In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen na de echtscheiding van partijen, die op 27 augustus 1998 met elkaar zijn gehuwd. De rechtbank Breda had op 8 maart 2005 een beschikking gegeven waarin de man werd veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, alsook een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw is in hoger beroep gekomen om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen, specifiek de hoogte van de alimentatie voor haar levensonderhoud, die door de rechtbank was vastgesteld op € 870,-- per maand. De man heeft in zijn verweerschrift verzocht om de vrouw niet ontvankelijk te verklaren en heeft incidenteel beroep ingesteld om de alimentatie voor het kind te verlagen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 oktober 2005 hebben partijen en hun advocaten hun standpunten toegelicht. Het hof heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder brieven van de advocaten van beide partijen. Op 13 juli 2006 heeft de advocaat van de vrouw het hof geïnformeerd dat partijen tot overeenstemming waren gekomen over de alimentatie. De man zou met ingang van de datum van het verlijden van de akte van verdeling een bedrag van € 1.000,-- per maand voor de vrouw en € 300,-- per maand voor de verzorging van hun kind betalen.
Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de alimentatieverplichtingen aangepast aan de nieuwe afspraken tussen partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beschikking is gegeven op 10 april 2007 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.