ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ7129

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0500404
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schaik-Veltman
  • A. Venhuizen
  • J. Keizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder verzekering bij schade door diefstal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin [appellante] aansprakelijk werd gesteld voor schade die voortvloeide uit de diefstal van een BMW. De rechtbank had geoordeeld dat Delta Lloyd, de verzekeraar van [appellante], niet gehouden was tot uitkering op basis van de polisvoorwaarden. De zaak begon met een vonnis van 15 september 2004, waarin [appellante] werd veroordeeld om een bedrag van € 74.533,40 aan Nationale Nederlanden te betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In de vrijwaringsprocedure vorderde [appellante] dat Delta Lloyd deze kosten zou vergoeden, maar Delta Lloyd verwees naar artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden, waarin staat dat aansprakelijkheid alleen verzekerd is als de aanspraak tijdens de geldigheidsduur van de verzekering is ingesteld en bij de maatschappij is aangemeld.

Het hof oordeelde dat Delta Lloyd terecht een beroep deed op deze polisvoorwaarden. Het hof concludeerde dat [appellante] de schade niet tijdig had gemeld bij Delta Lloyd, waardoor de verzekeraar niet gehouden was tot uitkering. Het hof overwoog dat de belangen van Delta Lloyd geschaad waren door de late melding van de schade, en dat de omstandigheden die [appellante] aanvoerde niet voldoende waren om het beroep van Delta Lloyd op de polisvoorwaarden onaanvaardbaar te achten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. NJ
rolnr. C0500404/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 16 januari 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap [APPELLANTE],
voorheen geheten [NAAM],
gevestigd te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding
van 14 december 2004,
procureur: mr. E.H.H. Schelhaas,
tegen:
de naamloze vennootschap DELTA LLOYD
SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen appellante - [appellante] - als eiseres in vrijwaring en geïntimeerde - Delta Lloyd - als gedaagde in vrijwaring gewezen vonnis van 15 september 2004.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 91734/HA ZA 03-384)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee producties overgelegd, drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en, kort gezegd, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Delta Lloyd.
Het hof begrijpt dat dit laatste op een kennelijke vergissing berust, en dat [appellante] conform de conclusie van haar appeldagvaarding bedoelt te concluderen tot het alsnog toewijzen van de door haar, [appellante], tegen Delta Lloyd ingestelde vordering.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Delta Lloyd de grieven bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het beroepen vonnis.
2.3. De partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) [appellante] was van [datum 1] tot [datum 2] bij Delta Lloyd verzekerd op basis van een aansprakelijkheidsverzekering voor garage- en aanverwante bedrijven. [appellante] heeft deze verzekering per [datum 2] opgezegd en is met ingang van die datum elders verzekerd.
b) Artikel A. 4 van de laatstelijk van toepassing zijnde polisvoorwaarden van Delta Lloyd bepaalt onder meer:
"1. Verplichtingen bij schade
Zodra de verzekeringnemer of een verzekerde kennis draagt van een gebeurtenis waaruit voor de maatschappij een verplichting tot uitkering kan voortvloeien, is hij verplicht:
- daarvan onmiddellijk kennis te geven aan de maatschappij;
- (. . .)
2. Verlies van recht op uitkering
Elk recht op uitkering vervalt:
- (. . .)
- als enige uit deze verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verplichting niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij zijn geschaad;
(. . .)"
c) Artikel B. 2.1 van de genoemde polisvoorwaarden bepaalt onder meer:
"Verzekerd is de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade van derden, mits:
- de aanspraak voor de eerste maal tegen verzekerde is ingesteld tijdens de geldigheidsduur van de verzekering en tevens tijdens deze geldigheidsduur van de verzekering voor de eerste maal schriftelijk bij de maatschappij is aangemeld en ontvangen,
- (. . .)"
d) [appellante] heeft aan [persoon 1] een personenauto van het merk BMW, type M3, verkocht en op [datum 3] afgeleverd. Bij levering van de auto heeft [appellante] aan [persoon 1] onder andere 4 sleutels meegegeven waaronder een zogenaamde portemonneesleutel.
