ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ6353

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0000530
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Begheyn
  • F. Fikkers
  • R. Riemens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eigendom en schadevergoeding in faillissement van Helioform Nieuw BV

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de tussenvonnissen van de rechtbank Breda van 8 juli 1997 en 29 februari 2000. De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap [appellante] en de curator van de failliete vennootschap Helioform Nieuw BV. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de curator recht had op schadevergoeding en dat de inschrijving van een akte van levering na het faillissement nietig was. De appellante heeft vier grieven tegen het tussenvonnis van 8 juli 1997 en zeven grieven tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000 ingediend. Het hof heeft de grieven van de appellante verworpen en de tussenvonnissen van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de curator de gelegenheid had gekregen om de schade te preciseren en dat de mogelijkheid van schade aannemelijk was. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de kosten van het geding in hoger beroep op nihil zijn begroot aan de zijde van de curator.

Uitspraak

typ. JD
rolnr. C0000530/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 16 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats], [gemeente],
appellante,
procureur: mr. C.B.E.Gramberg,
tegen
MR. J.H.TH. VELDMAN Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap SCHOENFABRIEK HELIOFORM NIEUW BV,
wonende te Loon op Zand,
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding d.d. 12 mei 2000 ingeleide hoger beroep van de tussenvonnissen van de rechtbank Breda onder rolnummer 25942/HA ZA 95-1496 op 8 juli 1997 en 29 februari 2000 uitgesproken tussen appellante - nader te noemen [appellante] - als gedaagde en geïntimeerde - nader te noemen de curator - als eiser.
1. De procedure in eerste aanleg
Hiervoor verwijst het hof naar de beroepen vonnissen welke vonnissen zich bij de stukken bevinden.
2. De procedure in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft [appellante] vier grieven tegen het tussenvonnis van 8 juli 1997 en zeven grieven tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000 aangevoerd en geconcludeerd als in die memorie nader omschreven.
Aan de curator is verstek verleend.
Vervolgens heeft [appellante] de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling van de grieven
4.1. De grieven richten zich niet tegen de in rechtsoverweging 3.1 van het tussenvonnis van 8 juli 1997 genoemde feitenvaststelling. Het hof gaat van dezelfde feiten uit.
4.2. Het gaat in dit geding om het volgende.
(a) [appellante] en Helioform Nieuw BV (verder: Helioform) maken deel uit van [bedrijf 1].
(b) Onder meer Helioform heeft aan de ABN Amro Bank in 1989 een recht van eerste hypotheek verleend op de toen aan Helioform toebehorende hal aan de [adres 1] te [plaats 1], zulks tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen Helioform en/of [appellante] en/of andere betrokkenen aan de bank schuldig mochten zijn;
(c) Eind 1991 hebben vergaderingen plaatsgevonden van aandeelhouders van Helioform en van [appellante], waarin is besloten om in het kader van een interne reorganisatie binnen [bedrijf 1] aan [appellante] in eigendom over te dragen de fabriekshal aan de [adres 1] te [plaats 1], en de economische eigendom van dat onroerend goed reeds op [datum 1] aan [appellante] over te dragen voor zover het notarieel transport pas op een later tijdstip mocht kunnen volgen;
(d) Op [datum 2] is een huurovereenkomst gesloten tussen [appellante] en Helioform met betrekking tot de fabriekshal, die Helioform van [appellante] zou huren tegen een huurprijs van fl. 260.000,00 per jaar;
(e) Op [datum 3] is een notariële akte van levering opgemaakt door notaris Simons inzake de levering van - onder meer - de bedrijfshal te [plaats 1] door Helioform aan [appellante]; deze akte is gepasseerd door de notaris, en ter inschrijving aangeboden aan het kadaster te [plaats 2] maar niet aan het kadaster te [plaats 3], waar [plaats 1] toen onder ressorteerde;
(f) Bij vonnis van 28 januari 1994 is Helioform in staat van faillissement verklaard; daarbij is mr. Mannaerts benoemd tot curator; deze is later opgevolgd door mr. Veldman;
(g) Notaris Simons heeft op [datum 4] de akte van levering alsnog doen inschrijven in de openbare registers te [plaats 3];
(h) ABN Amro Bank heeft de fabriekshal inmiddels, gebruikmakend van haar rechten als hypotheekhouder, verkocht en geleverd aan een derde.
4.3. In eerste aanleg heeft de curator, stellende dat de inschrijving van de akte van levering na het faillissement van geen betekenis is geweest, zowel de notaris als [appellante] in rechte betrokken en gevorderd
(1) dat voor recht wordt verklaard dat Helioform nog steeds eigenaar is van de fabriekshal,
(2) dat voor recht wordt verklaard dat de inschrijving in de registers nietig is wegens strijd met artikel 35 Faillissementswet (verder Fw) en
(3) waardeloos is op de voet van artikel 3:28 BW;
voorts heeft de curator gevorderd:
(4) vergoeding van de schade die de curator (het hof begrijpt: de boedel) heeft geleden, op te maken bij staat, alsook
(5) vernietiging of nietigverklaring van de tussen [appellante] en Helioform gesloten huurovereenkomst en daarnaast
(6) vernietiging of nietigverklaring van de tussen [appellante] en Helioform gesloten koopovereenkomst met levering in economische eigendom van de fabriekshal, dit op grond van artikel 42 Fw.
