ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ6336

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0401499
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Begheyn
  • F. Fikkers
  • R. Riemens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onrechtmatige afbraak van een uitbouw door buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen twee buren over de onrechtmatige afbraak van een uitbouw aan de woning van de appellanten. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], waren eigenaar van een perceel naast dat van de geïntimeerden, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. De geïntimeerden hebben de uitbouw afgebroken, stellende dat deze op hun perceel stond. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de eigendom van de uitbouw bij de geïntimeerden lag, maar dat zij onrechtmatig hadden gehandeld door deze eigenrichting. De rechtbank had de geïntimeerden veroordeeld tot schadevergoeding aan de appellanten, die in een eerdere procedure was vastgesteld.

In hoger beroep hebben de appellanten grieven ingediend tegen de afwijzing van hun vorderingen door de rechtbank. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aannemelijk is dat door de eigenrichting van de geïntimeerden schade is ontstaan aan de woning van de appellanten. Het hof heeft besloten een deskundigenbericht te gelasten om de schade vast te stellen, waarbij vragen zijn geformuleerd over de vakkundigheid van de afbraak en de noodvoorzieningen die door de appellanten zijn getroffen.

De zaak is naar de rol verwezen voor het nemen van een akte, waarin partijen hun wensen omtrent de benoeming van een deskundige kunnen aangeven. Het hof heeft de verdere behandeling van de grieven aangehouden totdat het deskundigenbericht is uitgebracht. De uitspraak van het hof is gedaan op 16 januari 2007.

Uitspraak

typ. MdL
rolnr. C0401499/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 16 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
1. [APPELLANT SUB 1],
2. [APPELLANTE SUB 2],
wonende te [plaats], [gemeente],
appellanten,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
tegen:
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
2. [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
wonende te [plaats], [gemeente],
geïntimeerden,
procureur: mr. P.W. van der Kruijs,
op het bij exploot van dagvaarding d.d. 7 oktober 2004 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch onder rolnummer 79653/HAZA 02-1100 op 21 juli 2004 uitgesproken tussen appellanten - nader in enkelvoud te noemen [appellanten] - als eisers en geïntimeerden - nader in enkelvoud te noemen [geïntimeerden] - als gedaagden.
1. De procedure in eerste aanleg
Hiervoor verwijst het hof naar het beroepen vonnis en het daaraan voorafgegane vonnis van 11 februari 2004, welke vonnissen zich bij de stukken bevinden.
2. De procedure in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [appellanten] onder overlegging van producties drie grieven aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Vervolgens heeft [geïntimeerden] bij memorie van antwoord onder overlegging van producties de grieven weersproken en geconcludeerd tot afwijzing.
Patijen hebben vervolgens hun zaak schriftelijk doen bepleiten.
Vervolgens heeft [geïntimeerden] een akte houdende uitlating wijziging van eis genomen, waarbij [geïntimeerden] zich heeft verzet tegen deze wijziging.
Bij beslissing van 22 november 2005 heeft de eerste enkelvoudige kamer van dit hof het bezwaar ongegrond verklaard.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling van het hoger beroep
4.1. De grieven richten zich kennelijk mede tegen het tussenvonnis van 11 februari 2004.
4.2. De grieven richten zich niet tegen de door de rechtbank in rechtsoverweging 1 van dat tussenvonnis vastgestelde feiten; het hof gaat van diezelfde feiten uit.
4.3. Het gaat in deze schadestaatprocedure om het volgende.
(a) [appellanten] en [geïntimeerden] zijn c.q. waren eigenaar van aangrenzende percelen te [plaats 1]. [geïntimeerden] heeft een uitbouw aan de op het perceel van [appellanten] staande woning afgebroken of doen afbreken, omdat deze uitbouw volgens hem op zijn perceel stond.
(b) In de hoofdzaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de eigendom van deze aanbouw bij [geïntimeerden] lag, maar dat [geïntimeerden] ongeoorloofd eigenrichting heeft gepleegd, en dat [geïntimeerden] de ten gevolge van dit onrechtmatig handelen door [appellanten] geleden schade diende te vergoeden.
