typ. JD
rolnr. C0500515/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-Hertogenbosch,
zesde kamer, van 9 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 4 maart 2005,
procureur: mr. C.C.C.A.M. Kuijken,
de besloten vennootschap [GEÏNTIMEERDE],
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector Kanton, locatie Heerlen, gewezen vonnis van 15 december 2004 tussen appellant - hierna: [appellant] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 153400 CV EXPL 04-1097)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede naar het tussenvonnis van 7 juli 2004.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder over-legging van producties vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van beroepen vonnis en, kort gezegd, tot toewijzing alsnog van de vordering in conventie en tot afwijzing van de vordering in reconventie.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
2.3 Vervolgens heeft [geïntimeerde] een akte genomen.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1 [appellant] heeft in de appeldagvaarding hoger beroep ingesteld van het vonnis in conventie en van het vonnis in reconventie. Het vonnis in conventie is een eindvonnis, zodat [appellant] hiervan tijdig hoger beroep heeft ingesteld.
Ten aanzien van het beroep tegen het vonnis in reconventie is [appellant] niet ontvankelijk. Immers, het vonnis in reconventie is geen eindvonnis, zodat op grond van artikel 337 lid 2 Rv slechts hoger beroep tegen dit vonnis kan worden ingesteld tegelijk met het eindvonnis in reconventie. De in dit artikellid genoemde uitzonderingen op deze regel zijn in deze zaak niet aan de orde.
De hierna volgende bespreking van de grieven zal derhalve uitsluitend geschieden met het oog op de procedure in conventie.
4.2 [appellant] heeft tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten een aantal bezwaren aangevoerd. In verband hiermee zal het hof de relevante feiten met in achtneming van deze bezwaren opnieuw vaststellen. De omstandigheid dat deze bezwaren niet voorzien zijn van het kopje "Grief" doet hieraan niet af, nu de wet geen bepaalde vorm voor de grieven voorschrijft. Slechts van belang is dat [appellant] aan de rechter en aan de wederpartij duidelijk moet maken op welke gronden hij vernietiging van de bestreden uitspraak wenst. In zoverre gaat het hof voorbij aan de stelling van [geïntimeerde] in de memorie van antwoord dat al hetgeen vóór de eerste grief is opgenomen terzijde geschoven kan worden.
4.3 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
a. [appellant] is op 3 oktober 1991 het slachtoffer geworden van een ongeval. [appellant] heeft ten gevolge van dit ongeval fysieke en psychische klachten gekregen.
b. Ten einde de schade vast te kunnen stellen heeft [appellant] begin 2002 aan [werknemer 1 geïntimeerde] opdracht gegeven tot het vervaardigen van een rapport ten behoeve van een schadeberekening. Deze opdrachtverlening heeft plaatsgevonden in bijzijn van de (toenmalige) raadsman van [appellant], [persoon 1]
c. Bij brief van 17 januari 2002 (prod. 1 cva) van [geïntimeerde] aan [appellant] schrijft [geïntimeerde] onder meer: "Middels dit schrijven bevestig ik heden de in een telefonisch onderhoud gemaakte afspraak tussen u en [werknemer 1 geïntimeerde] betreffende een kantoorbespreking op dinsdag 22 januari om 11.00 uur bij [persoon 1] Advocaten aan de [adres 1] te [plaats 1]. Tevens bevestigen wij nog eens schriftelijk de in dit telefonisch onderhoud tussen u en [werknemer 1 geïntimeerde] gemaakte prijsafspraak van 157 Euro per uur exclusief BTW. Tenslotte willen wij graag uw aandacht vragen voor onze Algemene Voorwaarden. (...) Te uwer informatie doen wij u bijgaand een exemplaar van onze algemene voorwaarden toekomen. (...) Indien u nog vragen heeft, verzoeken wij vriendelijk om deze aan ons kenbaar te maken."
a. [geïntimeerde] heeft in verband met de door haar verrichte werkzaamheden op 21 februari 2002 een bedrag van E. 4.931,06 gefactureerd. [appellant] heeft voornoemde factuur voldaan.
e. Op 15 maart 2002 heeft [geïntimeerde] een bedrag van E. 1.183,25 gefactureerd. Dit bedrag heeft [appellant] niet betaald.
4.4 In de procedure in conventie heeft [appellant] gevorderd terugbetaling van voornoemd bedrag van E. 4.931,06, vermeerderd met wettelijke rente vanwege - kort gezegd - onverschuldigde betaling. De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis in conventie de vordering van [appellant] afgewezen.
4.5.1 In grief 1 voert [appellant] bezwaar aan tegen het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot het beroep van [geïntimeerde] op rechtsverwerking. Ook op grond van de devolutieve werking van het appel had het hof dit verweer aan de orde moeten stellen. Met betrekking tot dit verweer geldt het volgende.
