ECLI:NL:GHSHE:2006:BA4430

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C200401285
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Etten
  • A. van den Bergh
  • C. Bijleveld-Van der Slikke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake regresvorderingen tussen voormalige levensgezellen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de vrouw tegen een tussenvonnis van de rechtbank Breda. De man had eerder een regresvordering ingesteld van € 50.426,65, die hij had betaald ten behoeve van een overbruggingskrediet. De rechtbank had deze vordering afgewezen, wat de man niet had aangevochten. De vrouw heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en vorderingen ingesteld tegen de man, die zijn vorderingen bestreed. Het hof oordeelt dat de vrouw vrij is om tegen het tussenvonnis te appelleren, ondanks dat zij dit eerder niet had gedaan. Het hof beoordeelt de grieven van de vrouw en komt tot de conclusie dat de eerste grief faalt, omdat de vordering van de man niet toewijsbaar is. De tweede regresvordering van de man van € 5.445,36 wordt door het hof ook beoordeeld. Het hof oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat de man geen hoger beroep had ingesteld tegen de eerdere afwijzing van zijn vordering. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen voor wat betreft de vordering van de man van € 5.545,36 en veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag van € 2.326,47 te betalen. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

C0401285/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 13 juni 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 14 september 2004, ,
verder te noemen: de vrouw,
procureur: mr. Y.A.W.M. Molkenboer,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot
verder te noemen: de man,
procureur: mr. J.W. de Rijk,
op het hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 6 augustus 2003 en 16 juni 2004 tussen de man als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en de vrouw als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 108104/HA ZA 02-770)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen alsmede naar het tussenvonnis van 9 juli 2002.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de vrouw twee grieven aangevoerd, producties overgelegd, haar eis gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot toewijzing van haar vorderingen zoals geformuleerd in de appeldagvaarding en in de memorie van grieven.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en één productie overgelegd.
2.3. De vrouw heeft een akte met producties genomen.
2.4. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten, de vrouw door mr. Oude Luttikhuis en de man door zijn procureur. Beide raadslieden hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities.
2.5. De man heeft daarna de gedingstukken overgelegd en partijen hebben uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de gronden van het hoger beroep verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Partijen hebben vanaf oktober 2000 tot 1 oktober 2001 ongehuwd samengewoond en een gemeenschappelijke huishouding gevoerd.
Na het uiteengaan van partijen zijn tussen hen geschillen ontstaan over de verdeling van de gemeenschappelijke zaken en schulden en omtrent de overige financiële afwikkeling van de samenleving.
In dit hoger beroep zijn twee geschilpunten aan de orde gesteld:
a) de regresvordering van de man ad € 50.426,65 in verband met de door hem betaalde aflossing uit privé-middelen van een overbruggingskrediet (grief 1 van de vrouw);
b) de regresvordering van de man ad € 5.445,36 wegens een door hem op 11 november 2000 gedane betaling aan de ouders van de vrouw (grief 2 van de vrouw).
Het hof zal deze geschilpunten hierna beoordelen.
4.2. De regresvordering van de man ad € 50.426,65.
4.2.1. De man heeft op 31 oktober 2000 een bedrag van € 50.426,65 afgelost op een schuld in rekening-courant, welke schuld partijen waren aangegaan ten behoeve van de financiering van de aankoop van een gemeenschappelijke woning aan het [adres] te [plaatsnaam].
De man vorderde in eerste aanleg (na wijziging van zijn eis) de betaling van voormeld bedrag.
4.2.2. De rechtbank heeft bij vonnis van 6 augustus 2003 in rechtsoverweging 3.5.6. geoordeeld dat deze vordering dient te worden afgewezen op de gronden, vervat in de rechtsoverwegingen 3.5.4. en 3.5.5. In het dictum van dit vonnis zijn de gemeenschappelijke woning en de daarmee verbonden hypotheekschuld toebedeeld aan de vrouw, onder de verplichting tot uitbetaling aan de man van een overbedelingsuitkering van € 33.580,-. Voorts is door de rechtbank een comparitie van partijen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.
