ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0486

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/00030
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
  • J. Swinkels
  • S.C.M.G. van Thiel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffing van kapitaalsbelasting door buitenlandse aandeelhouders en de verenigbaarheid met Europees Gemeenschapsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de heffing van kapitaalsbelasting aan de X BV, gevestigd te Y. De belanghebbende, X BV, ontving kapitaal van drie aandeelhouders die allen in België wonen. Het geschil draait om de vraag of de heffing van kapitaalsbelasting voor het bijeenbrengen van kapitaal door buitenlandse aandeelhouders in strijd is met het Europese Gemeenschapsrecht. De Inspecteur had eerder een naheffingsaanslag opgelegd van € 18.980, die na bezwaar werd verminderd tot € 7.487. Tegen deze uitspraak heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 september 2006 was de Inspecteur aanwezig, terwijl de belanghebbende niet verscheen. Het Hof verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006, waarin werd overwogen dat de heffing van kapitaalsbelasting geen onderscheid maakt op basis van nationaliteit en derhalve niet in strijd is met het EG-recht. Het Hof concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten.

De beslissing van het Hof is dat het hoger beroep ongegrond wordt verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. De belanghebbende had in hoger beroep verzocht om vernietiging van de eerdere uitspraken, maar het Hof oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden heeft beslist. De belanghebbende's argumenten worden verworpen, en het gelijk ligt bij de Inspecteur. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Kenmerk: 06/00030
Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
X BV
gevestigd te Y,
hierna: belanghebbende
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 januari 2006, nummer AWB 05/013, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/P van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 2002 een naheffingsaanslag in de kapitaalsbelasting opgelegd ten bedrage van € 18.980,=.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij uitspraak, de naheffingsaanslag verminderd tot een ten bedrage van € 7.487,=.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 276,=. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 414,=.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 september 2006 te 's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.
Belanghebbende is met bericht niet verschenen.
1.5. De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Belanghebbende heeft voor de zitting een brief gedagtekend 4 september 2006 toegezonden aan het Hof en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij. Het Hof rekent de pleitnota en de brief tot de stukken van het geding.
1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Het Hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.6 van de uitspraak van de Rechtbank en stelt verder vast:
Belanghebbende heeft kapitaal ontvangen van haar drie aandeelhouders. Die drie aandeelhouders wonen allemaal in België.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of heffing van kapitaalsbelasting voor het bijeenbrengen van kapitaal in belanghebbende door buitenlandse aandeelhouders in strijd is met het Europese Gemeenschapsrecht (hierna EG-recht).
Belanghebbende is van oordeel, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en vernietiging van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.1. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 13 januari 2006, nr. 40 866, BNB 2006/188 vloeit de heffing van kapitaalsbelasting voort
"(...) uit een nationale regeling die te dezen geen onderscheid maakt dat is gebaseerd op nationaliteit, noch een kapitaalstorting door een binnenlandse inbrenger begunstigt boven een kapitaalsstorting door een buitenlandse inbrenger."
Er is derhalve geen strijd met het direct werkende primaire EG-recht betreffende het vrije verkeer in de interne markt.
4.1.2. Ook moge duidelijk zijn uit de veelvuldige jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJ EG) dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat de Europese Richtlijn, waarop de, Nederlandse, Wet op belastingen van rechtsverkeer steunt, en die het Lidstaten toe staat binnen bepaalde grenzen een kapitaalsbelasting te heffen, in strijd zou zijn met het direct werkende primaire EG-recht. Meer in het bijzonder moet hierbij het argument van belanghebbende worden afgewezen dat het enkele feit dat de kapitaalsbelasting wordt geheven in sommige, doch niet in alle Lidstaten van de Europese Unie, een door het EG-Verdrag verboden belemmering van het vrije verkeer zou inhouden, aangezien volgens vaste jurisprudentie van het HvJ EG een dergelijke verschillende belasting-behandeling van dezelfde feiten of gebeurtenissen in twee of meer Lidstaten, niet resulteert in een met het direct werkende EG-recht strijdige discriminatie, maar het gevolg is van dispariteiten tussen de verschillende belastingsystemen van de Lidstaten, die slechts door de wetgever kunnen worden weggenomen binnen het kader van harmonisatie richtlijnen en verordeningen. In deze is het daarom ook niet nodig een prejudiciële vraag te stellen aan het HvJ EG betreffende de verenigbaarheid van de Europese Richtlijn met het primaire EG-recht.
4.2. Bovenstaande bevestigt dat de Rechtbank op 4 januari 2006 naar het oordeel van het Hof op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen. Belanghebbendes stellingen vinden naar het oordeel van het Hof daarom geen steun in het recht.
4.3 Gelet daarop is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van de Inspecteur en dient de uitspraak van de Rechtbank te worden bevestigd.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 6 december 2006 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en S.C.M.G. van Thiel, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.