Bij vonnis van 18 februari 1999 heeft de rechtbank [geïntimeerden] veroordeeld om aan [appellanten] de schade te vergoeden die laatstgenoemde heeft geleden ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden], op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Dit vonnis is onder aanvulling van gronden bekrachtigd door dit gerechtshof bij arrest van 17 april 2001.
Bij arrest van 31 oktober 2003 heeft de Hoge Raad het hiertegen door [appellanten] ingestelde beroep verworpen.
(c) Bij kort-gedingvonnis van 31 januari 1996 heeft de fungerend president van de rechtbank Maastricht [appellanten] veroordeeld aan [geïntimeerden] te betalen fl. 22.500,-- terzake het treffen van noodmaatregelen in verband met deze onrechtmatige afbraak. De president heeft daarbij overwogen het aannemelijk te achten dat in een bodemprocedure schadevergoeding tot genoemd bedrag zal worden toegewezen.
Dit kort-gedingvonnis is bekrachtigd door dit gerechtshof bij arrest van 25 november 1997.
(d) In deze schadestaatprocedure heeft [appellanten] in eerste aanleg schadevergoeding gevorderd als gespecificeerd in de schadestaat, welke uitkwam op een bedrag van E. 961.013,-- + p.m.
(e) De rechtbank heeft - na in haar tussenvonnis aan [appellanten] te hebben opgedragen zich nader uit te laten over een aantal in het vonnis genoemde punten - in haar eindvonnis van 21 juli 2004 [geïntimeerden] veroordeeld tot betaling van E. 9.462,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 november 2002, alsmede tot betaling van de kosten van het geding, en de vordering van [appellanten] voor het overige afgewezen.
(f) Bij verzoekschrift van 17 februari 2005 heeft [appellanten] dit hof verzocht ter zake van onderhavig geschil een voorlopige plaatsopneming alsmede een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Bij beslissing van 23 juni 2005 heeft het hof dit verzoek afgewezen.
4.4. In eerste aanleg heeft [appellanten] in de schadestaat een groot aantal posten opgevoerd. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 februari 2004 deze posten geïnventariseerd in rechtsoverweging 2.2, als post 1 tot en met 14. Ze heeft uiteindelijk alleen post 10 en 10a (inzake huurderving en de wettelijke rente daarover) toegewezen en de posten overigens afgewezen.
4.5. Met grief III wenst [appellanten] het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Grief III verwijst echter alleen naar de grieven I en II, welke grieven evenwel slechts betrekking hebben op post 1 (noodzakelijke herstelwerkzaamheden) en post 9 (gemiste waardestijging) uit het overzicht van de rechtbank. Bij akte wijziging van eis is daar nog aan toegevoegd schadevergoeding wegens weggenomen inboedelzaken, welke post als post 2 door de rechtbank was aangeduid.
Voor zover al [appellanten] met grief III andere posten dan de posten 1, 2 en 9 aan de orde heeft willen stellen heeft hij dat onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering wat dat betreft in ieder geval moet worden afgewezen.
4.6. Wat betreft post 2 (weggenomen inboedelzaken) geldt het volgende. De rechtbank heeft wat betreft deze post in rechtsoverweging 3.7. van het tussenvonnis van 11 februari 2004 overwogen dat deze schadepost buiten het bestek van de onderhavige schadestaatprocedure valt, omdat - zoals [geïntimeerden] in de conclusie van dupliek had aangevoerd - onder het eerder vastgestelde onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] wel de ongeoorloofde eigenrichting valt, maar niet het gestelde ontvreemden van roerende zaken.
[appellanten] heeft deze vordering eerst toegelicht in de schriftelijke pleitnotities tevens akte wijziging van eis onder 15, dus na de memorie van grieven. [geïntimeerden] heeft er bezwaar tegen gemaakt dat zo alsnog een nieuwe grief werd toegevoegd aan de in de memorie van grieven opgenomen grieven.