e) [persoon 1] heeft de auto tegen onder andere diefstal verzekerd bij Nationale Nederlanden.
f) In de nacht van [datum 4] is de auto, die geparkeerd stond op de oprit van de woning van [persoon 1], gestolen. [persoon 1] heeft de diefstal bij Nationale Nederlanden gemeld.
g) Nationale Nederlanden heeft een onderzoek laten verrichten naar de achtergronden van de zaak, naar de toedracht van de diefstal en naar de eventuele aansprakelijke personen. Van dit onderzoek is een eindrapport van 20 november 2001 opgesteld.
a) In verband met de diefstal heeft Nationale Nederlanden aan [persoon 1], met inhouding van het eigen risico, in december 2001 een bedrag van E. 74.533,40 (ƒ 164.250,--) uitgekeerd.
i) Bij brief van 18 december 2001 heeft Nationale Nederlanden aan [appellante] onder meer het volgende meegedeeld:
"Op [datum 4] werd de BMW (. . .) van onze verzekerd [persoon 1] ontvreemd. Wij hebben onze verzekerde op grond van een bij ons gesloten verzekering schadeloos gesteld. Door deze betaling zijn wij in de rechten van de verzekerde getreden.
Uit enig door ons uitgevoerd onderzoek is ons gebleken dat de auto bij aflevering niet voldeed aan de eisen die aan een nieuwe auto gesteld mogen worden omdat de auto met een afwijkende sleutel werd afgeleverd. Wij houden u op deze grond aansprakelijk voor de hierdoor ontstane schade.
Wij zullen over enige tijd bij u verder op deze kwestie terugkomen.
Wij behouden ons alle rechten voor."
j) Bij brief van 10 januari 2002 heeft de raadsman van [appellante] aan Nationale Nederlanden onder meer het volgende meegedeeld:
"Cliënte overhandigde mij uw schrijven d.d. 18 december 2001. (. . .)
Cliënte betwist dat de betreffende auto (. . .) bij aflevering niet voldeed aan de eisen die aan een nieuwe auto gesteld mogen worden en dat de betreffende auto met een afwijkende sleutel zou zijn afgeleverd. Zou de auto wel met een afwijkende sleutel zijn afgeleverd, quod non, dan nog is cliënte op geen enkele wijze aansprakelijk voor enige schade, voorzover al geleden."
k) Bij brief van 5 februari 2002 heeft Nationale Nederlanden aan de raadsman van [appellante] onder meer het volgende meegedeeld:
"De auto is door uw cliënt geleverd zonder dat alle bij de auto behorende sleutels werden bijgeleverd. Daarmee voldeed de auto op dat moment niet aan de bij koop voor verzekerde te verwachten eigenschappen. Hij mag immers verwachten dat hij alle sleutels bij zijn auto krijgt geleverd. Nu bleek een sleutel toe te behoren aan een andere BMW (. . .)
Ex art 7:17 Burgerlijk Wetboek achten wij uw cliënt aansprakelijk voor de door onze verzekerde geleden schade. De dagwaarde van de gestolen auto bedroeg ƒ 167.000. Door ons is een bedrag van ƒ 164.250 uitgekeerd. Wij zijn in de rechten van onze verzekerde getreden. Wij maken tevens aanspraak op de wettelijke rente een maand na dagtekening van deze brief.
De betaling van het bedrag van ƒ 164.250 zien wij gaarne tegemoet (. . .).
l) Bij brief van 27 maart 2002 heeft de raadsman van Nationale Nederlanden aan de raadsman van [appellante] een concept-dagvaarding toegezonden en aan [appellante] een laatste termijn gesteld om aansprakelijkheid te erkennen en de schade te vergoeden.
m) Bij brief van 29 maart 2002 heeft [appellante] aan Delta Lloyd onder meer het volgende meegedeeld:
"Bij deze berichten wij u aansprakelijk te zijn gesteld door Nationale Nederlanden, omdat een cliëntauto gestolen zou zijn met een verkeerd afgeleverde sleutel.
Inmiddels hebben wij ook BMW Nederland hiervoor aansprakelijk gesteld.
Wilt u ons berichten of terzake dekking wordt verleend door bovengenoemde polis?
