typ. MBR
rolnr. C0500190/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 9 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
procureur: mr. N.J.W.M. de Leeuw,
de naamloze vennootschap
LOYALIS SCHADE N.V.,
gevestigd te Heerlen,
geïntimeerde,
procureur: mr. W.P. de Leeuw,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 oktober 2004 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht tussen appellant, [appellant], als eiser en geïntimeerde, Loyalis, als gedaagde onder rolnummer 82426/HA ZA 03-285 gewezen vonnis van 4 augustus 2004.
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep, dat zich bij de processtukken bevindt.
2. Het geding in hoger beroep
Van dit vonnis is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven, tevens vermeerdering en aanvulling van eis heeft [appellant] onder overlegging van twee producties vijf grieven aangevoerd, zijn eis vermeerderd/aangevuld en geconcludeerd zoals in het petitum van deze memorie nader staat omschreven. Tegen de eiswijziging heeft Loyalis geen bezwaar gemaakt.
Bij memorie van antwoord heeft Loyalis de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1 De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 1. is niet bestreden zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. [appellant] heeft in zijn memorie van grieven (blz. 6) een opmerking gemaakt over de brief van zijn raadsman van 11 februari 2002 die onder 1.12 is aangeduid, maar deze opmerking betreft niet de juistheid van de weergave van de brief maar de juistheid van de inhoud ervan.
Kortheidshalve verwijst het hof naar deze uitvoerige vaststelling van de feiten.
4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a) Tussen [appellant] en Proteq Schadeverzekeringen NV (verder: Proteq) is via de werkgever van [appellant] per 1 januari 1997 een verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen met het oog op het zogenaamde WAO-gat. Deze verzekering betrof het ABP IP Aanvullingsplan.
b) De verzekeringsportefeuille van Proteq is overgenomen door ABP Schade NV, thans Loyalis, een dochtermaatschappij van Stichting Pensioenfonds ABP.
c) Bij zijn aanmelding heeft [appellant] een gezondheidsverklaring ingevuld waarop hij heeft vermeld dat hij onder behandeling is geweest van een internist. In verband hiermee is het certificaat dat [appellant] van Proteq heeft ontvangen als bijzondere bepaling vermeld: 'Wachttermijn van 48 maanden na ingangsdatum'.
d) Ten tijde van de totstandkoming van deze overeenkomst was [appellant] als docent werkzaam bij [bedrijf 1]. Vanaf 6 februari 1998 was hij vanwege ziekte voor meer dan 80% arbeidsongeschikt. Per [datum 1] is hij in verband hiermee eervol ontslagen.
e) [appellant] heeft per 1 januari 2001 (48 maanden na de ingangsdatum van de verzekering) bij ABP Schade NV aanspraak gemaakt op een uitkering. Deze is hem geweigerd omdat hij tijdens de wachttermijn ziek geworden is.
4.3 In deze procedure gaat het om de vraag of [appellant] al dan niet aanspraak kan maken op een uitkering uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst. [appellant] stelt zich op het standpunt dat Loyalis hem de uitkering ten onrechte heeft geweigerd. Met de 'wachttermijn' in het certificaat wordt volgens hem bedoeld dat een eventuele uitkering pas ingaat na verloop van een periode van 48 maanden na de ingangsdatum van 1 januari 1997, derhalve op enig tijdstip na 1 januari 2001. Zo heeft hij deze term begrepen en ook kunnen begrijpen. Hij vordert veroordeling van Loyalis tot betaling van de toekomende bedragen ingevolge het ABP IP Aanvullingsplan met ingang van de ontslagdatum, [datum 1]. Daarnaast vordert [appellant], na vermeerdering van eis, (terug)betaling van proceskosten en advocaatkosten.
4.4 Volgens Loyalis blijkt uit de informatie van Proteq die destijds door [bedrijf 1] aan haar werknemers is verstrekt, uit de verdere informatie die daarbij door Proteq ter beschikking is gesteld en uit de toepasselijke polisvoorwaarden dat met de term wachttermijn wordt bedoeld de periode waarbinnen een beperking geldt van de dekking. Deze beperking houdt in dat gedurende deze termijn wel dekking wordt verleend bij arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ongeval maar niet bij arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte. Nu bij [appellant] die laatste situatie zich voordeed, kan hij geen aanspraak maken op een uitkering, aldus Loyalis.
