ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ8672

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200201259 & C200300332
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Etten
  • M. den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en renovatiegeschil tussen gemeente en stichting voor jongerenwerk

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de gemeente Venray tegen de stichting OJC Dingus. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding als gevolg van niet uitgevoerde renovaties en achterstallig onderhoud aan een gehuurd pand. De gemeente had eerder een besluit genomen tot renovatie, maar het hof oordeelde dat er geen schade was geleden door Dingus vóór het gemeenteraadsbesluit van 26 augustus 1997. Ook na 3 maart 1999 kon Dingus geen aanspraak maken op schadevergoeding, omdat de gemeente op goede gronden de relatie met Dingus had verbroken. Het hof concludeerde dat het niet uitvoeren van de renovatie in overwegende mate aan Dingus zelf te wijten was, waardoor de schadeclaim strandde.

Daarnaast oordeelde het hof dat er wel een mogelijkheid was voor schadevergoeding wegens achterstallig onderhoud, maar dat Dingus in crediteursverzuim verkeerde door haar weigering om het gemeentebeleid uit te voeren. Dit betekende dat Dingus geen nakoming van onderhoudsverplichtingen kon verlangen. Het hof vernietigde het vonnis van 27 november 2002 voor zover het de gemeente veroordeelde tot schadevergoeding aan Dingus en bekrachtigde het vonnis voor het overige. Dingus werd veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

C0201259/RO en C0300332/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 17 oktober 2006,
gewezen in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE VENRAY,
zetelende te Venray,
appellante,
verder te noemen: de gemeente,
procureur: mr. M.T.C.A. Smets,
tegen:
de STICHTING OPEN JONGERENWERK VENRAY,
handelende onder de naam OJC Dingus,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: Dingus,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
als vervolg op het op 17 januari 2006 gewezen (deel)arrest op het hoger beroep van de onder rolnummer 82385/CV/01-1899 door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo, gewezen vonnissen – in de zaak onder rolnummer C02/1259 - van 10 juli 2002 en – in de zaak onder rolnummer C03/332 – van 27 november 2002 tussen de gemeente als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, en Dingus als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Ter voldoening aan het arrest van 17 januari 2006 heeft Dingus een akte met bijlagen genomen en de gemeente een antwoordakte met een bijlage. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en wederom uitspraak gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1. In genoemd tussenarrest is het vonnis van 10 juli 2002 in conventie gewezen vernietigd en is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. Voorts is het vonnis van 27 november 2002 vernietigd voor wat betreft de beslissing ten aanzien van de renovatiewerkzaamheden. Voor zover het hof bekend is tegen het (deel)arrest van 17 januari 2006 geen beroep in cassatie ingesteld.
7.2. Thans is nog aan de orde het hoger beroep van de gemeente tegen de veroordelingen tot betaling van de schade geleden door Dingus en haar (rechts-)voorganger als gevolg van achterstallig onderhoud aan het gehuurde en vertraging in de renovatie en de vrijstelling tot betaling van de huurpenningen aan de gemeente tot het tijdstip waarop het achterstallig onderhoud zal zijn hersteld en de renovatie zal zijn voltooid.
7.3. Ten aanzien van het niet-uitvoeren van de renovatie heeft hof reeds geoordeeld dat eerst in de vergadering van 26 augustus 1997 (in het tussenarrest staat abusievelijk 2 augustus 1997) besloten is tot renovatie (althans tot beschikbaar stellen van een krediet daarvoor van maximaal fl. 739.500,-) zodat geen sprake kan zijn van schade vóórdien. Ten aanzien van de periode ná 3 maart 1999 staat in de weg het feit dat de gemeente op goede gronden de relatie met Dingus heeft verbroken en de subsidiering heeft beëindigd zodat Dingus nadien geen renovatie meer kan verlangen. Het hof blijft bij dit oordeel.
7.4. Ten aanzien van de tussengelegen periode zijn de voorbereidingshandelingen van belang. Nu de vereiste bouw- vergunning is verleend op 8 januari 1999 is niet aannemelijk dat nog vóór 3 maart 1999 met de realisatie begonnen kon worden. Bijgevolg heeft Dingus geen schade geleden als gevolg van het niet doen uitvoeren van de eerder toegezegde renovatie.
7.5. Het hof voegt hier nog aan toe dat het conflict tussen partijen dateert van ver vóór 3 maart 1999. Dit conflict, dat wortelt in onverenigbaarheid van opvatting ten aanzien van jongerenwerk, heeft aan realisering van de renovatie in de weg gestaan. Zoals in het tussenarrest overwogen in rov. 4.3.3 is het niet aan Dingus om aan de uitvoering van het gemeentebeleid een eigen invulling te geven die niet strookt met het gemeentebeleid. Tegen deze achtergrond oordeelt het hof dat Dingus het niet-uitvoeren van de renovatie in overwegende mate aan zich zelf te wijten heeft. Ook tegen deze achtergrond strandt de schadeclaim.
7.6. Ten aanzien van de vordering tot betaling van schade als gevolg van achterstallig (verhuurders)onderhoud kan de verwijzing naar de schadestaatprocedure in stand blijven nu voorshands niet onaannemelijk is dat enige schade gelden is. Wel is het hof van oordeel dat Dingus, als gevolg van haar weigering om het gemeentebeleid uit te voeren zodanig tekortschiet in de uitvoering van de overeenkomst dat zij in crediteursverzuim is komen te verkeren en geen nakoming van een onderhoudsverplichting kan verlangen. Dit tijdstip waarop het crediteurs-verzuim aanvangt moet nog worden vastgesteld, maar ligt in ieder geval vóór 3 maart 1999.
7.7. Uit hetgeen is overwogen in de vorige rechtoverweging volgt tevens dat Dingus geen aanspraak kan maken op vrijstelling van haar huurbetalingsverplichting, zodat het vonnis van 27 november 2002 ook in zoverre moet worden vernietigd.
7.8. Met het oog op de devolutieve werking van het hoger beroep overweegt het hof nog als volgt. De gemeente heeft haar aansprakelijkheid voor het achterstallig onderhoud weersproken met een beroep op het feit dat Dingus het huurobject op 1 juli 1995 heeft aanvaard in de bouwkundige staat waarin het gehuurde zich toentertijd bevond. Dit neemt niet weg dat in de periode nadien (tot uiterlijk 3 maart 1999) enig achterstallig onderhoud kan zijn ontstaan die aanleiding kan geven tot schadevergoeding. In de schadestaatprocedure dienen de aard en omvang van de onderhoudsgebreken die voor rekening van de gemeente komen en ná 3 maart 1999 zijn ontstaan, aan de orde komen, evenals de schade die daaruit is ontstaan en het causaal verband tussen dit achterstallig onderhoud en de schade.
7.9. Dingus zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
8. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis van 27 november 2002 voor zover daarin, in de derde alinea van het dictum, de gemeente is veroordeeld tot betaling van de schade door Dingus geleden als gevolg van vertraging in de renovatie;
vernietigt de vierde en vijfde alinea van het dictum van het vonnis van 27 november 2002 (de betaling van huurpenningen en proceskosten) en wijst de vordering van Dingus alsnog af;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt Dingus in de kosten van het geding aan de zijde van de gemeente gevallen zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, tot op heden begroot op
€ 232,-- voor vast recht in eerste aanleg
€ 54,49 voor kosten dagvaarding eerste aanleg
€ 1.380,-- voor salaris gemachtigde
€ 77,56 voor kosten dagvaarding hoger beroep;
€ 193,-- voor vast recht hoger beroep;
€ 2.682,-- voor salaris procureur;
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 17 oktober 2006.