4.5. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat tussen het COA en [X.] een huurovereenkomst heeft bestaan voert het COA het volgende aan.
Partijen zijn het erover eens dat [X.] het terrein [terreinnaam] met ingang van 1 augustus 1994 is gaan huren van [Z.]. Het COA bestrijdt dat deze huurovereenkomst in 1996 is beëindigd zoals [X.] en [Y.] stellen. Volgens het COA is de situatie na 1996 ongewijzigd gebleven en heeft [X.] zich naar buiten toe gepresenteerd als huurster van het terrein. In dit verband wijst het COA onder meer op een gesprek dat op 26 juli 1999 tussen de heer [D.] van het COA en [Y.] heeft plaatsgevonden over [terreinnaam]. Een samenvatting van dit gesprek is door het COA vastgelegd in een brief d.d. 10 augustus 1999 aan [Y.] (productie 8 bij inleidende dagvaarding) met onder meer de volgende inhoud:
Hiermede vat ik de gesprekspunten samen welke – tijdens het aangename onderhoud op uw kantoor d.d. 26 juli 1999 tussen u en de heer [D.] van mijn afdeling – ter tafel zijn gekomen.
1. Er is een huurovereenkomst tussen twee van uw bedrijven welke bij de aankoop van het pand [adres] te [vestigingsplaats] door het COA is overgenomen ("koop breekt geen huur");
2. Het effect van deze huurovereenkomst is door de loop van de tijd verwaterd, omdat stukje voor stukje steeds meer van de door u gehuurde grond – met uw instemming – door het COA in gebruik werd genomen;
3. Het enige gedeelte dat u nog in gebruik hebt voor de opslag van diverse materialen ligt naast het asielzoekerscentrum (AZC) op het gebied ook wel genaamd "[terreinnaam]";
(…..)
Afgesproken werden de volgende punten:
A. De heer [Y.] en het COA maken een nieuwe huurovereenkomst, waarbij de daadwerkelijk bij de heer [Y.] in gebruik zijnde grond zal dienen als "het gehuurde";
(…..)
Het COA wijst in dit verband verder op een bijeenkomst van (vertegenwoordigers van) het COA en [Y.] d.d. 15 september 1999 met vertegenwoordigers van de provincie, de gemeente en de politie, welke bijeenkomst aanleiding heeft gegeven tot een inspectierapport van de provincie dat als productie 10 is gevoegd bij de inleidende dagvaarding.
In dat rapport is onder meer vermeld:
Van het totale complex van het COA was voorheen de heer [Y.] de eigenaar. De heer [Y.] heeft het complex enkele jaren geleden verkocht aan een bedrijf uit België. Uiteindelijk is COA de eigenaar van het terrein. De heer [Y.] heeft een klein gedeelte van het buitenterrein en het voormalige schoolgebouw gehuurd van het COA. Het betreffende perceel en het voormalig schoolgebouw heeft de heer [Y.] in gebruik als opslagruimte. Een gedeelte van het perceel heeft de heer [Y.] onderverhuurd aan de heer [E.] (…..).
Het COA heeft in dit verband ook nog verwezen naar de aanschrijvingen die de gemeente naar aanleiding van de inspectie op 15 september 1999 aan [X.] heeft gezonden (de producties 11a en 11b bij de inleidende dagvaarding), waarin [X.] wordt verzocht, respectievelijk gesommeerd om de containers die zich op het door [X.] gehuurde terrein bevinden te verwijderen, aan welke sommatie volgens het COA door [X.] (grotendeels) is voldaan.