4.2.3. Van dit vonnis is (uitsluitend) de man in hoger beroep gekomen. Zijn grieven waren gericht tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het door hem gevorderde bedrag ad € 50.426,65.
Het hof heeft bij arrest van 26 april 2005 het vonnis waarvan beroep vernietigd, maar alleen voorzover daarin is overwogen en beslist in de laatste alinea van rechtsoverweging 3.5.5 en in rechtsoverweging 3.5.6.
Het hof heeft de zaak naar de rechtbank verwezen voor verdere afdoening.
4.2.4. Deze verdere afdoening had echter inmiddels reeds plaatsgevonden: op 16 juni 2004 was door de rechtbank reeds eindvonnis gewezen; de rechtbank heeft in dit eindvonnis (onder meer) de vordering van de man tot betaling van het bedrag van € 50.426,65 afgewezen.
4.2.5. Tegen dit eindvonnis is (uitsluitend) de vrouw in hoger beroep gekomen. De man heeft niet geappelleerd, ook niet bij wijze van incidenteel appel.
De vrouw heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd in die zin dat zij vordert dat het hof zal bepalen dat de regresvordering van de man op de vrouw ad € 25.213,33 (de helft van het voormelde bedrag van € 50.426,65) dient te worden gecompenseerd met een regresvordering van de vrouw ter hoogte van € 24.028,70.
4.2.6. De man heeft bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging, maar dit bezwaar wordt door het hof verworpen. Van een onredelijke bemoeilijking van de verdediging dan wel een onredelijke vertraging van het geding is naar het oordeel van het hof geen sprake.
4.2.7. De man heeft aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep omdat zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om incidenteel te appelleren tegen het vonnis van de rechtbank van 6 augustus 2003 nadat door de man tegen dat vonnis hoger beroep was ingesteld.
Dit verweer wordt door het hof verworpen. Het stond de vrouw vrij om pas bij gelegenheid van het eindvonnis van de rechtbank (tevens) te appelleren tegen het vonnis van 6 augustus 2003, althans voorzover dat vonnis aangemerkt kan worden als een tussenvonnis (HR 24 september 1993 NJ 1994,299).
4.2.8. De man heeft verder aangevoerd dat de vrouw geen belang heeft bij haar eerste grief, omdat zij immers door de rechtbank in het gelijk is gesteld.
Dit standpunt is naar het oordeel van het hof juist. De rechtbank heeft in het eindvonnis waarvan beroep de regresvordering van de man ad € 50.426,65 afgewezen. Zoals reeds opgemerkt heeft de man geen hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De vrouw evenmin; zij wenst slechts compensatie met een tegenvordering, maar nu de vordering van de man is afgewezen is compensatie reeds om die reden niet (meer) mogelijk.
4.2.9. Het hof voegt hier ten overvloede aan toe (omdat de man kennelijk een andere mening is toegedaan) dat het voorgaande niet anders wordt door het arrest van het hof d.d. 26 april 2005. Dat arrest bevat immers slechts een beslissing naar aanleiding van hetgeen door de rechtbank was overwogen en beslist in het tussenvonnis (met terugverwijzing naar de rechtbank); in het dictum van het arrest van het hof is geen beslissing omtrent de hier bedoelde vordering van de man opgenomen.
4.2.10. Het voorgaande betekent dat de eerste grief van de vrouw, bij gebrek aan belang, faalt. De in hoger beroep gewijzigde eis is niet toewijsbaar.
4.3. De regresvordering van de man ad € 5.445,36.
4.3.1. De man stelt zich in de onderhavige procedure op het standpunt dat hij een regresvordering op de vrouw heeft omdat hij op 11 november 2000 aan de ouders van de vrouw een bedrag van € 5.445,36 (f. 12.000,-) heeft betaald ten behoeve van een premiedepot van de vrouw.
