ECLI:NL:GHSHE:2006:AZ9923

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K05/1152
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • B.F. de Poorter
  • F. van Beuge
  • H.A. Marquart Scholtz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 Sv. over niet vervolgen van bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2006 uitspraak gedaan over een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager had aangifte gedaan van bedreiging door beklaagde, die hem zou hebben bedreigd met klappen tijdens een poging om een beslag te betekenen. De officier van justitie had echter besloten om niet tot vervolging over te gaan, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was. Klager diende hierop een klaagschrift in bij het hof, waarin hij verzocht om de vervolging te bevelen.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift in raadkamer op 4 april 2006, heeft de advocaat-generaal geadviseerd om het beklag af te wijzen. Klager stelde dat aan het betekeningsexploot, waarin hij had genoteerd dat de betekening niet was gelukt vanwege de bedreiging, bijzondere bewijskracht moest worden toegekend. Het hof oordeelde echter dat, hoewel een betekeningsexploot als schriftelijk stuk kan worden beschouwd, de aantekening van klager op het exploot niet de status van afzonderlijke bewijskracht heeft. Dit komt omdat een gerechtsdeurwaarder geen opsporingsambtenaar is en derhalve geen ambtsedig proces-verbaal kan opmaken over zaken die buiten de strekking van de relevante wetsartikelen vallen.

Het hof concludeerde dat de informatie in het betekeningsexploot en de verklaring van klager bij aangifte afkomstig zijn van dezelfde bron, waardoor er sprake is van een één op één verklaring. Gezien de feiten en omstandigheden in het dossier, oordeelde het hof dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de vervolging van beklaagde te bevelen. Het hof wees het beklag van klager af, met de overweging dat verder onderzoek niet zou leiden tot nieuw bewijs.

Uitspraak

K05/1152
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 2 mei 2006 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: klager,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
[beklaagde],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: beklaagde,
wegens bedreiging.
De feitelijke gang van zaken.
Op 17 maart 2005 heeft klager aangifte gedaan van bedreiging met klappen, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde.
Op 31 mei 2005 is door de sepot-functionaris, [naam], aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat er geen wettig en overtuigend bewijs verkregen werd.
Hierop heeft klager bij schrijven van 11 juli 2005 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 13 juli 2005, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 6 januari 2006 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 4 april 2006 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Klager stelt dat beklaagde zich jegens hem schuldig heeft gemaakt aan bedreiging doordat beklaagde hem, toen hij in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder een beslag aan beklaagde wilde betekenen, met woorden en met klappen heeft gedreigd.
Beklaagde heeft zulks ten overstaan van de politie ontkend.
Er zijn geen getuigen van het voorval.
Klager stelt dat aan het betekeningexploot – waarop klager heeft genoteerd dat de betekening van het beslag niet gelukt is omdat hij door beklaagde werd bedreigd – bijzondere bewijskracht moet worden toegekend nu dit een schriftelijk stuk is in de zin van artikel 344, eerste lid, sub 2e en/of 3e van het Wetboek van Strafvordering, om welke reden, aldus klager, het stuk beschouwd dient te worden als een tweede bewijsmiddel naast de door hem afgelegde verklaring bij aangifte.
Het hof is van oordeel dat, niettegenstaande het feit dat een betekeningexploot te beschouwen is als een schriftelijk stuk in de zin van artikel 344, eerste lid, sub 2e en/of 3e van het Wetboek van Strafvordering, voor zover daarin door de gerechtsdeurwaarder wordt opgetekend de reden waarom het beslag niet kon worden betekend, zulks echter niet betekent dat aan een op een dergelijk exploot aangebrachte aantekening afzonderlijke bewijskracht toekomt, gelet op het feit dat een gerechtsdeurwaarder geen opsporingsambtenaar in de zin der wet is en derhalve niet omtrent zaken, die buiten de strekking van genoemde wetsartikelen vallen, een ambtsedig proces-verbaal kan opmaken.
Dit heeft tot gevolg dat de aantekening van klager op het exploot - dat hij werd bedreigd door beklaagde – op één lijn dient te worden gesteld met de door klager bij aangifte afgelegde verklaring dat hij door beklaagde werd bedreigd, nu de informatie in beide gevallen afkomstig is van dezelfde bron, te weten klager.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat in casu sprake is van een zogenaamde één op één verklaring.
Het hof acht, gelet op de uit het dossier blijkende feiten en omstandigheden, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van een of meer strafbare feiten aanwezig om de vervolging van beklaagde te bevelen. Voorts mag naar het oordeel van het hof niet verwacht worden dat verder onderzoek nader bewijs zal opleveren.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. B.F. de Poorter, als voorzitter,
mrs. F. van Beuge en H.A. Marquart Scholtz, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.H. Tappenbeck, als griffier.
op 2 mei 2006.
Mr. Marquart Scholtz is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.