ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ6342

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0500581
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Meulenbroek
  • G. Goyaerts-Antens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeluk tussen Ford Focus en Volkswagen Golf met geschil over verkeerslichtstatus

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een verkeersongeluk dat plaatsvond op [datum 1] op de kruising [adres 1] te [plaats 1]. De aanrijding vond plaats tussen een Ford Focus, bestuurd door [persoon 1], en een Volkswagen Golf, bestuurd door [appellant]. De Ford was verzekerd bij Unigarant N.V., de geïntimeerde in deze procedure. De kern van het geschil draait om de vraag of [appellant] door rood reed terwijl [persoon 1] groen licht had om linksaf te slaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verkeerslichten zodanig waren ingesteld dat beide bestuurders niet tegelijkertijd groen konden krijgen. Getuigenverklaringen van [echtgenoot persoon 1] en [persoon 1] gaven aan dat zij op een normale manier linksaf zijn geslagen nadat het verkeerslicht voor hen op groen was gegaan. Het hof concludeert dat [appellant] al is gaan rijden toen hij nog 'rood' had, ondanks zijn eigen verklaring dat hij groen had. Het hof verwierp de grieven van [appellant] die stelden dat er sprake was van een opstopping en dat [persoon 1] had moeten stoppen voor de haaientanden op de kruising. De conclusie was dat de voorrang geregeld werd door de verkeerslichten en dat deze boven de verkeersregels gingen. Uiteindelijk werd het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C0500581/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 9 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
tegen:
de naamloze vennootschap UNIGARANT N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 april 2005 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, tussen appellant, [appellant], als gedaagde en geïntimeerde, Unigarant, als eiseres onder zaaknummer 305991 en rolnummer 03/4970 gewezen tussenvonnis van 11 maart 2004 en eindvonnis van 13 januari 2005.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen waarvan beroep, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van deze vonnissen is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft Unigarant de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1 [appellant] heeft tegen het tussenvonnis van 11 maart 2004 geen grieven gericht, zodat hij in zijn beroep tegen dit vonnis niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Op [datum 1] heeft op de kruising [adres 1] te [plaats 1] een aanrijding plaatsgevonden tussen twee auto's, een Ford Focus en een Volkswagen Golf.
b) De Ford werd bestuurd door [persoon 1], terwijl haar echtgenoot meereed. Deze auto was verzekerd bij Unigarant. De Volkswagen werd bestuurd door [appellant].
c) [persoon 1] was doende vanaf de [straat 1] linksaf te slaan in de richting van de [straat 2]. [appellant] kwam haar over de [straat 1] tegemoet. Midden op de kruising zijn de auto's met de voorzijde met elkaar in botsing gekomen.
d) Het verkeer op deze kruising werd geregeld door verkeerslichten waarbij voor de rijrichting van [persoon 1] een eigen regeling gold (linksaf pijl in de lens). De afstelling van de verkeerslichten was zodanig dat de rijrichtingen van [persoon 1] en van [appellant] niet tegelijkertijd groen konden krijgen.
e) De schade aan de Ford ad E. 2.275,50 is door Unigarant aan haar verzekerde vergoed. [appellant] is niet bereid dit bedrag op zijn beurt aan Unigarant te vergoeden.
4.3 In deze procedure vordert Unigarant veroordeling van [appellant] tot betaling aan haar van het bedrag van E. 2.275,50 met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. In het tussenvonnis van 11 maart 2004 heeft de kantonrechter vastgesteld dat het in deze zaak in essentie gaat om de vraag of [persoon 1] met groen licht linksaf reed terwijl [appellant] door rood reed, dan wel dat [appellant] door groen reed terwijl [persoon 1] hem niet de vrije doorgang liet. De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat indien komt vast te staan dat [appellant] door rood is gereden, het recht van [persoon 1] om linksaf te slaan prevaleert boven het recht van [appellant] om rechtdoor te rijden. Unigarant is vervolgens toegelaten te bewijzen dat [appellant] op [datum 1] op de kruising [adres 1] te [plaats 1] door het rode verkeerslicht is gereden.
4.4 Unigarant heeft [echtgenoot persoon 1] en [persoon 1] als getuigen doen horen. In contra-enquête is [appellant] zelf gehoord. In het eindvonnis van 13 januari 2005 heeft de kantonrechter Unigarant in het bewijs geslaagd geoordeeld. De gevorderde hoofdsom is daarop toegewezen, met een deel van de gevorderde buitengerechtelijke kosten en met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding.
