ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0819

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200500297
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. Den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering van betalingsverplichtingen in echtscheidingszaak met voorwaardelijk karakter

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, stond de bewijswaardering van een geldbedrag centraal dat de man in het kader van zijn echtscheiding jegens de vrouw had erkend. De vraag was of dit bedrag een voorwaardelijk karakter had, afhankelijk van de betaling van hypotheeklasten door de vrouw. De man had in een akte van 1 oktober 2001 betalingsverplichtingen erkend, maar stelde dat deze alleen opeisbaar waren indien de vrouw haar deel van de hypotheeklasten had gedragen. Het hof heeft getuigen gehoord en de verklaringen van de man en de vrouw in hun onderlinge samenhang beoordeeld. De man verklaarde dat de geldschuld van DM 88.000,- een zekerheid was voor de vrouw, maar de vrouw ontkende dit en stelde dat er een aparte regeling was getroffen over de hypotheek. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de man niet voldoende bewijs boden voor het voorwaardelijke karakter van de schuld. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Roermond, waarin de man als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt en veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 7 november 2006, na een tussenarrest op 2 mei 2006, en de zaak was een vervolg op een eerder vonnis van 6 oktober 2004.

Uitspraak

C0500297/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 7 november 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
procureur: mr. A.T.L. van Zandvoort,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
geïntimeerde bij voormeld exploot van dagvaarding,
procureur: mr. M.C.W. van der Zanden,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van
2 mei 2006 op het hoger beroep van het door de rechtbank te Roermond gewezen vonnis van 6 oktober 2004 tussen appellant - de man - als eiser in geïntimeerde - de vrouw - als gedaagde.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1. Op 26 juni 2006 heeft het getuigenverhoor aan de zijde van de man plaatsgevonden. Aansluitend heeft de contra-enquête plaatsgevonden. Van deze getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt en bij de stukken gevoegd.
6.2. Partijen hebben vervolgens ieder nog een akte genomen en hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De verdere beoordeling:
7.1. In het tussenarrest heeft het hof de man toe gelaten tot het bewijs dat zijn in de akte van 1 oktober 2001 opgenomen betalingsverplichtingen een voorwaardelijk karakter hebben in dier voege dat hij slechts tot betaling van de daarin opgenomen termijnen verplicht is indien en voorzover de hypotheeklasten van de woning ten laste van de vrouw zijn gekomen.
7.2. Aan de zijde van de man zijn als getuigen gehoord
[A.] en [X.] (de man). In contra-enquête is I. [Y.] (de vrouw) als getuige gehoord. Deze getuigen hebben voorzover hier van belang verklaard -zakelijk weergegeven:
De man:
dat hij aanvankelijk met [Y.] getrouwd was en na de echtscheiding opnieuw met haar is gaan samenwonen in het huis aan de [adres] te [woonplaats];
dat zij dit huis in april 1997 gezamenlijk hebben gekocht voor een bedrag van DM 210.000,- met een hypothecaire lening van ca DM 190.000,-;
dat [Y.] eind augustus 2001 het huis heeft verlaten;
dat [Y.] hem samen met [A.] onder druk heeft gezet de overeenkomst van 1 oktober 2001, waarvan zij de tekst had opgesteld, te ondertekenen;
dat het bedrag van DM 88.000,- overeenkomt met de helft van de restschuld per 1 oktober 2001;
dat schuldig erkenning van dit bedrag het karakter heeft van een zekerheid;
dat deze tot doel heeft [Y.] een verhaalsmogelijkheid te bieden voor het gedeelte van de restschuld dat zij uiteindelijk zou dragen;
dat dit niet uitdrukkelijk zo in de tekst van de overeenkomst is opgenomen;
dat hij de gehele hypotheeklast (van € 2.118,- per kwartaal) voor zijn rekening heeft genomen vanaf 1 september 2001 tot en met de verkoop en levering van het huis op 31 december 2005;
dat hij ook geen betalingen heeft verricht op grond van de overeenkomst;
dat de betaling van DM 500,- betrekking heeft op afrekening telefoonkosten;
dat hij niet weet wat wordt bedoeld met "aus privaten Gründen";
dat hij bij brief van 31 oktober 2001 door [Y.] is aangemaand tot betaling;
dat eind 2004 [A.] contact met hem heeft gezocht omdat hij informatie wenste over het verleden van [Y.] in verband met de voorbereiding van een gerechtelijke procedure;
dat hij [A.] toen heeft gevraagd een getuigenverklaring af te leggen in zijn rechtsgeding met [Y.].
[A.]:
dat hij in juli 2001 een affectieve relatie met [Y.] heeft gekregen;
dat hij in september 2001 met [Y.] is gaan samenwonen en in februari 2002 met haar is getrouwd;
