ECLI:NL:GHSHE:2007:2807

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2007
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
01/840736-07
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.A. van Zon
  • C. Lo-Sin-Sjoe
  • A.C. Otten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en nieuwe bewezenverklaring in strafzaak met bedreiging en opiumwet overtreding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 augustus 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch, dat op 14 november 2007 was gewezen. De verdachte, geboren in 1979 en woonachtig te Oss, was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging en overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte, dat beperkt was tot de veroordeling voor de feiten 1, 2 en 4, in behandeling genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 april 2007 meerdere bedreigende uitspraken heeft gedaan richting drie slachtoffers, en dat hij opzettelijk een aanzienlijke hoeveelheid hennep aanwezig had in zijn woning. Daarnaast heeft hij een deur, toebehorende aan de politie, vernield. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 130 uren, met een proeftijd van twee jaar. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Het hof heeft de strafmaat gematigd in vergelijking met de eerdere uitspraak, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 20-004408-07
Uitspraak: 11 augustus 2008 TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 november 2007 in de strafzaak met parketnummer 01/840736-07 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 4 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg
- voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 4 ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een taakstraf, in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
- 2- 20-004408-07
Tenlastelegging
Aan verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 april 2007 te Oss [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ben jij die vieze ouwe kankerlijer. Mijn vriendin heeft mij over jou verteld en als je het mijn vriendin nog een keer moeilijk maakt dan sla ik die vieze vuile kankerkop van je lichaam" en/of "Ik stamp jouw kankergrijze kop van je romp verrekte kankerkop" en/of "Jij moet ook je vieze vuile kankerkop houden, want jou sla ik meteen je kop eraf' en/of "Jij moet hier niet naar boven komen anders stamp ik je helemaal kapot en jij moet je bek houden anders maak ik je af' en/of "Vies vuil kankerwijf, ik zal je eens iets aandoen. Jij krijgt vijf jaar lang ellende en ik maak je af' en/of "We maken jullie het leven zuur en ik sla jullie koppen eraf', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 14 april 2007 te Oss, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 6852 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 11, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 14 april 2007 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 april 2007 te Oss [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je het mijn vriendin nog een keer moeilijk maakt dan sla ik die vieze vuile kankerkop van je lichaam" en "Ik stamp jouw kankergrijze kop van je romp verrekte kankerkop" en "Jij moet ook je vieze vuile kankerkop houden, want jou sla ik meteen je kop eraf' en "Jij moet hier niet naar boven komen anders stamp ik je helemaal kapot en jij moet je bek houden anders maak ik je af' en "Vies vuil kankerwijf, ik zal je eens iets aandoen. Ik maak je af' en "Ik sla jullie koppen eraf', althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op 14 april 2007 te Oss, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres] een hoeveelheid van in totaal 6852 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst Il;
.,
-3- 20-004408-07
4.
hij op 14 april 2007 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een deur, toebehorende aan de politie, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu verdachte de woorden zoals in de tenlastelegging genoemd niet heeft gebezigd en, zo deze al zijn gebezigd, deze niet als bedreigingen kunnen worden opgevat.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor bewezen verklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel dient de bedreiging van dien aard te zijn en onder zulke omstandigheden te zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat er op 14 april 2007 een toevallige ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen verdachte enerzijds en aangever [slachtoffer 1] , diens vrouw [slachtoffer 3] en hun zoon [slachtoffer 2] anderzijds. Ook is gebleken dat verdachte en de aangever ten tijde van de confrontatie verwikkeld waren in een conflict. In dit kader heeft verdachte, blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen van de getuigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en de eerder bij de politie door deze getuigen en [slachtoffer 2] afgelegde
verklaringen, bewoordingen geuit als vermeld in de dagvaarding die van dien aard zijn dat ze als bedreigend kunnen worden opgevat. Uit de verklaringen blijkt bovendien dat verdachte deze woorden heeft gebezigd met een woeste uitdrukking op zijn gelaat en met schuim op de mondhoeken.
- 4 - 20-004408-07
Naar het oordeel van het hof is hiermee voldaan aan hetgeen hiervoor is vooropgesteld. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat het hier gaat om hennep die niet van verdachte was maar door anderen in de woning is gebracht nadat verdachte was aangehouden.
Het hof acht hetgeen de verdachte heeft aangevoerd niet aannemelijk omdat bij de aanhouding van verdachte bij diens woning omstreeks 18.1O uur door de verbalisanten reeds een zeer sterke hennepgeur in de woning is geroken. Wel geeft het proces-verbaal van bevindingen en de verklaring van [getuige] een aanwijzing dat tussen het tijdstip van de aanhouding van verdachte en het door de politie aantreffen van hennep in verdachtes woning omstreeks 19.1O uur er personen in deze woning zijn geweest die hieruit dozen hebben meegenomen, maar hieruit is niet af te leiden dat hennep, zoals door verdachte wordt gesteld, in de woning zou zijn gebracht. Daar komt nog bij dat verdachte daarnaar gevraagd ter zitting in eerste aanleg en in hoger beroep geen persoonsgegevens heeft willen verstrekken van degene die volgens hem de eigenaren waren van de hennep en derhalve zijn stelling niet controleerbaar heeft gemaakt.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het onder 4 ten Jaste gelegde feit
Door de raadsman van verdachte is betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het vernielen van de deur toebehorende aan de politie. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier is gebleken dat de constructie van de deur niet goed was en dat verdachte met het trappen tegen die deur niet kon verwachten dat de deur kapot zou gaan.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Het hof is van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte opzettelijk geweld heeft uitgeoefend tegen de deur van een ophoudkamer van de politie door te slaan en/of te trappen tegen die deur en dat als gevolg hiervan de deur van de betreffende ophoudkamer is vernield. Daarmee is sprake van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig goed conform artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheid dat mogelijk sprake is geweest van een zwakke constructie van de deur, doet aan het vorengaande niet af. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder
2is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van de Opiumwet.
Het bewezen verklaarde onder 4 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 350, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
-5- 20-004408-07
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De advocaat-generaal heeft een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden gevorderd.
De verdediging heeft primair bepleit een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en subsidiair de door de eerste rechter opgelegde taakstraf, in de vorm van een werkstraf te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie strafbare feiten, te weten bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van een drietal personen, het aanwezig hebben van in totaal 6852 gram hennep en de vernieling van een deur, toebehorende aan de politie.
Het hof acht oplegging aan verdachte van een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf, voor het hieronder te vermelden aantal uren, passend en geboden.
Het hof zal een lagere taakstraf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd en dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte ter zake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld. Naar het oordeel van het hof brengt de op te leggen taakstraf de ernst van de bewezen verklaarde feiten voldoende tot uitdrukking.
Naast de oplegging van een taakstraf zal het hof - gelet op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand opleggen met een proeftijd van twee jaar.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
.,
-6- 20-004408-07
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten.
- 7 - 20-004408-07

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders onder 1, 2 en 4 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.

Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis.
- 8 - 20-004408-07
Aldus gewezen door
mr. J.A. van Zon, voorzitter,
mr. C. Lo-Sin-Sjoe en mr. A.C. Otten,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. van der Heijden, griffier,
en op 11 augustus 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.