4.3.2. De rechtbank heeft in het (tussen)vonnis van 6 augustus 2003 overwogen: “Tussen partijen staat vast dat [Y.] voormeld bedrag aan de ouders van [X.] heeft overgemaakt onder vermelding van “inlossing”. Nu [X.] de stellingen van [Y.] op dit onderdeel onvoldoende heeft weersproken, ligt de vordering van [Y.] op dit onderdeel voor toewijzing gereed”.
In het eindvonnis is de vrouw vervolgens veroordeeld om aan de man voormeld bedrag van € 5.545,36 te betalen.
4.3.3. Hiertegen richt zich grief 2 van de vrouw. Volgens de vrouw is de hier bedoelde regresvordering ten onrechte toegewezen omdat de betaling van het voormelde bedrag betrekking heeft op de terugbetaling aan haar ouders van een door hen voorgeschoten bedrag ten behoeve van de aanschaf van gordijnen.
4.3.4. De man heeft allereerst aangevoerd dat de vrouw ten aanzien van deze grief niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep omdat de grief onbegrijpelijk is. Dit standpunt wordt door het hof verworpen. Het is duidelijk tegen welke beslissing van de rechtbank de vrouw wenst op te komen. Uit de memorie van antwoord blijkt dat ook de man dit begrepen heeft.
4.3.5. De man voert verder aan dat de vrouw niet ontvankelijk is omdat zij incidenteel had moeten appelleren toen de man van zijn kant hoger beroep tegen het (tussen)vonnis van 6 augustus 2003 had ingesteld.
Dit verweer wordt door het hof verworpen op de gronden, hiervoor uiteengezet onder 4.2.7.
4.3.6. Ook het standpunt van de man dat er sprake zou zijn van een gedekt verweer wordt door het hof verworpen. Niet geconcludeerd kan worden dat de vrouw haar hiervoor vermelde stellingname in eerste aanleg ondubbelzinnig heeft prijsgegeven.
Van belang in dit verband is tevens, dat het hoger beroep mede dient om verzuimen van de eerste aanleg te herstellen.
4.3.7. Naar het oordeel van het hof is de tweede grief van de vrouw gegrond. Niet is komen vast te staan dat de man een betaling heeft gedaan ten behoeve van een premiedepot van de vrouw. Het bankafschrift dat door de man in het geding is gebracht (productie 6 conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie) levert ontoereikend bewijs op voor zijn stelling. Ander bewijs ontbreekt. Weliswaar is door de man in algemene termen bewijs van zijn stellingen aangeboden maar dit aanbod is, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw, te vaag, zodat het wordt gepasseerd.
4.4. Het voorgaande betekent dat de vonnissen waarvan beroep niet in stand kunnen blijven voorzover het betreft de beslissing omtrent vordering van de man ad € 5.545,36. Het hof zal die vonnissen in zoverre vernietigen. Ook de veroordeling van de vrouw in het dictum van het vonnis d.d. 16 juni 2004 om aan de man € 7.971,83 te betalen zal worden vernietigd. Het hof zal opnieuw rechtdoende de vrouw veroordelen om aan de man een bedrag van € 2.326,47 te betalen. Voor het overige zullen de vonnissen waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd.
4.5. Nu partijen voormalige levensgezellen zijn, zal het hof de kosten van het hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep voor wat betreft de beslissing omtrent de vordering van de man ad € 5.545,36 en voorzover de vrouw in het dictum van het vonnis d.d. 16 juni 2004 is veroordeeld om aan de man € 7.971,83 te betalen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag te betalen van € 2.326,47 (tweeduizend driehonderd zesentwintig euro en 47 eurocent);
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af hetgeen door de vrouw bij wijze van gewijzigde eis in hoger beroep is gevorderd;
compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Van den Bergh en Bijleveld-Van der Slikke en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 13 juni 2006.