Wij wachten uw nadere instructies af, bijgaand treft u de correspondentie aan."
n) Bij brief van 4 april 2002 heeft Delta Lloyd aan [appellante] onder meer het volgende meegedeeld:
"Helaas moeten wij u meedelen dat deze polis geen dekking biedt voor deze schade en wel om de volgende redenen.
Ten eerste delen wij u mee dat wij deze aansprakelijkstelling niet in behandeling nemen. Volgens rubriek B artikel 2.1 van de polisvoorwaarden (. . .) is eventuele aansprakelijkheid verzekerd mits:
- de aanspraak voor de eerste maal tegen verzekerde is ingesteld tijdens de geldigheidsduur van de verzekering EN tevens tijdens deze geldigheidsduur van de verzekering voor de eerste maal schriftelijk bij de maatschappij is aangemeld en ontvangen; quod non.
Omdat deze verzekering reeds per 01.01.2002 is geroyeerd (deze polis is door u opgezegd) EN de schade tijdens de verzekeringsduur niet bij ons is aangemeld, kunnen wij deze zaak niet verder beoordelen.
Ten tweede nemen wij deze zaak niet in behandeling omdat verzekerde zijn verplichtingen als omschreven in rubriek A artikel 4.1 en 4.2 van de polisvoorwaarden (. . .) niet is nagekomen."
4.2.1. Het onderhavige geding betreft een vrijwaringsprocedure.
4.2.2. De bij die vrijwaringsprocedure behorende hoofdzaak is gevoerd tussen Nationale Nederlanden als eiseres en [appellante] als gedaagde. [appellante] is in die procedure bij vonnis van 15 september 2004, gewezen onder rolnummer 80186/HA ZA 02-807, aansprakelijk geacht voor de door de diefstal van de BMW geleden schade, en veroordeeld om aan Nationale Nederlanden een bedrag van E. 74.533,40 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van de dagvaarding en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Dit vonnis in de hoofdzaak heeft kracht van gewijsde gekregen.
4.2.3. In de onderhavige vrijwaringsprocedure vordert [appellante] veroordeling van Delta Lloyd, uitvoerbaar bij voorraad, om aan [appellante] al datgene te voldoen waartoe [appellante] in de hoofdzaak is veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordelingen en rente, dit met veroordeling van Delta Lloyd in de kosten van de vrijwaringsprocedure, vermeerderd met de wettelijke rente over die kosten vanaf de 15e dag na de uitspraak.
4.2.4. Delta Lloyd heeft deze vordering van [appellante] bestreden en daartoe onder meer aangevoerd dat:
- de aanspraak niet tijdens de geldigheidsduur van de verzekering bij Delta Lloyd is aangemeld en ontvangen, zodat de aansprakelijkheid gelet op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden niet gedekt is;
- dat de belangen van Delta Lloyd zijn geschaad doordat [appellante] heeft nagelaten om de aanspraak van Nationale Nederlanden onmiddellijk te melden bij Delta Lloyd, zodat elk recht op uitkering is vervallen op grond van artikel A 4.1 en A 4.2 van de polisvoorwaarden.
4.3. De rechtbank heeft het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden en het beroep van Delta Lloyd op de artikelen A 4.1 en A 4.2 van de polisvoorwaarden gehonoreerd.
Op grond daarvan heeft de rechtbank in het beroepen von-nis de vordering van [appellante] afgewezen en [appellante], uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten veroordeeld.
4.4. Grief I is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan Delta Lloyd een beroep toekomt op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden.
Grief II is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan Delta Lloyd een beroep toekomt op de artikelen A 4.1 en A 4.2 van de polisvoorwaarden.
Grief III heeft - behoudens voor zover zij gericht is tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskostenveroordeling - geen zelfstandige betekenis naast de grieven I en II.
4.5. Het hof zal eerst grief I behandelen.
[appellante] betoogt in die grief dat het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. [appellante] heeft daartoe een aantal omstandigheden aangevoerd. Het hof zal die omstandigheden in het onderstaande bespreken.