4.5 Het hof overweegt hierover het volgende. Door Loyalis is met betrekking tot de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst een traject beschreven met formulieren, brochures en aanvullende informatie dat op het eerste gezicht aannemelijk voorkomt. Door [appellant] is ook niet gesteld dat dit niet een normale gang van zaken is bij een verzekering die, zoals in dit geval, verband houdt met opgekomen risico's in de inkomenssfeer en die om die reden via de werkgever loopt. Door Loyalis is de door haar gestelde gang van zaken onderbouwd met de bescheiden die daarbij zijn gehanteerd (overgelegd bij conclusie van antwoord). Door [appellant] is op zich niet betwist dat deze bescheiden destijds door Proteq zijn gehanteerd bij de uitvoering van haar overeenkomst met [bedrijf 1]. Zijn betwisting, in de conclusie van repliek en verder in de procedure, houdt in dat hij zich niet kan herinneren dat hij deze stukken heeft ontvangen, dat hij deze niet heeft gezien en/of dat hij deze eerst later, na de weigering van een uitkering, heeft gezien. Hij heeft zich aangemeld en een gezondheidsverklaring ingevuld en hij weet dat hij destijds
een folder heeft ontvangen. Afgezien van het certificaat heeft hij destijds verder niets ontvangen, aldus [appellant]. Uit wat hij in verband met deze verzekering heeft ontvangen, heeft hij niet begrepen en hoefde hij ook niet te begrijpen dat met 'wachttermijn' iets anders werd bedoeld dan hij veronderstelde. Deze betwisting van het verweer van Loyalis is naar het oordeel van het hof onvoldoende om daartegenover als een voldoende onderbouwing van zijn vordering te kunnen dienen. [appellant] heeft met betrekking tot de documentatie voor de verzekeringsovereenkomst niets overgelegd dat kan dienen als onderbouwing voor zijn standpunt. Het staat vast dat hij ten tijde van het aangaan van de verzekeringsovereenkomst beschikte over enige formulieren/documentatie. Door [appellant] is niets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat daarin enige steun voor zijn standpunt is te vinden, terwijl hij evenmin iets heeft overgelegd waaruit de aard en inhoud van die stukken zou kunnen blijken. Aan de informatie van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid inzake de afschaffing van de WAZ per 1 augustus 2004 waarnaar [appellant] op blz. 10 en 11 van zijn memorie van grieven verwijst kan [appellant] geen argument ontlenen, aangezien die informatie geen verband houdt met de verzekeringsovereenkomst die thans aan de orde is.
4.6 Een overeenkomst als deze komt tot stand door middel van formulieren en wordt beheerst door polisvoorwaarden. Polisvoorwaarden zijn in het bijzonder van belang voor de bepaling van de omvang van de dekking van de verzekering. In dit geval gaat het bij het opnemen van de bepaling van de wachttermijn om een beperking van de dekking (zoals Loyalis aangeeft) en niet om een beperking van de uitkering (zoals [appellant] veronderstelt). Dat ligt ook voor de hand bij een bepaling die voortvloeit uit een verhoogd risico op grond van een gezondheidsverklaring; het ligt voor de hand dat dan de omvang van de dekking aan de orde is en niet een uitstel van betaling.
4.7 Het is op zich denkbaar dat bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst een verzekeraar onvolledige of voor misverstand vatbare informatie en/of polisvoorwaarden verstrekt. Wanneer een verzekerde zich daarop wil beroepen, zal hij zijn standpunt dienen te onderbouwen met de hem verstrekte informatie en kan hij niet volstaan met een betwisting van het hebben ontvangen van de bescheiden waarvan de verzekeraar (onbetwist) heeft gesteld dat deze aan alle betrokkenen beschikbaar is gesteld, zoals [appellant] in deze procedure heeft gedaan. [appellant] heeft zijn eigen standpunt onvoldoende onderbouwd, zodat zijn stelling dat hij de door Loyalis genoemde stukken niet heeft ontvangen verder niet relevant is. Dat geldt ook voor zijn bewijsaanbod terzake, zodat dit gepasseerd wordt.
4.8 [appellant] heeft in dit verband verder nog gewezen op een drietal pensioenoverzichten over de jaren 1998, 1999 en 2000 die hij van de Stichting Pensioenfonds ABP heeft ontvangen en waarin wordt uitgegaan van dekking onder het ABP IP Aanvullingsplan. Aan deze overzichten kan [appellant] evenwel jegens Loyalis geen argumenten ontlenen nu deze overzichten dateren van na de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst en afkomstig zijn van een andere rechtspersoon, terwijl in die overzichten op geen enkele wijze rekening wordt gehouden met de bijzondere bepaling inzake de wachttermijn, ook niet in de door [appellant] bepleite zin. Meer dan de aanwijzing dat er sprake is van een ABP IP Aanvullingsplan bieden de overzichten niet; met betrekking tot de inhoud van die verzekeringsovereenkomst is er niets uit af te leiden. Dat geldt ook voor hetgeen [appellant] verder naar voren heeft gebracht over de (wijze van) premiebetaling.
4.9 Een en ander brengt het hof tot dezelfde slotsom als de rechtbank, namelijk dat de vordering van [appellant] op de primaire grondslag (geen beperking van dekking, alleen beperking van uitkering) niet voor toewijzing in aanmerking komt. De grieven I en II die tegen dat oordeel zijn gericht, worden verworpen.