Bij tussenvonnis van 8 juli 1997 heeft de rechtbank de vorderingen (1), (2) en (3) toegewezen, en in verband daarmee een beroep van [appellante] op redelijkheid en billijkheid respectievelijk rechtsverwerking afgewezen. Ter zake van de vordering (4) heeft de rechtbank het verweer van [appellante] dat deze vordering onvoldoende is onderbouwd verworpen en nadere inlichtingen gevraagd aan de curator. De vordering ad (5) is door de rechtbank afgewezen omdat de huurovereenkomst geen onverplichte handeling betrof. Uit het tweede tussenvonnis van 29 februari 2000 kan worden afgeleid dat de rechtbank in het eerste tussenvonnis van 8 juli 1997 ook de vordering onder (6) heeft afgewezen.
De notaris is tegen het eerste tussenvonnis in hoger beroep gekomen; dit hof heeft dat hoger beroep bij arrest van 29 april 1999 afgewezen en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
De rechtbank heeft vervolgens op 29 februari 2000 een tweede tussenvonnis gewezen waarbij de rechtbank heeft gehandhaafd hetgeen zij omtrent de eerste drie vorderingen in het eerste tussenvonnis had overwogen. De rechtbank heeft de curator nogmaals (en voor de laatste maal) de gelegenheid geboden de geleden schade nader toe te lichten, zij het dat de rechtbank de eigen kosten van de curator heeft begroot op een totaal van 10,7 uur volgens het in 1995 geldende uurtarief.
[appellante] komt in beroep tegen beide tussenvonnissen; de curator heeft verstek laten gaan. De notaris is in dit hoger beroep niet betrokken.
4.4. Grief I tegen het tussenvonnis van 8 juli 1997 richt zich tegen de overweging van de rechtbank dat op grond van artikel 35 Fw na het faillissement van Helioform geen inschrijving meer op de voet van artikel 3:89 BW kon plaatsvinden.
De grief faalt. Artikel 35 Fw staat er aan in de weg dat, indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar/ failliet nodig zijn, hebben plaatsgevonden, de levering nog wordt voltooid. Aanvaarding van de opvatting van [appellante] - te weten dat ook na de faillietverklaring de levering nog kan worden voltooid - zou de rechtszekerheid, die met het stelsel van openbare registers wordt beoogd, geweld aandoen (HR 14 juli 2000, NJ 2001, 685).
4.5. Ook de grieven II en III tegen het tussenvonnis van 8 juli 1997 moeten, gelet op het voorgaande, worden verworpen. Ook een beroep op strijd met de redelijkheid en billijkheid (grief II) dan wel op rechtsverwerking (grief III) kan niet met zich meebrengen dat de rechtszekerheid die met het stelsel van openbare registers wordt beoogd wordt opzij gezet; een andere opvatting zou met zich meebrengen dat dan alsnog artikel 35 Fw zou worden omzeild.
Bij dit alles overweegt het hof nog dat de verplichting tot levering door Helioform aan [appellante] nog steeds bestaat en in de boedel valt. De rechten van [appellante] zijn dus niet vervallen.
4.6. Grief IV tegen het tussenvonnis van 8 juli 1997 richt zich tegen paragraaf 3.22 van dat vonnis. Daar overweegt de rechtbank ter zake van de vordering van de curator tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat dat het voor toewijzing van een dergelijke vordering voldoende is dat de curator schade-elementen stelt, terwijl [appellante] niet heeft betwist dat de door de curator genoemde elementen zich kunnen voordoen, zodat daarmee de mogelijkheid van schade vaststaat.
Het hof oordeelt als volgt. Verwijzing naar de schadestaatprocedure is mogelijk wanneer de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Kennelijk is dat door de rechtbank bedoeld, zodat de grief faalt.
4.7. Bovendien heeft de rechtbank - terecht - overwogen dat zij, waar mogelijk, de schade dadelijk in de onderhavige procedure dient vast te stellen. Ze heeft daarom de curator in de gelegenheid gesteld de door hem genoemde schadeposten uit te werken en met bescheiden te staven en beslist dat pas als zou blijken dat dat in dit stadium nog niet mogelijk is, verwijzing naar de schadestaatprocedure zal volgen.