4.6.1. Door [appellante] is aangevoerd dat het genoemde artikel B 2.1 tot onaanvaardbare gevolgen leidt omdat, indien een verzekeringspolis per 1 januari van een bepaald jaar eindigt, een claim die op oudejaarsdag bij de verzekerde binnen komt in de praktijk altijd onverzekerd is omdat de melding van de verzekerde aan de verzekeraar dan niet voor 1 januari kan zijn ontvangen.
4.6.2. Die stelling van [appellante] brengt niet mee dat in het onderhavige geval het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In het onderhavige geval is de claim van Nationale Nederlanden immers bij brief van 18 december 2001 aan [appellante] kenbaar gemaakt. [appellante] stelt dat zij die brief op 21 december 2001 heeft ontvangen. Melding van de aanspraak van Nationale Nederlanden door [appellante] aan Delta Lloyd vóór [datum 2] was dus niet onmogelijk.
4.7.1. [appellante] heeft voorts aangevoerd dat haar directeur vanwege feestdagen van een korte vakantie genoot, zodat haar directeur pas op 2 januari 2002 kennis van de brief heeft kunnen nemen.
4.7.2. Ook deze omstandigheid brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden in het onderhavige geval, waarin [appellante] de schade pas bij brief van 29 maart 2002 aan Delta Lloyd heeft gemeld, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht. Het beroep op het genoemde artikel zou wellicht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moeten worden geacht indien [appellante] de schade zo spoedig mogelijk na 2 januari 2002 aan Delta Lloyd had gemeld. Daarvan is echter in het onderhavige geval geen sprake, nu die melding pas bij brief van 29 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
4.8.1. [appellante] heeft voorts aangevoerd dat de brief van Nationale Nederlanden van 18 december 2001 niet aangetekend was verzonden en ook anderszins niet duidelijk of alarmerend was, zodat niet duidelijk was dat onmiddellijke actie gevergd werd.
4.8.2. Ook die stelling brengt het hof er niet toe het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de bewoordingen van de brief duidelijk blijkt dat Nationale Nederlanden [appellante] aansprakelijk houdt voor de schade die door de diefstal van de BMW is geleden, omdat bij de auto een onjuiste sleutel is geleverd. [appellante] heeft naar aanleiding van deze brief ook binnen enkele dagen haar raadsman benaderd, die bij brief van 10 januari 2002 namens [appellante] aansprakelijkheid heeft betwist. Niet in te zien valt waarom het voor [appellante] toen, begin januari 2002, niet duidelijk heeft kunnen zijn dat zij de aansprakelijkstelling, die betrekking had op de periode vóór [datum 2], onverwijld aan Delta Lloyd diende te melden. [appellante] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat bij de brief van 18 december 2001 tegen haar een "aanspraak werd ingesteld", zoals bedoeld in artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden.
4.9.1. Door [appellante] is voorts aangevoerd dat artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden gedurende de looptijd van de verzekering (per 1 januari 1999) gewijzigd is. Deze wijziging hield in dat overgegaan werd van een "lost occurrence-systeem", waarbij dekking werd geboden voor schade die was voorgevallen gedurende de looptijd van de verzekering, naar een "claims made-systeem", waarbij dekking wordt geboden voor zover de aanspraak is ingesteld én bij de verzekeraar is gemeld gedurende de looptijd van de verzekering.
[appellante] stelt dat het claims made-systeem ertoe strekt dat de verzekeraars niet gehouden zijn dekking te verlenen voor sluimerende en sluipende schades zoals beroepsziektes en milieuschades die zich soms pas geruime tijd na beëindiging van de betreffende verzekering kunnen openbaren. In het onderhavige geval is van een dergelijke schade geen sprake, zo stelt [appellante]. [appellante] verbindt daar de gevolgtrekking aan dat het beroep van Delta Lloyd op het beding niet aanvaard moet worden.
4.9.2. Delta Lloyd stelt dat artikel B 2.1 van haar polisvoorwaarden niet alleen betrekking heeft op sluimerende schades die zich pas lang na een einde van de verzekering zouden kunnen openbaren. Zij stelt dat zij de toepasselijkheid van het beding heeft bedongen om haar schadelast in algemene zin zo beheersbaar mogelijk te houden. Verder heeft Delta Lloyd in dit verband aangevoerd dat het haar vrij staat om zelf te bepalen onder welke voorwaarden zij bepaalde risico's wil verzekeren.
