ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
zevende kamer, van 12 september 2006,
gewezen in de zaak van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
verder te noemen: [X.] of huurder,
procureur: mr. B.Th.H. Boomsma,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verder te noemen: [Y.] of verhuurder,
procureur: mr. B.Th.H. Boomsma,
als vervolg op het op 14 maart 2006 gewezen tussenarrest op het hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom gewezen vonnis van 10 september 2003 tussen [Y.] als eiser en [X.] als gedaagde.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1. Bij genoemd tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte aan de zijde van huurder.
6.2. Hoewel op de rol van 9 mei 2006 staat aangetekend dat huurder een akte zou hebben genomen (althans nasturen), heeft het hof deze akte niet aangetroffen in de procesdossiers van partijen noch in het griffiedossier. Desgevraagd heeft de procureur van partijen bij brief van 23 juni 2006 meegedeeld dat op de rol van 6 juni 2006 is afgezien van akte en antwoordakte.
6.3. Partijen hebben de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
7. De verdere beoordeling
7.1. Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest van 14 maart 2006.
7.2. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen bij de kantonrechter hebben zij een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is bedongen dat de overeenkomst niet vatbaar is voor ontbinding wegens toerekenbare niet-nakoming. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van het kantongerecht van 4 juni 2003 voor beraad doorhaling van de zaak. Bij fax van 4 april 2003 heeft de gemachtigde van verhuurder laten weten dat huurder de gemaakte afspraken niet is nagekomen en tevens dat huurder ook de huur over de maand april niet heeft voldaan.
7.3. Zoals in het tussenarrest onder 4.2. al is overwogen, kan naar het oordeel van het hof op de afspraken gemaakt op de comparitie van partijen niet worden teruggekomen, temeer niet nu daarvoor een executoriale titel is afgegeven (door het plaatsen van het stempel “in naam der koningin”, en het afgeven van de grosse).
7.4. De kantonrechter kon na de comparitie de zaak aanhouden voor beraad doorhaling, en hij heeft dat kennelijk ook gedaan, met het oog op de huurtermijnen die ná de comparitie van partijen zouden vervallen. Het door verhuurder gevorderde had overigens ook op die termijnen betrekking. In de vaststellingsovereenkomst staat weliswaar dat partijen, na uitvoering, finaal jegens elkaar zijn gekweten ter zake de onderwerpen van geschil, maar dit beding kan uiteraard geen betrekking hebben op nog te verschijnen huurtermijnen.
7.5. Aldus stond het verhuurder vrij na de comparitie om – hetzij te persisteren bij het gevorderde, voor zover betrekking hebbend op huurtermijnen vervallende ná de vaststellings-overeenkomst, hetzij bij wege van vermeerdering van (de grondslag van de) eis – alsnog, althans wederom een beslissing te vragen met betrekking tot de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming.
7.6. Grief 3 faalt derhalve.
7.7. Nu aan het proces-verbaal van comparitie van partijen, waarin de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, executoriale kracht is verleend stond het de kantonrechter evenwel niet vrij om in het vonnis waarvan beroep wederom een executoriale titel af te geven voor de achterstallige huurtermijnen die zijn vervallen voor ultimo maart 2003 (dat bedrag van
€ 1.729,23). Het vonnis zal in zoverre vernietigd moeten worden.
7.8. Het hof is van oordeel dat het onbetaald laten van de huurtermijn van april 2003, mede inachtnemende de voorgeschiedenis van betalingsachterstanden en het niet voldoen aan de vaststellingsovereenkomst, de ontbinding van de huurovereenkomst (op grond van de vermeerderde eis) rechtvaardigt, zoals de kantonrechter deed. Het vonnis kan in zoverre in stand blijven.
7.9. Anderzijds kan er niet aan worden voorbijgegaan dat de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Door het instellen van hoger beroep is de werking van ontbinding van de huurovereenkomst geschorst. Het hof ziet daarin aanleiding om na te gaan of er ook thans nog aanleiding bestaat voor ontbinding van de huurovereenkomst. Dat is het geval. Huurder heeft de stellingen van verhuurder, zoals verwoord in de memorie van antwoord, niet weersproken zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. Zoals aangekondigd in het tussenarrest rechtvaardigt het betalingsgedrag van huurder ook thans nog de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen. Er bestaat derhalve geen aanleiding om terug te komen op de uitgesproken ontbinding en ontruiming.
7.10. Daarbij komt dat het verhuurder vrij staat om in de lopende procedure – en zelfs voor het eerst in hoger beroep – te persisteren bij zijn oorspronkelijke vordering dan wel (de grondslag van) zijn vordering te vermeerderen en ontbinding van de huurovereenkomst te verkrijgen in verband met tekortschieten van de huurder met het betalen van huurtermijnen vervallende ná de vaststellingsovereenkomst.
7.11. Verhuurder heeft geen grief gericht tegen de afwijzing van de uitvoerbaar verklaring bij voorraad van de ontbinding van de huurovereenkomst, zodat deze afwijzing in stand moet blijven.
7.12. Nu de huur over de maand april 2003 inmiddels is voldaan kan het dictum van het vonnis waarvan beroep in stand blijven behoudens ten aanzien van punt 1. achter het vierde liggende streepje.
7.13. Hetgeen huurder overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot een andere beslissing.
7.14. Huurder zal als de (hoofdzakelijk) in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
vernietigt het vonnis waarvan beroep maar alleen voor zover daarin [X.] is veroordeeld tot betaling van € 2.229,23,
en in zoverre opnieuw recht doende:
wijst de daarop betrekking hebbende vordering alsnog af;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [X.] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [Y.] gevallen, tot op heden begroot op € 205,- voor vast recht en op € 894,- voor salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Den Hartog Jager en Van den Bergh en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 12 september 2006.