4.5.2 Ter onderbouwing van dit verweer heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat [appellant] zijn rechten heeft verwerkt door thans, twee jaren na de betaling van de factuur van E. 4.931,06, de juistheid hiervan aan de orde te stellen. [geïntimeerde] mocht er op vertrouwen dat [appellant] de juistheid van de factuur en omvang en de kwaliteit van de werkzaamheden waarvoor die factuur is verzonden, niet meer aan de orde zou stellen.
In dit kader heeft [geïntimeerde] een brief d.d. 19 maart 2002 (prod. 9 cva) van [werknemer 1 geïntimeerde] van [geïntimeerde] aan [persoon 1] in het geding gebracht, waarin onder meer het volgende is geschreven: "Donderdag 14 maart jl. hadden wij een korte bespreking waarbij ook aanwezig was [appellant] voornoemd. (...) Tevens kwam de betaling van de openstaande factuur van [geïntimeerde] aan de orde. Ik heb in uw bijzijn aan [appellant] toegelicht dat mijn werkzaamheden en inspanningen van aanzienlijk niveau zijn geweest en bovendien op uitdrukkelijk verzoek van [appellant] zijn uitgevoerd, zodat betaling van voornoemde nota door [appellant] mij juist voorkomt. [appellant] heeft mij vervolgens tijdens de voornoemde bespreking in uw bijzijn toegezegd de openstaande factuur van [geïntimeerde] vrijdag 15 maart 2002 te zullen betalen. Inmiddels is er nog steeds geen betaling geweest. Teneinde onze rechten zoveel mogelijk te verzekeren verzoek ik u mij door ondertekening van deze brief te bevestigen dat de gang van zaken zo is geweest, als in deze brief neergelegd. (...)" De brief is "Voor akkoord gelezen en getekend" ondertekend door [persoon 1].
4.5.3 [appellant] heeft kort gezegd aangevoerd dat hij heeft betaald om van de druk van [geïntimeerde] af te zijn en wel met de bedoeling om later in alle rust hierop terug te kunnen komen (pag. 10 mvgr).
4.5.4 Uitgangspunt bij de beoordeling van het beroep op rechtsverwerking van [geïntimeerde] is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is immers de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (zie HR 29 september 1995, NJ 1996,89).
4.5.5 Partijen hebben geen duidelijkheid gegeven over het tijdstip waarop de onderhavige factuur door [appellant] is betaald. Door de slechte kopie van de inleidende dagvaarding valt niet op te maken op exact welke datum in het jaar 2004 [geïntimeerde] terzake de terugbetaling van de factuur door [appellant] is gedagvaard. Nu echter [appellant] niet betwist dat sinds de betaling van de factuur en het protest van [appellant] (ongeveer) twee jaren zijn verstreken, zal het hof daar ook van uit gaan.
Kennelijk is er op de 14e maart 2002 in aanwezigheid van [persoon 1] tussen partijen gesproken over de juistheid van de nota en de kwaliteit van het in dat kader door [geïntimeerde] geleverde werk; [appellant] betwist dit evenmin. Door na een dergelijk gesprek de aldaar besproken factuur te betalen en er dan gedurende ongeveer twee jaren niet op terug te komen, heeft [appellant] naar het voorlopig oordeel van het hof bij [geïntimeerde] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat hij zijn bezwaren tegen de factuur niet meer geldend zou maken.
[appellant] stelt dat er tussen partijen sindsdien nog correspondentie is geweest over de diverse aspecten van de wijze van declareren van [geïntimeerde]. Voor zover [appellant] daarbij het oog heeft op de brief d.d. 21 maart 2002 van [persoon 1] aan [werknemer 1 geïntimeerde] (prod. 2 cva in reconventie) geldt dat de bezwaren in deze brief niet gaan over de factuur van E. 4.931,06 - integendeel, [persoon 1] schrijft dat hij [appellant] heeft geadviseerd deze factuur te betalen - maar over de aanvullende factuur van 15 maart 2002 ad E. 1.183,25. Deze brief doet derhalve niet af aan voornoemde conclusie van het hof.
Voornoemd voorlopig oordeel van het hof is slechts anders indien [appellant] - zoals hij stelt - op het gesprek van 14 maart 2002 aan [werknemer 1 geïntimeerde] van [geïntimeerde] duidelijk heeft gemaakt dat zijn toezegging om te betalen niet als een definitieve instemming met die factuur en de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden opgevat mocht worden. Het hof zal [appellant] overeenkomstig zijn aanbod tot dit bewijs toelaten.
4.6 Voor het overige wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 15 december 2004, voor zover gewezen in reconventie;
laat [appellant] toe te bewijzen dat hij op de bijeenkomst van 14 maart 2002 aan [werknemer 1 geïntimeerde] van [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat zijn toezegging om de factuur te betalen niet als definitieve instemming met die factuur en de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden opgevat mocht worden;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Rothuizen-van Dijk als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 23 januari 2007 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [appellant] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk, Meulenbroek en Vermeulen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 9 januari 2007.