ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0798

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200600372
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Kranenburg
  • Schaafsma-Beversluis
  • Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding appeltermijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, aangeduid als 'de man', had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 februari 1999. De man verzocht om vernietiging van deze beschikking en om ontslag van verplichtingen van bijstandsverhaal wegens het ontbreken van financiële draagkracht. Het hof heeft vastgesteld dat het beroepschrift op 10 april 2006 ter griffie was ingekomen, terwijl de man stelde dat hij pas op 13 januari 2006 van de beschikking op de hoogte was geraakt. Het hof oordeelde dat, op basis van artikel VII, lid 2 van de Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, de regels die golden voor de datum van inwerkingtreding van deze wet van toepassing waren. Dit betekende dat het hoger beroep binnen twee maanden na kennisgeving van de beschikking ingesteld had moeten worden, wat niet was gebeurd. De man was derhalve niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het hof heeft ook opgemerkt dat de bepalingen voor het instellen van hoger beroep van openbare orde zijn en ambtshalve door het hof moeten worden getoetst. De advocaat van de man had in zijn correspondentie betoogd dat het hoger beroep tijdig was ingesteld, maar het hof verwierp deze argumenten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

BSU
6 december 2006
Rekestenkamer
Rekestnummer R06/00372
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Beschikking
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: de man,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
t e g e n
de gemeente Maastricht,
gevestigd te Maastricht,
geïntimeerde,
hierna: de gemeente.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 februari 1999, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 10 april 2006, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende hem te ontslaan van verplichtingen van bijstandsverhaal wegens het ontbreken van financiële draagkracht en andere redenen als in het beroepschrift aangevoerd.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 april 2006, heeft de gemeente verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek c.q. hem dit verzoek te ontzeggen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de bijlagen bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- de brief d.d. 20 april 2006 van de advocaat van de man;
- de brief d.d. 27 april 2006 van de gemeente;
- de brief d.d. 17 oktober 2006 met bijlagen van de procureur van de man;
- de brief d.d. 20 oktober 2006 van de advocaat van de man;
- de brief d.d. 30 oktober 2006 namens de advocaat van de man.
2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 november 2006. Bij die gelegenheid is de gemeente, vertegenwoordigd door de heer [A.], gehoord. Onder verwijzing naar de brief van de advocaat van de man van 13 oktober 2006, heeft de procureur van de man bij brief van 17 oktober 2006 verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. Vervolgens heeft de advocaat van de man bij brief d.d. 20 oktober 2006 aan het hof bericht dat hij wegens de in zijn brief van 13 oktober 2006 opgegeven bijzondere omstandigheden en overmachtsituatie niet ter zitting zal verschijnen en dat alleen de man ter zitting aanwezig zal zijn. De man is echter, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
De ontvankelijkheid van het hoger beroep:
4.1. Zoals hiervoor reeds is vermeld is de door de man bestreden beschikking gegeven op 4 februari 1999 en is het beroepschrift van de man op 10 april 2006 ter griffie van het hof ingekomen. In dat beroepschrift vermeldt de man dat hij eerst op 13 januari 2006 van de beschikking van 4 februari 1999 heeft kennis gekregen.
4.2. Bij brief d.d. 26 oktober 2006 heeft de griffier aan de advocaat van de man bericht dat naar het voorlopig oordeel van het hof de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat de bestreden beschikking is gegeven vóór de inwerking-treding van de Wet van 6 december 2001, Stb. 580, tot herziening van het procesrecht in burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, zodat voor wat betreft de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen die beschikking artikel 429n (oud) Rv van toepassing is en het hoger beroep had moeten worden ingesteld binnen twee maanden na de datum waarop de man van de beschikking heeft kennis gekregen.
4.3. In reactie daarop heeft de advocaat van de man bij brief d.d. 30 oktober 2006 medegedeeld dat de man van mening is dat het hoger beroep tijdig is ingesteld, dat voor de termijn het huidige gunstige procesrecht (artikel 358 Rv) moet gelden en dat, gezien het tijdverloop in deze zaak, ook het beginsel van redelijkheid en billijkheid meebrengt dat hij ontvankelijk wordt geacht in zijn hoger beroep.
4.4. Het hof is op de hiervoor onder 4.2. vermelde grond van oordeel dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep. Op grond van het bepaalde in artikel VII, lid 2 van de Wet tot herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, blijft ten aanzien van de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen een beslissing als de door de man bestreden beschikking die voor de datum van de inwerkingtreding van de hiervoor vermelde wet tot stand is gekomen en de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend het recht zoals het gold voor de datum van inwerkingtreding van die wet van toepassing.
Op grond van het bepaalde in artikel 429n (oud) Rv had het hoger beroep moeten worden ingesteld binnen twee maanden na de datum waarop de man van de beschikking heeft kennis gekregen. Ook als de appeltermijn niet wordt bepaald door artikel 429n (oud) Rv maar door artikel 345 (oud) Rv, kan dit de man niet baten nu ook in dat geval de appeltermijn twee maanden bedraagt.
De bepalingen voor het instellen van hoger beroep en de termijnen waarbinnen zulks dient te geschieden, zijn van openbare orde en behoren door het hof ook ambtshalve te worden getoetst.
Hetgeen de advocaat van de man in zijn brief d.d. 30 oktober 2006 heeft aangevoerd maar niet nader heeft toegelicht, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
5. De beslissing
Het hof:
Verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Maastricht van 4 februari 1999.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kranenburg, Schaafsma-Beversluis en Stollenwerck en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 december 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.