ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ7140

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000968-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.R.L.R.M. Ficq
  • J.W. de Ruijter
  • A.H.Q. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid en geldigheid van de inleidende dagvaarding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 13 september 2005, waarbij hij was veroordeeld. De kern van de zaak betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep en de geldigheid van de inleidende dagvaarding. De verdachte had consulenten gemachtigd om gerechtelijke mededelingen in ontvangst te nemen, maar het hof oordeelde dat deze machtiging niet voldeed aan de eisen van artikel 588, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit omdat de machtiging niet specifiek was voor de dagvaarding in kwestie, waardoor de dagvaarding niet als aan de verdachte in persoon betekend kon worden beschouwd.

Het hof stelde vast dat de inleidende dagvaarding nietig was, omdat op de akten van uitreiking niet de persoons- en functiegegevens van de ambtenaar waren vermeld die de akte had opgemaakt. Ook waren de akten niet ondertekend door de desbetreffende ambtenaar. Hierdoor kon de verdachte niet worden geacht in persoon te zijn opgeroepen, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Het hof verklaarde de dagvaarding in eerste aanleg nietig en vernietigde het vonnis waarvan beroep. De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen in het strafrecht, vooral met betrekking tot de rechten van de verdachte en de geldigheid van dagvaardingen.

De uitspraak van het hof heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgeldigheid van dagvaardingen en de rol van gemachtigden in het strafproces. Het hof heeft de verdachte ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, maar de inleidende dagvaarding werd als nietig beschouwd, wat leidde tot de vernietiging van het eerdere vonnis.

Uitspraak

Parketnummer: 20-000968-06
Uitspraak : 12 januari 2007
VERSTEK, DIP
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 september 2005 in de strafzaak met parketnummer 01-028525-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1972,
ingeschreven op het adres [woonplaats], Smalle Haven 109.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en verdachte zal veroordelen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder 1 en onder 2 tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken en dat het hof daarbij rekening zal houden met de op de inleidende dagvaarding ad informandum vermelde feiten, met uitzondering van de onder 2 bedoelde heling van een autoradio
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat in eerste aanleg twee dagvaardingen voor de zitting van 13 september 2005 zijn uitgegaan teneinde te doen betekenen aan verdachte. Zowel de eerste dagvaarding als de tweede dagvaarding –onder intrekking van de eerste dagvaarding- zijn uitgereikt aan [betrokkene 1].
Blijkens een aan beide dagvaardingen gehecht stuk d.d. 18 december 2003, welk stuk door verdachte is ondertekend, heeft verdachte zowel deze [betrokkene 1] als [betrokkene 2], beiden consulent voor de daklozenuitkering bij de dienst Werk, Zorg en Inkomen te Eindhoven, gemachtigd om namens hem, verdachte, alle aan hem gerichte gerechtelijke mededelingen in ontvangst te nemen.
Hoewel voornoemde machtiging de zinsnede bevat “Ik realiseer mij dat deze machtiging met zich meebrengt dat gerechtelijke mededelingen gelden als aan mij in persoon betekend”, is het hof van oordeel dat een dergelijke algemene machtiging niet gelijk te stellen is aan een machtiging als bedoeld in artikel 588, derde lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het wettelijk gevolg – betekening aan een gemachtigde geldt als een betekening in persoon - kan het naar het oordeel van het hof, gelet ook op het aanwezigheidsrecht van een verdachte zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM), niet anders zijn dan dat een dergelijke machtiging slechts als een machtiging als bedoeld in artikel 588, derde lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering kan gelden, als die machtiging specifiek met het oog op dat gerechtelijk schrijven – in casu de dagvaarding met het parketnummer 01-028525-04 - door de geadresseerde van dat gerechtelijk stuk is afgegeven. Het hof is derhalve van oordeel dat de onderhavige inleidende dagvaarding niet is te beschouwen als aan de verdachte in persoon uitgereikt.
Nu de inleidende dagvaarding niet aan verdachte in persoon is uitgereikt, de uitspraak in eerste aanleg blijkens een akte van uitreiking op 2 maart 2006 aan verdachte in persoon is medegedeeld en het hoger beroep op 7 maart 2006 is ingesteld, is het hof van oordeel dat verdachte kan worden ontvangen in zijn hoger beroep.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Verdachte is ter terechtzitting in eerste aanleg in persoon noch bij een gemachtigd raadsman of raadsvrouw verschenen.
Het hof stelt vast dat in strijd met het bepaalde in artikel 589, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, op de akten van uitreiking van zowel de eerste dagvaarding als van de tweede dagvaarding, niet zijn vermeld de persoons- en functiegegevens van de ambtenaar die de desbetreffende akte heeft opgemaakt en met de uitreiking van de dagvaarding was belast.
De akten zijn evenmin door de desbetreffende ambtenaar ondertekend.
Naar het oordeel van het hof brengt een en ander mee dat op grond van artikel 590, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering de inleidende dagvaarding aan nietigheid lijdt.
Het hof verklaart de inleidende dagvaarding nietig.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg nietig.
Aldus gewezen door
mr. C.R.L.R.M. Ficq, voorzitter,
mr. J.W. de Ruijter en mr. A.H.Q. Goossens,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 12 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.H.Q. Goossens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.