4.7. Het hof is van oordeel dat ook deze vordering niet kan worden begrepen onder grief III. De vordering was immers afgewezen door de rechtbank omdat de verwijzing naar de schadestaatprocedure niet op deze schade betrekking had, en daarover is door [appellanten] in de memorie van grieven zelf niet geklaagd.
Hetgeen door [appellanten] in § 15 van de schriftelijke pleitnotities wordt aangevoerd, moet dan ook als een nieuwe grief worden aangemerkt. [geïntimeerden] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In dat geval kunnen dergelijke grieven slechts bij hoge uitzondering worden behandeld. Het hof ziet in dit geval geen reden een uitzondering te maken op deze hoofdregel.
Derhalve moet ook de vordering inzake deze schade reeds thans worden afgewezen.
4.8. Grief I heeft betrekking op de afwijzing door de rechtbank van de door [appellanten] gevorderde vergoeding van noodzakelijke herstelwerkzaamheden.
Over deze post heeft de rechtbank in rechtsoverweging 3.3 van het tussenvonnis van 11 februari 2004 overwogen, dat de kosten die zijn gemaakt met het oog op het treffen van noodvoorzieningen (zowel bouwkundig als voor wat betreft de nutsvoorzieningen) wegens de (voortijdige) sloop van de aanbouw voor vergoeding in aanmerking komen (terwijl dat niet gold voor de kosten gemoeid met het leggen van leidingen en andere kosten ter vervanging van hetgeen door de sloop is verloren gegaan).
De rechtbank heeft voorts (in rechtsoverweging 3.4 van dat tussenvonnis) overwogen dat, indien komt vast te staan dat [geïntimeerden] bij de sloop van de aanbouw schade heeft toegebracht (anders dan die welke voortvloeit uit het afbreken van de in de aanbouw aanwezige voorzieningen en die niet voor vergoeding in aanmerking komt zoals eerder overwogen), ook deze schade voor vergoeding in aanmerking komt.
4.9. Anders dan [appellanten] in §7 van de memorie van grieven opmerkt heeft de rechtbank dus niet overwogen dat alleen schade inzake noodvoorzieningen voor vergoeding in aanmerking komt. Zoals [appellanten] terecht stelt kan - naast de vergoeding van de noodvoorzieningen - ook schade worden vergoed die het gevolg is van niet-vakkundige afbraak. Voor zover immers het slopen - dat in ieder geval zou moeten gebeuren, nu [appellanten] geen recht had de uitbouw op het perceel van [geïntimeerden] te hebben - vakkundig geschied, is de schade die daardoor ontstaat onvermijdelijk, zodat [geïntimeerden] die niet hoeft te vergoeden. [appellanten] dient immers in beginsel de kosten te dragen van het verwijderen van de aanbouw nu hij die ten onrechte op het perceel van [geïntimeerden] had.
Maar als - zoals [appellanten] stelt, maar [geïntimeerden] ontkent - dat dat slopen niet vakkundig is geschied, en daardoor meer schade is ontstaan dan noodzakelijk, komt ook deze schade voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank heeft dat in de hiervoor genoemde rechtsoverweging 3.4 ook overwogen. Weliswaar maakt de rechtbank niet met zoveel woorden onderscheid tussen schade bij vakkundig slopen en extra schade als gevolg van niet-vakkundig slopen, maar [appellanten] vordert thans kennelijk - terecht - slechts deze extra schade; de schade bij vakkundig slopen is immers onvermijdelijk en dient, nu [appellanten] gehouden was de aanbouw te verwijderen, voor rekening van [appellanten] te blijven.
4.10. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat deze extra schade voor vergoeding in aanmerking kwam, en heeft deze schade in het eindvonnis slechts afgewezen omdat [appellanten] - die zij daartoe in de gelegenheid had gesteld in het tussenvonnis - in de akte van 10 maart 2004 onvoldoende nader had toegelicht dat dergelijke schade was ontstaan en wat de omvang daarvan was.
In zoverre faalt de grief.