In het tussenvonnis van 29 februari 2000 heeft de rechtbank wat dat betreft voorts geoordeeld dat de curator nog eenmaal de gelegenheid zal krijgen de schade te preciseren en dat in ieder geval een bedrag overeenkomend met 10,7 uur naar het uurtarief in het faillissement in 1995 voor vergoeding in aanmerking komt. Uit dit alles volgt dat de rechtbank in het tweede tussenvonnis geoordeeld heeft dat zij de zaak zelf kon afdoen en dat verwijzing naar de schadestaatprocedure niet nodig was. Nu de grief zich niet mede tegen dat oordeel richt heeft [appellante] in feite ook geen belang bij haar grief IV tegen het tussenarrest van 8 juli 1997.
Het stond de rechtbank voorts vrij de curator - nu deze voldoende had gespecificeerd om welke schade het zou kunnen gaan - in de gelegenheid te stellen deze schade nader toe te lichten en te specificeren.
4.8. Met grief I tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000 komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat de curator belang heeft bij toewijzen van zijn vorderingen (1), (2) en (3). [appellante] verwijst daartoe naar hetgeen zij heeft opgemerkt met betrekking tot haar grief IV tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 8 juli 1997.
Nu laatstgenoemde grief faalt, moet deze grief dat lot delen.
4.9. Grief II tegen het vonnis van 29 februari 2000 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij een bindende eindbeslissing had gegeven met betrekking tot de vorderingen (1), (2) en (3).
Ook hier bouwt [appellante] voort op grief IV tegen het tussenvonnis van 8 juli 1997, terwijl bovendien het hof het oordeel van de rechtbank over de vorderingen (1), (2) en (3) bekrachtigt. Ook deze grief faalt derhalve.
4.10. Hetzelfde geldt voor grief III tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000, welke grief immers voortbouwt op de eerdere grieven en geen nieuwe argumenten bevat.
4.11. Grief IV tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000 keert zich tegen de beslissing van de rechtbank de curator opnieuw in de gelegenheid te stellen de door hem beweerde schade te preciseren.
Het stond de rechtbank vrij in de gegeven omstandigheden de curator nogmaals in de gelegenheid te stellen de gestelde schade nader te onderbouwen, zodat ook deze grief faalt.
4.12. Grief V tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000 keert zich tegen het niet terugkomen door de rechtbank op haar eerdere oordelen over eventuele verwijzing naar de schadestaatprocedure. Nu de grieven die [appellante] tegen de oordelen zelf heeft aangevoerd door het hof zijn verworpen, faalt ook deze grief.
4.13. Ook grief VI tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000 is slechts een herhaling van hetgeen [appellante] in eerdere grieven heeft aangevoerd, zodat ook deze grief faalt.
4.14. Grief VII tegen het tussenvonnis van 29 februari 2000 keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de curator aanspraak zou kunnen maken op de in het vonnis bedoelde preprocessuele kosten, en de argumenten die de rechtbank daarvoor geeft.
In de dagvaarding in eerste aanleg heeft de curator - door [appellante] niet bestreden - gesteld dat, nadat hij had vernomen dat het betreffende onroerend goed nog steeds toebehoorde aan Helioform, hij notaris Simons en via die notaris [appellante] heeft gesommeerd de akte van levering niet ter inschrijving aan te bieden, maar dat de notaris en [appellante] er desondanks voor hebben gekozen wel tot inschrijving van de akte van levering over te gaan. Naar thans naar het oordeel van het hof vaststaat, is deze inschrijving ten onrechte geweest, zodat de curator terecht heeft gesommeerd.
Tevens was naar het oordeel van het hof de curator gehouden in het belang van de boedel waarvoor hij verantwoordelijk was zich te verdiepen in de consequenties van deze - onrechtmatig gebleken - handeling voor de boedel en de daartoe behorende bezittingen. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de kosten die wat dat betreft door de curator zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen, ieder geval voor zover het gaat om de door de rechtbank genoemde kosten betreffende controle van de akte, informatie bij het kadaster, informatie bij de notaris en gefailleerde over de gang van zaken etcetera.
Daarbij is nog van belang dat de rechtbank onderscheid heeft gemaakt tussen kosten die wel en kosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen, waarbij de rechtbank de overige door de curator in dat verband genoemde kosten heeft beschouwd als betrekking hebbend op de voorbereiding van de procedure, zodat die niet voor (afzonderlijke) vergoeding in aanmerking kwamen.
Voor het overige loopt [appellante] in deze grief vooruit op hetgeen door de rechtbank nog dient te worden beslist in haar eindvonnis over de omvang van de aan de curator te vergoeden kosten.
4.15. Nu alle grieven tegen beide tussenvonnissen falen zal het hof de vonnissen van de rechtbank bekrachtigen. Het zal de zaak terug verwijzen naar de rechtbank ter verdere afdoening.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussenvonnissen van de rechtbank Breda van 8 juli 1997 en 29 februari 2000;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank te Breda teneinde deze verder te behandelen;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs Begheyn, Fikkers en Riemens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 16 januari 2007.