dat [Y.] en hij sedert begin 2004 in een echtscheiding zijn verwikkeld, in welk kader thans meerdere gerechtelijke procedures aanhangig zijn;
dat hij eind 2004 contact heeft gezocht met [X.] om ten behoeve van deze procedures informatie te verkrijgen omtrent het verleden van [Y.];
dat [X.] hem toen heeft gevraagd een getuigenverklaring af te leggen over de overeenkomst van 1 oktober 2001;
dat hij op 1 oktober 2001 bij een bespreking in de woning van [X.] te [woonplaats] aanwezig is geweest;
dat toen is afgesproken dat [X.] in de woning kon blijven;
dat [X.] en [Y.] ieder hun aandeel in de hypotheekschuld zouden blijven betalen aan de bank maar dat [X.] aan [Y.] daarvoor een maandelijkse vergoeding zou betalen;
dat [Y.] de tekst van de overeenkomst tijdens de bespreking in [woonplaats] heeft opgesteld en uitgewerkt, op de computer boven;
dat [X.] eerst niet wilde ondertekenen maar dat hij [X.] toen onder druk heeft gezet en dat [X.] toen heeft getekend;
dat bij de ondertekening verder niet ter sprake is gekomen dat de betalingsverplichting van [X.] een voorwaardelijk karakter had;
dat het ook wel mogelijk is dat de bespreking op een andere dag heeft plaatsgevonden en dat [Y.] bij haar thuis al een concepttekst voor de overeenkomst had opgesteld;
dat [Y.] voor zover hij weet na 1 september 2001 geen hypotheektermijnen voor de woning aan de [adres] te [woonplaats] meer heeft betaald.
[Y.]:
dat zij eind augustus 2001 de gemeenschappelijke woning met [X.] aan de [adres] te [woonplaats] heeft verlaten;
dat zij heeft geprobeerd uit de aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld te worden ontslagen maar dat dit niet is gelukt;
dat [X.] in de woning wilde blijven;
dat zij daarmee heeft ingestemd mits [X.] de gehele hypotheeklast voor zijn rekening zou nemen;
dat zij daartegenover zou afzien van het vragen van een gebruiksvergoeding;
dat de overeenkomst van 1 oktober 2001 geen betrekking heeft op deze afwikkeling van de hypotheekschuld;
de overeenkomst betreft betalingsverplichtingen 'aus privaten Gründen';
dat hiermee wordt gedoeld op een aantal verrekeningen met betrekking tot de periode van samenwoning;
dat zij tijdens de samenwoning een groot deel van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding heeft gedragen en ook kosten van [X.] heeft betaald;
dat zij deze kosten grotendeels financierde met inkomsten uit prostitutie;
dat de overeenkomst strekt tot vergoeding door [X.] van deze betalingen alsmede een deel smartengeld voor psychisch leed;
dat zij de tekst van de overeenkomst op 1 oktober 2001 heeft opgesteld maar dat ondertekening plaatsvond op zaterdag 6 oktober 2001;
dat [A.] daar verder niet bij aanwezig was;
dat [X.] op 6 oktober 2001 contant een eerste termijn van DM 500,- heeft betaald.
7.3. Het hof acht op grond van deze getuigenverklaringen, in hun onderlinge samenhang en verband bezien, niet bewezen dat de in de akte van 1 oktober 2001 opgenomen betalingsverplichtingen van de man een voorwaardelijk karakter hebben. De man verklaart weliswaar dat de geldschuld voor een bedrag van DM 88.000,- het karakter heeft van zekerheid en tot doel heeft de vrouw een verhaalsmogelijkheid te geven voor het geval de hypotheeklast geheel of gedeeltelijk voor haar rekening komt, maar deze verklaring wordt ontzenuwd door de verklaring van de vrouw dat zij met de man een afzonderlijke regeling - met gesloten beurzen - heeft getroffen omtrent de afwikkeling van de hypotheek en dat de geldschuld betrekking heeft op vergoedingsrechten over het tijdvak van de samenwoning.
7.4. De verklaring van [A.] kan niet tot het bewijs bijdragen van het voorwaardelijke karakter van de geldschuld. [A.] verklaart niet uitdrukkelijk dat in zijn aanwezigheid is besproken dat de geldschuld een voorwaardelijke karakter heeft. Uit zijn verklaring volgt ook niet dat man slechts tot betaling van de betalingstermijnen verplicht is indien en voorzover de hypotheeklasten van de woning ten laste van de vrouw zijn gekomen. Wat hij wel verklaart, namelijk dat [X.] de overeenkomst onder druk heeft ondertekend, en dat de geldschuld verband hield met de afwikkeling van de hypotheekschuld, kan verder niet tot bewijs bijdragen van de stelling dat de geldschuld een voorwaardelijk karakter heeft.
7.5. Het vonnis waarvan beroep, voorzover gewezen onder zaak/rolnummer 54732 HAZA 03-225, zal daarom worden bekrachtigd. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten in hoger beroep.
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Roermond van 6 oktober 2004 met zaak/rolnummer 54732 HAZA 03-225;
veroordeelt de man in de proceskosten in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de vrouw begroot op
€ 1.110,- aan vastrecht en € 4.893,- aan salaris van de procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 7 november 2006.