DHJ
17 januari 2007
Zevende kamer
Rekestnummer R200601288
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Het Turfschip Exploitatie B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
hierna: Het Turfschip,
advocaat: mr. J.L.G.M. Verwiel,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
de publiekrechtelijke rechtspersoon Gemeente Breda,
zetelende te Breda,
verweerster,
hierna: de gemeente Breda,
advocaat: mr. E.C.M. Wagemakers,
procureur: mr. J.P.F.W. van Eijck.
1. De gang van zaken voorafgaande aan het verzoek
1.1. De rechtbank Breda heeft op 17 december 2002 in een zaak strekkende tot vergoeding van schade op grond van onrechtmatige beslaglegging door de gemeente Breda, tussen Het Turfschip en de gemeente Breda, respectievelijk eiseres en gedaagde, vonnis gewezen.
1.2. Het Turfschip is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Het door haar ingestelde appel is bij dit hof ingeschreven onder rolnummer C200300250.
1.3. Bij beschikking van dit hof van 12 mei 2006 is op verzoek van Het Turfschip een voorlopig getuigenverhoor gelast, waarbij Het Turfschip is toegelaten een aantal met name genoemde getuigen te doen horen.
1.4. Een aantal getuigen is zijn door de raadsheer-commissaris gehoord. Het Turfschip heeft de raadsheer-commissaris verzocht één van de getuigen nogmaals te mogen horen en zij heeft verzocht om één, nog niet eerder genoemde getuige te horen. Beide verzoeken zijn door raadsheer-commissaris afgewezen.
2. Het verzoek en de behandeling daarvan
2.1. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 15 november 2006, heeft Het Turfschip het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen en haar toe te laten de bedoelde, eerder gehoorde getuige nogmaals te mogen horen en de nieuwe genoemde getuige alsnog te mogen horen.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 19 december 2006, heeft de gemeente Breda het hof verzocht Het Turfschip niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek althans het verzoek af te wijzen, kosten rechtens.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007.
Bij die gelegenheid zijn mr. J.L.G.M. Verwiel, advocaat van Het Turfschip, en mr. E.C.M. Wagemakers, advocaat van de gemeente Breda gehoord. Mr. Verwiel heeft pleitnotities overgelegd.
3.1. Het Turfschip heeft in de vorige procedure voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor gesteld getuigen te willen horen teneinde opheldering te krijgen over een aantal, in haar visie, relevante feiten, zodat zij in staat is om haar positie (hangende de procedure) beter te beoordelen. Dit verzoek is toen gehonoreerd.
3.2. Het Turfschip verzoekt thans om aanvullende verhoren, omdat zulks relevant acht voor haar positie op dit moment.
3.3. Het hof oordeelt als volgt.
3.3.1. Op grond van artikel 353 lid 1 jo. 186 lid 2 Rv kan ook in appèl hangende een procedure een voorlopig getuigenverhoor worden verzocht. Een voorlopig getuigenverhoor kan dienen ter voorbereiding van een procedure, in het bijzonder om te kunnen beoordelen of het zinvol is de procedure aan te gaan, maar kan ook dienen om te beoordelen of een reeds aanhangige procedure moet worden doorgezet. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is dan in beginsel ook toewijsbaar, tenzij het niet voldoet aan voormelde vereisten, het verzoek in strijd is met een goede procesorde, misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen of als het verzoek op een ander zwaarwegend geoordeeld bezwaar afstuit (HR 11 februari 2005, NJ 2005, 442).
3.3.2. Het hof leidt uit de vorige overweging af, en overigens ook uit de aard van een voorlopig getuigenverhoor – de voorlopigheid - dat het niet de bedoeling van zodanig verhoor is om (anders dan in het geval van getuigenverhoren waarvan in het bodemgeding sprake is) een bewijsfase te doorlopen die, naar het oordeel van de belanghebbende partij volledig is. Aan een toewijzende verlof kunnen door de kamer die de beschikking geeft en vervolgens door de raadsheer-commissaris beperkingen worden gesteld aan de omvang van de bewijslevering, bijvoorbeeld aan het aantal te horen getuigen. In het bijzonder kan het voorlopig getuigenverhoor zich beperken tot haar doel, namelijk om de verzoeker in staat te stellen zich een oordeel te vormen over haar positie in het aanhangig te maken of het hangende geding.
3.3.3. Naar het oordeel van het hof, en kennelijk ook naar dat van de raadsheer-commissaris, moet Het Turfschip thans, na het horen van de eerder door haar genoemde getuigen, voldoende in staat zijn om haar positie in te schatten en de feiten waarop zij zich in de bodemprocedure wil beroepen, te presenteren.
3.3.4. Daarbij komt dat - naar het oordeel van deze kamer - ook de kamer die de zaak ter beoordeling voorgelegd krijgt, zich thans, na het gehoord zijn van een aantal getuigen, een toereikend oordeel kan vormen over het geschil. In het geval dat zij het rechtens toelaatbaar en gewenst acht, moet resp. kan zij nader bewijs opdragen. In het daarbij te gelasten verhoor kunnen ook die vragen die bij de beoordelende kamer leven aan de betrokken getuige worden gesteld, en dan nog door een raadsheer-commissaris die deel uitmaakt van de behandelende kamer.
3.3.5. Het hof is tevens van oordeel dat de goede procesorde er aan in de weg staat zowel dat met het onderhavig verzoek verlangd wordt het oordeel van de raadsheer-commissaris te ‘overrulen’ en daarmee een verkapt rechtsmiddel te introduceren en tevens dat bij toewijzing van het verzoek een getuige mogelijk drie maal gehoord gaat worden (twee keer in een voorlopig getuigenverhoor en eenmaal in het bodemgeding).
3.3.6. Gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen bestaan er daarmee thans voldoende zwaarwegende bezwaren waartegen het verzoek afstuit.
wijst af het verzoek tot het horen van meer getuigen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Den Hartog Jager, Schaafsma-Beversluis en Walstock en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.