4.9.3. Het hof constateert dat uit de bewoordingen van artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden niet blijkt van een beperking van het claims made-stelsel tot sluipende of sluimerende schades die zich pas lange tijd na het einde van de verzekering openbaren. Het artikel bepaalt eenvoudigweg dat aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade van derden alleen verzekerd is indien tijdens de geldigheidsduur van de verzekering:
- de aanspraak voor de eerste maal tegen de verzeker-de is ingesteld, en tevens
- voor de eerste maal schriftelijk bij de maatschappij is aangemeld en ontvangen.
Het staat Delta Lloyd vrij een dergelijke polisvoorwaarde overeen te komen met haar verzekerden. Tussen de partijen staat vast dat in het onderhavige geval aan de tweede voorwaarde niet voldaan is, zodat volgens de polis geen aanspraak op verzekeringsdekking bestaat. Het feit dat het in het onderhavige geval niet gaat om een geval van "sluimerende" of "sluipende" schade maar "gewoon" om een geval waarin de verzekerde met de aansprakelijkstelling wel bekend was doch waarin hij de schade waarvoor hij werd aangesproken pas drie maanden na het einde van de verzekering bij de verzekeraar heeft gemeld brengt op zichzelf dus niet mee dat het beroep van de verzekeraar op de bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
4.10. Door [appellante] is voorts aangevoerd dat Delta Lloyd bij de wijziging van het beding in een claims made-beding (en bij de opzegging van de verzekering door [appellante]) geen mogelijkheid heeft geboden om een uitloopdekking mee te verzekeren. Die omstandigheid brengt het hof er niet toe het beroep op het beding in het onderhavige geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Het hof overweegt daartoe:
- dat [appellante], indien hij de wijziging zonder de mogelijkheid een uitloopdekking mee te verzekeren niet aanvaardbaar vond, de verzekering tegen de ingangsdatum van de wijziging had kunnen opzeggen en zich elders had kunnen verzekeren;
- dat Delta Lloyd niet verplicht is om een uitloopdekking aan te bieden voor gevallen waarin de verzekerde de verzekering opzegt.
4.11. Het hof volgt [appellante] evenmin in zijn stelling dat Delta Lloyd [appellante] bij de invoering van de wijziging duidelijker had moeten waarschuwen voor de betekenis van de wijziging. In de brief van 27 november 1998, waarbij Delta Lloyd de wijziging van de polisvoorwaarden heeft aangekondigd aan [appellante], heeft Delta Lloyd verwezen naar een meegezonden "Toelichting nieuwe voorwaarden Garageverzekering". In deze toelichting is onder meer vermeld:
- dat sprake is van een "claims made polis";
- dat dit betekent dat claims tot schadevergoeding tijdens de looptijd van de verzekering moeten worden gemeld.
Naar het oordeel van het hof heeft Delta Lloyd [appellante] hiermee voldoende geïnformeerd, temeer nu [appellante] zelf, onder de naam [bedrijf 1], als assurantietussenpersoon bij de onderhavige verzekering is opgetreden en dus niet als een volstrekte leek op verzekeringsgebied kon worden aangemerkt.
4.12.1. [appellante] heeft voorts aangevoerd dat Delta Lloyd, toen [appellante] de verzekering tegen [datum 2] opzei, [appellante] erop had moeten wijzen dat mogelijke aanspraken uit de verzekering uiterlijk op [datum 5] door Delta Lloyd ontvangen moesten zijn.
4.12.2. Het hof acht in het feit dat Delta Lloyd een dergelijke mededeling toen niet gedaan heeft, geen omstandigheid gelegen die het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid on-aanvaardbaar maakt. Dat, gelet op de opzegging, eventuele aanspraken uit de verzekering uiterlijk op [datum 5] door Delta Lloyd ontvangen moesten zijn was immers een logisch uitvloeisel van de geldende polis. Het hof ziet niet in waarom Delta Lloyd daar nog eens expliciet op had moeten wijzen, temeer niet nu [appellante] zelf als assurantietussenpersoon is opgetreden.