4.10 Subsidiair beroept [appellant] zich op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden c.q polisvoorwaarden die door Loyalis worden gehanteerd en die aan uitkering in de weg staan. Naar het oordeel van het hof strandt dit beroep reeds op het volgende. De beperking van de dekking waar Loyalis zich op beroept bij haar weigering om tot uitkering over te gaan, is opgenomen in een bijzondere bepaling die als zodanig in het certificaat is vermeld. De vraag welke betekenis aan deze bepaling gegeven dient te worden, is hiervoor reeds aan de orde geweest en beantwoord. Het gaat hier om een bepaling die voortvloeit uit de door [appellant] ingevulde gezondheidsverklaring en die zijn individuele situatie en de specifieke inhoud van zijn overeenkomst betreft. Vernietigbaarheid op de door [appellant] aangevoerde gronden is bijgevolg niet aan de orde.
4.11 Meer subsidiair beroept [appellant] zich op het bepaalde in artikel 6:2 en 6:248 BW. Dit komt erop neer dat het volgens [appellant] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer Loyalis [appellant] houdt aan de beperking van de dekking die uit de wachttermijn voortvloeit. Het hof deelt deze opvatting niet. De argumenten die [appellant] in dit verband aanvoert betreffen niet zozeer het gegeven dat een verzekeraar een beperking van de dekking doorvoert maar veeleer het feit dat hijzelf destijds tengevolge van de gebrekkige informatie van Proteq van de veronderstelling uitging dat er geen sprake was van een beperking van de dekking maar van een beperking van de uitkering. Mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst ziet het hof hierin geen omstandigheid die meebrengt dat de weigering van Loyalis naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook hetgeen [appellant] in dit verband verder naar voren heeft gebracht, houdt een dergelijke omstandigheid niet in.
4.12 Een en ander brengt het hof tot dezelfde slotsom als de rechtbank, namelijk dat de vordering van [appellant] op de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag niet voor toewijzing in aanmerking komt. Grief III die tegen dat oordeel is gericht, wordt verworpen.
4.13 Grief IV betreft de proceskostenveroordeling. [appellant] wijst erop dat in artikel 13 van de destijds geldende polisvoorwaarden het volgende is bepaald:
"Geschillen tussen de verzekeringnemer/verzekerde en de maatschappij:
Alle uit deze verzekeringsovereenkomst voortvloeiende geschillen kunnen voor de bevoegde rechter aanhangig worden gemaakt.
Indien de maatschappij om andere dan medische redenen besluit niet tot (volledige of onvolledige) uitkering over te gaan en een in Nederland gevestigde advocaat is van mening dat de verzekerde in een procedure een gerede kans heeft om dat besluit met succes aan te vechten, zijn de kosten van de gerechtelijke procedure (inclusief de kosten van de advocaat), ongeacht de uitspraak, voor rekening van de maatschappij. De procedure moet wel gevoerd worden door een andere advocaat dan hiervoor bedoeld is en niet door een van zijn kantoorgenoten of compagnons."
Volgens [appellant] vloeit hier uit voort dat Loyalis in ieder geval de kosten van de procedure en de overige advocaatkosten aan [appellant] dient te vergoeden. Hierop heeft ook zijn vermeerdering van eis betrekking.
4.14 Loyalis brengt hier onder meer tegen in dat [appellant] de procedure die in deze bepaling is voorgeschreven, niet heeft gevolgd. Volgens [appellant] gaat dat argument niet op omdat hij eerst in de loop van de procedure kennis heeft genomen van de polisvoorwaarden.
4.15 Ook indien dat laatste juist is, is dat in dit verband een omstandigheid die voor risico van [appellant] komt. Wanneer overwogen wordt een procedure aanhangig te maken die verband houdt met een verzekeringsovereenkomst ligt het voor de hand dat een verzekerde (of in ieder geval diens raadsman) zich vergewist van de inhoud van de toepasselijke polisvoorwaarden. Nalatigheid op dit punt komt niet voor rekening van de verzekeraar. [appellant] kan onder deze omstandigheden niet staande houden dat hem wel een beroep toekomt op het bepaalde in het aangehaalde artikel 13 voor zover dat voor hem gunstig is en dat Loyalis geen beroep toekomt op diezelfde bepaling voor zover die in haar belang is. Door [appellant] is niet gesteld dat Loyalis geen belang heeft bij handhaving van het procedurevoorschrift waarop zij zich thans beroept.
4.16 Het vorenstaande brengt mee dat reeds op deze grond aan [appellant] geen beroep toekomt op deze bepaling, zodat hetgeen partijen verder over en weer naar voren hebben gebracht over de toepasselijkheid ervan geen afzonderlijke bespreking behoeft. Grief IV wordt eveneens verworpen.
4.17 Dat geldt ook voor grief V die naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis heeft en daarom het lot van die grieven deelt.
4.18 Voor het overige zijn door [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zodat zijn bewijsaanbod als niet relevant wordt gepasseerd.
4.19 Nu alle grieven zijn verworpen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Loyalis begroot op E. 291,= aan verschotten en op E. 894,= aan salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Meulenbroek en Feddes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 januari 2007.