4.5 Met grief I komt [appellant] op tegen de conclusie van de kantonrechter dat de waarneming van [echtgenoot persoon 1] en [persoon 1] dat zij 'groen' hadden, meebrengt dat [appellant] 'rood' had. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter zich hierbij alleen gebaseerd op de verklaringen van [echtgenoot persoon 1] en [persoon 1] en is voorbijgegaan aan de getuigenverklaring van [appellant] dat hij 'groen' had. Er is geen getuige die [appellant] door 'rood' heeft zien rijden. Bovendien acht [appellant] het mogelijk dat beide bestuurders 'groen' hebben gehad en dat het tijdsverloop tussen het 'groen' krijgen en het optrekken debet is aan de aanrijding.
4.6 Het hof overweegt hierover het volgende. Vaststaat dat beide bestuurders niet tegelijkertijd 'groen' konden krijgen. Uit de getuigenverklaringen van [echtgenoot persoon 1] en [persoon 1] blijkt dat zij nadat het verkeerslicht voor hen op groen was gegaan op een normale manier linksaf zijn geslagen. Van enig oponthoud of enige vorm van vertraging hierbij blijkt niets. Op grond hiervan is de conclusie gerechtvaardigd dat [appellant] al is gaan rijden toen hij nog 'rood' had. Dat [appellant] zelf anders verklaart weegt niet op tegen de beide andere verklaringen. Op zich is het juist dat er geen getuige voorhanden is die hem daadwerkelijk door 'rood' heeft zien rijden, maar ook zonder een dergelijke getuigenverklaring kan het bewijs worden geleverd. De veronderstelling van [appellant] dat [persoon 1] zo traag is opgetrokken dat [appellant] inmiddels ook al 'groen' had gekregen, wordt nergens door gestaafd. De grief wordt verworpen.
4.7 Grief II betreft de stelling van [appellant] dat op de [straat 2] sprake was van een opstopping waardoor [persoon 1] niet door kon rijden. Volgens [appellant] vindt deze stelling steun in de getuigenverklaring van [persoon 1] die onder meer verklaart dat 'het tegemoetkomend verkeer enigszins werd opgehouden'. Deze grief faalt. De aangehaalde zinsnede betreft omstandigheden voorafgaande aan het bereiken van het kruispunt en heeft niets van doen met de verkeerssituatie bij of op het kruispunt zelf. Aan dit onderdeel van deze getuigenverklaring kan [appellant] geen steun voor zijn standpunt ontlenen. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat zich daar toen een dergelijke opstopping heeft voorgedaan.
4.8 Grief III betreft eveneens de stelling van [appellant] dat sprake was van een opstopping. Blijkens de toelichting op deze grief gaat het hem hierbij om een opstopping op de [straat 1]. Dat daarvan sprake is geweest, blijkt evenwel nergens uit. In zoverre mist deze grief feitelijke grondslag. Voor zover [appellant] hier het oog heeft op de door hem gestelde opstopping op de [straat 2] heeft te gelden dat deze, zoals gezegd, niet aannemelijk is geworden.
4.9 Verder stelt [appellant] zich op het standpunt dat [persoon 1] had moeten stoppen voor de haaientanden op de kruising ter hoogte van de strook waarop [appellant] reed. Hij erkent dat ingevolge artikel 64 RVV 1990 verkeerslichten boven haaientanden (artikel 80 RVV 1990) gaan, maar in dit geval had [persoon 1] zich er vóór het passeren van de haaientanden van moeten vergewissen of het tegemoetkomende verkeer inmiddels geen 'groen' had gekregen. Dit argument gaat niet op aangezien zich hier niet het geval voordoet dat [appellant] al 'groen' gekregen had voordat [persoon 1] de haaientanden was gepasseerd. De getuigenverklaringen van [echtgenoot persoon 1] en [persoon 1] bieden geen enkele steun voor een dergelijk scenario, integendeel, terwijl ook overigens daarvoor geen aanwijzingen zijn te vinden.
4.10 Ten slotte beroept [appellant] zich in dit verband nog op het bepaalde in artikel 18 lid 1 RVV 1990, inhoudende dat afslaand verkeer tegemoetkomend verkeer voorrang moet verlenen. Dit beroep gaat niet op aangezien in dit geval de voorrang tussen de bestuurders onderling werd geregeld door de in werking zijnde verkeerslichten. In de situatie die zich hier voordoet, namelijk dat [persoon 1] 'groen' heeft om linksaf te slaan, is sprake van een verkeersteken (het verkeerslicht) dat onverenigbaar is met een verkeersregel (bedoelde voorrangsregel), zodat ingevolge artikel 63 RVV 1990 het verkeersteken boven de verkeersregel gaat.
4.11 De conclusie is dat ook grief III wordt verworpen.
4.12 Nu alle grieven zijn verworpen, zal het eindvonnis van 13 januari 2005 worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen het tussenvonnis van 11 maart 2004;
bekrachtigt het eindvonnis van 13 januari 2005 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Unigarant begroot op E. 291,= aan verschotten en op E. 632,= aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Goyaerts-Antens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 januari 2007.