8.1.1. Het hof heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat tussen [persoon 4] en [appellant sub 1] een overeenkomst van bruikleen is gesloten ten aanzien van de litigieuze weilanden.
8.1.2. Geïntimeerde sub 1, [geïntimeerde sub 1], heeft als getuige verklaard dat [persoon 4] tegen hem had gezegd dat zij "niks" voor (het gebruik van) de weilanden kreeg, en dat hij zelf ook nimmer betalingen heeft gezien.
8.1.3. In contra-enquête (als gehoord beschouwd) heeft de getuige [persoon 3] verklaard dat hij een keer er bij was toen [appellant sub 1] met Kerst f 150,-- contant aan [persoon 4] betaalde, en dat [persoon 4] had gezegd toen zij [appellant sub 1 c.s.] zag "die komt de pacht betalen". [persoon 4] had hem ook vaker verteld dat de gronden door [appellant sub 1 c.s.] gepacht werden. Buurvrouw [persoon 2] heeft in contra-enquête(als gehoord beschouwd) verklaard dat zij er twee keer bij was, toen [appellant sub 1 c.s.] met Kerst de pacht aan [persoon 4] kwam betalen. Ook had [persoon 4] wel eens met haar over het betalen van de pacht door [appellant sub 1 c.s.] gesproken.
[appellant sub 1] (appellant sub 1) heeft verklaard over het totstandkomen van de pachtovereenkomst en over de afspraak dat hij jaarlijks rond Kerst f 150,-- zou betalen, alsmede dat hij dat ook daadwerkelijk steeds deed. Ook zijn echtgenote [persoon 1] heeft in die zin verklaard.
8.1.4. [geïntimeerde sub 1 c.s.] is partij in dit geding en belast met het leveren van bewijs. De door hem als getuige afgelegde verklaring kan daarom alleen bewijs in zijn voordeel opleveren, indien aanvullend bewijs voorhanden is dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het zijn verklaring voldoende geloofwaardig maakt.
Zulk sterk aanvullend bewijs is naar 's hofs oordeel niet voorhanden met de eerder overgelegde verklaringen van [persoon 5] en van [persoon 6] en [persoon 7], nu deze verklaringen niet als getuige onder ede zijn afgelegd, en zij ook overigens slechts verklaringen "van-horen-zeggen" zijn. Evenmin heeft [geïntimeerde sub 1 c.s.] ter gelegenheid van de thans toegelaten bewijslevering sterk aanvullend bewijs bijgebracht.
De verklaringen (als beschouwd) in contra-enquête afgelegd zijn naar 's hofs oordeel daarentegen overtuigend ten aanzien van het jaarlijks betalen door [appellant sub 1 c.s.] aan [persoon 4] van een bedrag van f 150,-- ter zake "pacht".
8.1.5. Het hof is derhalve van oordeel dat nu niet is bewezen dat [appellant sub 1 c.s.] de gronden om niet in gebruik had, [geïntimeerde sub 1 c.s.] niet is geslaagd in het door hem aangeboden, en aan hem opgedragen, bewijs dat er sprake was van een bruikleenovereenkomst tussen [appellant sub 1 c.s.] en [persoon 4]. Dit is niet anders indien [geïntimeerde sub 1 c.s.] zou worden gevolgd in zijn stelling dat hij niet als partijgetuige dient te worden beschouwd: ook in dat geval was naar 's hofs oordeel het door [geïntimeerde sub 1 c.s.] bijgebrachte bewijs niet zodanig overtuigend - in het licht van hetgeen hiertegen door de getuigen aan de zijde van [appellant sub 1 c.s.] is ingebracht - dat [geïntimeerde sub 1 c.s.] in het bewijs zou zijn geslaagd.