4.12.3. De vergelijking die [appellante] in dit verband trekt met rechtspraak over het beroep op in polisvoorwaarden opgenomen vervalbedingen gaat niet op. Die rechtspraak ziet immers op situaties waarin een verzekeraar in kennis is gesteld van een schadegeval en daarna uitkering weigert, waarna een vervaltermijn gaat lopen. Een dergelijke vervaltermijn is in het onderhavige geding niet aan de orde.
4.13.1. Door [appellante] is voorts nog aangevoerd dat Delta Lloyd door de te late melding van de aansprakelijkstelling niet in haar belangen is geschaad, terwijl de gevolgen van het niet verlenen van dekking voor [appellante] "draconisch" zijn. Ook om deze reden acht [appellante] het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.13.2. Het hof constateert dat kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de ernst van de gevolgen die het niet verlenen van dekking voor [appellante] heeft. Uit de bij productie 1 bij de conclusie van antwoord overgelegde brief van [appellante] aan BMW Nederland blijkt dat [appellante] BMW Nederland aansprakelijk heeft gesteld voor de schade, die geleden is doordat in de distributieketen een sleutel in verkeerde handen is gekomen. Er kan niet uitgesloten worden dat [appellante] de schade of een deel daarvan op BMW Nederland kan verhalen.
4.13.3. Ook de stelling van [appellante] dat Delta Lloyd door de te late melding niet in haar belangen geschaad is behoeft enige nuancering. Feit is dat [appellante] Delta Lloyd pas op de hoogte heeft gesteld van het schadegeval toen aan [appellante] een concept-dagvaarding was gezonden met een laatste sommatie om het verschuldigde bedrag binnen enkele dagen te betalen. Op dat moment was een procedure dus, tenzij volledig aan de sommatie voldaan zou worden, vrijwel onafwendbaar. Niet uitgesloten kan worden dat, indien [appellante] Delta Lloyd ongeveer drie maanden eerder had ingelicht, Delta Lloyd (mede op basis van door haarzelf verricht onderzoek naar het schadegeval) met Nationale Nederlanden een regeling had kunnen treffen die minder verstrekkend was.
4.13.4. Dat de mate waarin de belangen van Delta Lloyd door de te late melding zijn geschaad, in financieel opzicht geringer is dan het belang van [appellante] om dekking onder de polis te krijgen, maakt niet dat het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het hof neemt hier ook bij in aanmerking:
- dat Delta Lloyd eind maart 2002, gelet op het claims made-stelsel, geen rekening meer behoefde te houden met aanspraken uit hoofde van de onderhavige per [datum 2] beëindigde verzekering;
- dat [appellante] geen gegrond excuus voor de ruime overschrijding van de meldingstermijn heeft aangevoerd.
4.14. Ook indien de door [appellante] aangevoerde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien, brengen zij het hof er niet toe het beroep van Delta Lloyd op artikel B 2.1 van de polisvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen zij in het voorgaande heeft overwogen. Die overwegingen voeren tot de conclusie dat het beroep op het beding onder de omstandigheden van het onderhavige geval niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.15. Hetgeen in het voorgaande is overwogen brengt mee dat grief I faalt. Het beroep dat door Delta Lloyd op artikel B 2.1 van haar polisvoorwaarden is gedaan is door de rechtbank terecht gehonoreerd. Hieruit volgt dat Delta Lloyd niet gehouden is tot het doen van een verzekeringsuitkering aan [appellante] in verband met de diefstal. Het beroepen vonnis, waarin de vordering van [appellante] tegen Delta Lloyd is afgewezen, moet daarom worden bekrachtigd.
4.16. De grieven II en III behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
4.17. Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Deze proceskostenveroordeling zal, zoals door Delta Lloyd gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad wor-den verklaard.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 91734/HA ZA 03-384 in de vrijwaringszaak gewezen vonnis van 15 september 2004, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Delta Lloyd tot op heden begroot op E. 291,-- aan vast recht en op E. 1.631,-- aan salaris procureur;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door de mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Keizer en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 16 januari 2007.