [X.] stelde echter dat de verjaring was gestuit door een faxbericht van haar gemachtigde van 29 oktober 2003. Het hof oordeelt dat dit faxbericht inderdaad als een stuitingshandeling kan worden beschouwd, waardoor de vordering niet verjaard was.

Het hof beoordeelt vervolgens of de opzegging kennelijk onredelijk was. ArvinMeritor voerde aan dat de opzegging bedrijfseconomische redenen had, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat deze redenen geldig waren. [X.] had een langdurig dienstverband en was een gewaardeerde werknemer. Het hof concludeert dat ArvinMeritor geen voorzieningen voor [X.] had getroffen en dat de opzegging in strijd was met het anciënniteitsbeginsel. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en kent [X.] een schadevergoeding van € 20.000,-- toe, alsook de proceskosten van beide instanties. De uitspraak is gedaan op 11 juli 2006.

Uitspraak

C0500588/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 11 juli 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding,
van 7 april 2005,
procureur: mr. R.J.H. van den Dungen,
tegen:
ARVINMERITORET B.V. voorheen geheten
ARVINMERITOR A&ET B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond gewezen vonnis van
18 januari 2005 tussen appellante - hierna te noemen [X.] - als eiseres en geïntimeerde - hierna te noemen ArvinMeritor - als gedaagde.
Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 123805/CV EXPL 04-1303)
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis waarvan beroep.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [X.] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen, met veroordeling van ArvinMeritor in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft ArvinMeritor de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben vervolgens de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de inhoud van de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om de vraag of de opzegging door ArvinMeritor van de met [X.] gesloten arbeidsovereen- komst kennelijk onredelijk is.
4.2. Daarbij kan van het volgende worden uitgegaan:
4.2.1. ArvinMeritor maakt deel uit van een internationaal conglomeraat van bedrijven met hoofdkantoor in Troy, Michigan, USA, dat als toeleverancier actief is binnen de automobielindustrie.
4.2.2. [X.], geboren [geboortejaar], is met ingang van 1 maart 1993 bij (de rechtsvoorgangster van) ArvinMeritor in dienst getreden. Laatstelijk vervulde zij de functie van Human Resources Coördinator European & Regional Operations te [vestigingsplaats] ([adres]) tegen een salaris van € 3.035,46 bruto per maand, exclusief emolumenten.
4.2.3. Op 31 oktober 2002 heeft ArvinMeritor de Centrale Organisatie voor Werk en Inkomen (CWI) toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [X.] te mogen beëindigen. [X.] heeft daartegen verweer gevoerd. Bij beslissing van
3 februari 2003 heeft de CWI de toestemming verleend. ArvinMeritor heeft het dienstverband met [X.] vervolgens opgezegd ingaande 1 mei 2003.
4.3. [X.] heeft in eerste aanleg bij exploot van 18 maart 2004 ArvinMeritor gedagvaard voor de kantonrechter Roer-mond en een schadevergoeding gevorderd van € 32.778,-- wegens kennelijk onredelijke opzegging van het dienstverband. ArvinMeritor heeft in de procedure verweer gevoerd. De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep [X.] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering vanwege verjaring en haar veroordeeld in de proceskosten.
4.4. De drie grieven komen op tegen de niet-ontvankelijk verklaring en strekken ertoe het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. [X.] voert aan dat de kantonrechter buiten zijn bevoegdheid is getreden nu door ArvinMeritor geen beroep op verjaring is gedaan en de rechter het middel van de verjaring niet ambtshalve mag toepassen. Voorts ziet de kantonrechter over het hoofd dat de verjaring van een rechtsvordering wegens kennelijk onredelijk ontslag (ook) kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (art. 3:317 lid 1 BW). Het faxbericht van de toenmalig gemachtigde van [X.] van 29 oktober 2003 dient als zodanig te worden beschouwd zodat de verjaring op rechtsgeldige wijze is gestuit. De kantonrechter heeft de vordering derhalve ten onrechte afgewezen (het hof leest: [X.] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard).
4.5. ArvinMeritor betwist dat zij geen beroep op verjaring heeft gedaan. Zij heeft immers verzocht de vordering van [X.] niet-ontvankelijk te verklaren, hetgeen strookt met een beroep op verjaring. Ten onrechte heeft [X.], aldus ArvinMeritor, aangevoerd dat de verjaring door een mededeling in de zin van art. 3:317 lid 1 BW kan worden gestuit. ArvinMeritor vraagt akte van het feit dat daarmee vast staat dat de termijn niet binnen zes maanden in de zin van art. 3:316 lid 1 BW is gestuit.