4.11. Voor vergoeding komen derhalve (alleen) in aanmerking de kosten van de door [appellanten] aangebrachte noodvoorzieningen en de extra schade die is ontstaan doordat de sloop van de aanbouw niet vakkundig is geschied.
4.12. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat deze schade door [appellanten] in de stukken die [appellanten] heeft overgelegd voorafgaand aan het tussenvonnis niet voldoende was aannemelijk gemaakt, met name omdat uit de overgelegde producties onvoldoende bleek welk gedeelte van de in die producties genoemde kosten betrekking had op noodvoorzieningen en op het herstel van de (extra) schade door niet-vakkundige afbraak, en niet op kosten die samengingen met het feit dat [appellanten] nu eenmaal de uitbouw moest verwijderen, en dus voor kosten zou komen te staan omdat zijn woning moest worden aangepast aan het verdwijnen van de aanbouw. Die laatste kosten dienden immers voor rekening van [appellanten] te blijven.
Doordat [appellanten] in de akte na tussenvonnis slechts naar deze al eerder overgelegde producties heeft verwezen, heeft de rechtbank evenzeer terecht dat opnieuw onvoldoende geacht en de vordering wat dit betreft afgewezen.
4.13. Het hoger beroep kan er mede toedienen [appellanten] in de gelegenheid te stellen zijn fout te herstellen. Wat dat betreft heeft [appellanten] het benoemen van een deskundige gesuggereerd om de schade alsnog vast te stellen. Hoewel dit hof het verzoek van [appellanten] tot een voorlopig deskundigenbericht heeft afgewezen, staat dat niet in de weg aan het thans in de procedure zelf alsnog ge-lasten van een deskundigenbericht.
4.14. Nu voldoende aannemelijk is dat door de eigenrichting van [geïntimeerden] schade is ontstaan aan de woning van [appellanten] en ook dat noodvoorzieningen nodig waren zal het hof ter vaststelling daarvan een deskundigenbericht gelasten. In beginsel acht het hof het benoemen van één deskundige voldoende (tenzij partijen daar over eenstemmig anders oordelen), terwijl de kosten van de deskundige dienen te worden voorgeschoten door [appellanten].
Voorshands is het hof van oordeel dat aan de deskundige de volgende vragen dienen te worden voorgelegd:
(i) Is thans nog vast te stellen of bij de afbraak van de uitbouw aan de woning van [appellanten] in augustus 1996 schade is ontstaan?
(ii) Is de afbraak van de uitbouw vakkundig geschied?
(iii) Indien vraag (ii) ontkennend wordt beantwoord, welke schade is dan ontstaan door deze niet-vakkundige afbraak (dus schade die niet zou zijn ontstaan als de afbraak deskundig was geschied)?
(iv) Welke extra kosten van herstel zijn er dan door deze niet-vakkundige afbraak, die er niet zouden zijn geweest als de afbraak wel deskundig was geschied?
(v) Welke noodvoorzieningen zijn door [appellanten] aangebracht na de afbraak door [geïntimeerden]? In hoeverre waren deze noodvoorzieningen noodzakelijk in verband met de afbraak door [geïntimeerden]? Wat waren de (in redelijkheid geschatte) kosten van deze noodvoorzieningen naar het prijspeil van 1996?
(vi) Welke andere opmerkingen acht u nog van belang?
4.15. Alvorens verder te beslissen zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte, eerst door [appellanten] en daarna door [geïntimeerden]. Daarin kunnen partijen zich erover uitlaten wie zij als deskundige benoemd wensen te zien en welke opmerkingen zij hebben over de thans geformuleerde vragen.
4.16. Het hof zal verdere behandeling van de grieven aanhouden totdat inzake het dan uitgebrachte deskundigenbericht kan worden beslist.
5. De beslissing
Het hof:
alvorens verder te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van 13 februari 2007 voor het nemen van een nadere conclusie als onder 4.14 en 4.15 nader omschreven.
Dit arrest is gewezen door mrs. Begheyn, Fikkers en Riemens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 16 januari 2007.