ECLI:NL:GHSHE:2006:BA4375

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KGC0600292-MA
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. Den Hartog Jager
  • J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over schorsing ontruiming na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door huurders tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht. De huurders, die sinds september 1992 een woning huren van de woningstichting, hebben in kort geding gevorderd dat de woningstichting wordt verboden om een eerder verstekvonnis van de kantonrechter ten uitvoer te leggen. Dit verstekvonnis, dat op 7 december 2005 was gewezen, had geleid tot de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning vanwege een huurachterstand van € 1.645,20. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de huurders op 18 januari 2006 afgewezen, maar met de voorwaarde dat de woningstichting de ontruiming niet binnen 15 dagen na betekening van het vonnis mocht uitvoeren.

De huurders hebben in hun appeldagvaarding drie grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter. De woningstichting heeft de grieven bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis. Het hof heeft de grieven van de huurders als falend beoordeeld. Het hof oordeelde dat de dagvaarding in de bodemprocedure voldeed aan de eisen van de wet en dat de huurders niet geloofwaardig konden stellen dat zij verstek hadden laten gaan vanwege de vermelding van 'kantonrechter' in de dagvaarding. Het hof merkte op dat de huurders zelf verantwoordelijk waren voor hun afwezigheid ter zitting.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de huurders veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 12 september 2006 door de rechters M. van Etten, A. Den Hartog Jager en J. van den Bergh.

Uitspraak

KG C0600292/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer kamer, van 12 september 2006,
gewezen in de zaak van:
1. [X.],
2. [Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten bij exploot van dagvaarding van 7 februari 2006,
hierna te noemen: de huurders,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
de stichting WONINGSTICHTING VAALS,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
hierna te noemen: de woningstichting,
procureur: mr. A.M. van Breevoort,
op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht in kort geding gewezen vonnis van 18 januari 2006 tussen de huurders als eisers en de woningstichting als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 107324/KG ZA 06-2)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
In hun appeldagvaarding hebben de huurders drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van hun vordering, met veroordeling van de woningstichting in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft de woningstichting de grieven bestreden, één productie in het geding gebracht en, kort gezegd, geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep met veroordeling van de huurders in de proceskosten.
Beide partijen hebben nog een akte genomen.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van hoger beroep verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
De huurders huren sinds september 1992 van de woningstichting de woning aan de [adres] te [woonplaats]. De huur bedraagt thans € 489,04 per maand.
Vanwege een huurachterstand per 1 december 2005 van € 1.645,20 heeft de woningstichting de huurders gedagvaard voor de kantonrechter Maastricht en – kort gezegd – ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming van het gehuurde en betaling van de huurachterstand met rente en kosten gevorderd.
Deze vorderingen zijn door de kantonrechter bij verstekvonnis van 7 december 2005 uitvoerbaar bij voorraad toegewezen. Tegen dit vonnis is verzet ingesteld.
Teneinde de ontruiming op grond van dit vonnis te voorkomen hebben de huurders in kort geding gevorderd dat het de woningstichting zal worden verboden het verstekvonnis ten uitvoer te leggen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft die vordering bij vonnis in kort geding d.d. 18 januari 2006 afgewezen, met dien verstande dat aan de woningstichting een verbod is opgelegd om de tenuitvoerlegging te laten plaatsvinden binnen 15 dagen na betekening van het kort gedingvonnis.
De huurders hebben tegen dit laatste vonnis hoger beroep ingestelde en hebben daartegen drie grieven aangevoerd.
4.2. Het hof oordeelt omtrent de grieven het volgende.
De voorzieningenrechter heeft terecht de bevoegdheid van de woningstichting om het verstek-vonnis d.d. 7 december 2005 ten uitvoer te leggen, tot uitgangspunt genomen. Voor een executie-verbod, zoals door de huurders is gevorderd, is slechts plaats indien geoordeeld moet worden dat woningstichting misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Daarvan kan sprake zijn (onder meer) indien het verstekvonnis op een juridische of feitelijke misslag berust.
De grieven van de huurders komen erop neer dat in het onderhavige geval van een dergelijke misslag sprake is en dat de voorzieningenrechter dit heeft miskend. Die misslag bestaat volgens de huurders hierin dat zij in de bodemprocedure zijn gedagvaard voor de kantonrechter in plaats van de rechtbank, sector kanton. Volgens de huurders hebben zij om die reden verstek laten gaan en zijn zij niet in de gelegenheid geweest verweer te voeren.
4.3. Deze grieven van de huurders falen. De dagvaarding in de bodemprocedure voldoet aan de eis in artikel 111 lid 2 sub e Rv dat de dagvaarding de rechter moet aanwijzen die van de zaak kennisneemt, onder vermelding van het adres waar de zitting plaats vindt. De inleidende dagvaarding is derhalve niet nietig.
4.4. Dat de huurders enkel vanwege de vermelding “kantonrechter” in de dagvaarding verstek hebben laten gaan acht het hof volstrekt ongeloofwaardig, maar die stelling is overigens niet van doorslaggevend belang. Dat de huurders zich niet op de dienende dag ter zitting van de kanton-rechter hebben gemeld om verweer te voeren dient voor hun eigen rekening en risico te komen.
4.5. Terzijde merkt het hof op dat de opvatting dat de kantonrechter niet meer zou bestaan een misvatting is van (de advocaat van) de huurders. In dit verband kan onder meer worden verwezen naar art. 48 lid 1 Wet RO en naar art. 93 Rv.
4.6. Nu de grieven falen dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De huurders zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de huurder in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van de woningstichting tot op heden op € 296,- voor verschoten en op € 894,- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 12 september 2006.