ArvinMeritor beroept zich in hoger beroep op verjaring omdat de termijn van zes maanden ex art. 3:316 lid 1 BW is verstreken, terwijl die termijn niet is gestuit. Volgens haar heeft de kantonrechter [X.] dan ook op goede grond niet-ontvankelijk verklaard en is hij/zij terecht niet tot inhoudelijke beoordeling van het geschil overgegaan.
4.6. Het hof oordeelt als volgt.
4.6.1. Anders dan ArvinMeritor meent, kan in haar stellingen in eerste aanleg niet een beroep op verjaring worden gelezen. Nu ArvinMeritor in eerste aanleg geen beroep op verjaring heeft gedaan stond het de kantonrechter niet vrij de vordering van ArvinMeritor ambtshalve op grond van verjaring niet-ontvankelijk te verklaren.
In hoger beroep heeft ArvinMeritor zich evenwel alsnog op verjaring beroepen.
Het hof zal dit verweer als zijnde het meest verstrekkend als eerste behandelen.
4.6.2. Het dienstverband is op 1 mei 2003 beëindigd. [X.] heeft ArvinMeritor bij exploot van 18 maart 2004 gedagvaard voor de kantonrechter Roermond. Ingevolge art. 7:683 BW verjaart een schadevordering wegens kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst na zes maanden. Deze termijn begint te lopen daags na de feitelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De verjaringstermijn is derhalve verstreken op 2 november 2003 zodat het exploot van 18 maart 2004 te laat is betekend. [X.] heeft zich er evenwel beroepen dat de verjaringstermijn door het faxbericht van haar gemachtigde van 29 oktober 2003 is gestuit. Ingevolge art. 3:317 lid 1 wordt een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Aangezien de rechtsvordering van [X.] tot schadevergoeding op grond van kennelijk onredelijke opzegging van het dienstverband, beschouwd dient te worden als een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis in de zin van art. 3:317 lid 1 BW, kan het faxbericht van 29 oktober 2003, waarvan de inhoud door ArvinMeritor niet is bestreden, aangemerkt worden als een stuitingshandeling. In zoverre faalt het verweer van ArvinMeritor inhoudende dat in deze (uitsluitend) art. 3:316 BW van toepassing is.
4.7. Thans zal het hof beoordelen of de opzegging van het dienstverband door ArvinMeritor als kennelijk onredelijk dient te worden beschouwd. Daartoe heeft [X.] aangevoerd dat de opzegging is geschied onder opgave van een voorgewende of valse reden daar geen bedrijfseconomische nood-zaak aanwezig was om het dienstverband te beëindigen en voorts omdat sprake is van strijd met het anciënniteitsbeginsel. Binnen de organisatie van ArvinMeritor waren voldoende passende functies voorhanden, terwijl die functies werden vervuld door personen met een korter dienstverband. Met name steekt het [X.] dat ArvinMeritor in 2002 een buitenstaander heeft aangenomen als HR-officer, een functie die [X.] ook had kunnen vervullen.
4.8. Het hof oordeelt als volgt. ArvinMeritor heeft aan het verzoek tot het verkrijgen van toestemming voor het ontslag van [X.], bedrijfseconomische/bedrijfsorganisatorische redenen ten grondslag gelegd. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat ArvinMeritor door teruglopende omzetten en tegenvallende financiële resultaten tot een personeelsreductie van 10% was genoopt. Voorts is voldoende aannemelijk dat ArvinMeritor na de fusie van Arvin en Meritor in 2000 in de daarop volgende jaren in een proces van stroomlijnen van organisatiestructuren en werkprocessen verkeerde, teneinde de twee bedrijven goed te integreren. Medio 2002 is besloten de divisies LVS en A&ET samen te voegen. Als gevolg daarvan is de HR-afdeling waar [X.] werkzaam was opgeheven en is de functie van [X.] bij A&ET vervallen. Aan het voorgaande doet niet af dat ArvinMeritor, zoals [X.] naar voren heeft gebracht, nog “zwarte cijfers” schrijft. Het hof wijst er in dit verband op dat het efficiënt(er) maken van een bedrijf behoort tot de beleidsvrijheid van een onderneming.
