ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ9631
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- A. van Etten
- M. den Hartog Jager
- J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechter bij dwangsom en executiegeschil
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep van een vonnis van de rechtbank Maastricht, gewezen op 24 november 2004. De man, appellant, had in eerste aanleg een dwangsom opgelegd gekregen door de voorzieningenrechter, die hem verplichtte om inzage te geven in financiële bescheiden van GFI Nederland B.V. De man stelde dat hij aan deze veroordeling had voldaan, maar dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om verder te voldoen aan de eisen van de voorzieningenrechter. Het hof moest in hoger beroep beoordelen of het bevoegd was om de opgelegde dwangsom op te heffen of te verminderen, en of de man daadwerkelijk in staat was om aan de veroordeling te voldoen.
Het hof oordeelde dat het niet bevoegd was om de primaire vordering van de man te behandelen, omdat deze vordering betrekking had op de dwangsom die door de voorzieningenrechter was opgelegd. Het hof benadrukte dat de voorzieningenrechter de enige was die de dwangsom kon opheffen of verminderen, en dat het hof in deze zaak optrad als executierechter. De man werd aangespoord om aan te tonen of hij de voorzieningenrechter had geadieerd en wat de uitkomsten daarvan waren. Het hof verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling, waarbij partijen zich konden uitlaten over de voorlopige oordelen van het hof.
De uitspraak van het hof was een belangrijke bevestiging van de scheiding van bevoegdheden tussen de verschillende rechters in het Nederlandse rechtssysteem, vooral in zaken die betrekking hebben op dwangsommen en executiegeschillen. Het hof hield iedere beslissing aan en verwees de zaak naar de rol van 7 november 2006 voor het nemen van een akte door de man.