Dat ArvinMeritor toestemming tot het beëindigen van het dienstverband heeft verzocht onder een valse (niet bestaande) of voorgewende reden wordt op grond van het voorgaande verworpen.
Het hof is voorts van oordeel dat niet is komen vast te staan dat bij het verkrijgen van toestemming het dienstverband op te zeggen in strijd met het anciënniteitsbeginsel is gehandeld. Met juistheid heeft de CWI de feitelijke werkplek van waaruit de werkzaamheden werden verricht als uitgangspunt genomen, te weten [adres] te [vestigingsplaats]. Niet of onvoldoende is gebleken dat binnen voormelde vestiging een met de functie van [X.] wederzijds uitwisselbare (qua aard, inhoud en beloning) functie voorkomt. De door [X.] bedoelde HR-officer die ArvinMeritor in 2002 in dienst heeft genomen is tewerk gesteld in een andere vestiging. De stelling van [X.] dat ArvinMeritor in strijd met het anciënniteitsbeginsel heeft gehandeld wordt op grond van het voorgaande verworpen.
4.9. [X.] heeft voorts een beroep gedaan op het gevolgencriterium. Zij heeft onder meer gewezen op haar 10 jarig dienstverband, haar uitstekende staat van dienst en op de ontslagvergoedingen die door ArvinMeritor in het verleden aan (ex) werknemers zijn toegekend.
4.10. Het hof oordeelt als volgt. Maatstaf bij de beoordeling is dat een opzegging (ook) kennelijk onredelijk kan zijn vanwege het gevolgencriterium, waarvan sprake kan zijn indien, mede in aanmerking genomen de voor de werknemer getroffen voorzieningen, een werkgever de evenredigheid tussen zijn eigen belangen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de te verwachten nadelige gevolgen daarvan voor de werknemer uit het oog verliest.
Vast staat dat ArvinMeritor geen enkele voorziening voor [X.] heeft getroffen en dat [X.] ten tijde van het ontslag, ondanks haar leeftijd van 34 jaar, niet makkelijk bemiddelbaar was op de arbeidsmarkt voor een vergelijkbare functie met vergelijkbaar salaris mede gelet op het feit dat zij een alleenstaande moeder met drie kleine kinderen was. Het hof neemt het tienjarig dienstverband in aanmerking alsmede het feit dat [X.] “a very dedicated employee” is geweest, die nimmer een negatieve beoordeling heeft gehad. Ook neemt het hof in aanmerking dat ArvinMeritor bij een eerdere reorganisatie een Sociaal Plan heeft toegepast op grond waarvan aan niet te herplaatsen werknemers ontslagvergoedingen op basis van de kantonrechtersformule zijn toegekend. Het gaat dan zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet aan om [X.], ook al is voormeld Sociaal Plan niet meer van toepassing, zonder enige vergoeding te ontslaan.
Ten aanzien van de hoogte van de schadevergoeding overweegt het hof dat de schadevergoeding in het kader van een kennelijk onredelijk ontslag een schadevergoeding naar billijkheid is. De wet bevat geen voorschriften voor de berekening van die vergoeding. Het bedrag wordt door de rechter bepaald aan de hand van alle omstandigheden van het geval, zoals de duur van de dienstbetrekking, de hoogte van het salaris en andere emolumenten, de leeftijd van de werknemer, de (voorzienbare) schade die hij lijdt als gevolg van het verlies van zijn arbeidsplaats, de omstandigheden waaronder het ontslag is gegeven, de financiële situatie van de werkgever, de mate waarin het ontslag aan elk van partijen is te wijten, enz..
Het hof acht, alle omstandigheden ten tijde van het ontslag afwegend, een schadevergoeding van € 20.000,-- in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.11. Het door ArvinMeritor in algemene termen gedane bewijsaanbod wordt als niet ter zake doende gepasseerd.
4.12. Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [X.] tot € 20.000,-- zal worden toegewezen. ArvinMeritor zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt ArvinMeritor tot het betalen aan [X.] van een schadevergoeding van € 20.000,-- wegens kennelijke onredelijke opzegging van het dienstverband;
veroordeelt ArvinMeritor in de proceskosten aan de zijde van [X.] gevallen, in eerste aanleg vastgesteld op € 253,51 wegens verschotten en € 540,-- wegens salaris gemachtigde en in hoger beroep op € 337,45 wegens verschotten en € 894,-- wegens salaris procureur;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Aarts, Waaijers en Spoor en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 11 juli 2006.