ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ8027

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-00035-06
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderpornografie en ontucht met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige kinderen en het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het eerdere vonnis en veroordeling tot een gevangenisstraf van 27 maanden, alsook schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die de slachtoffers vertegenwoordigden. De zaak omvatte onder andere de geldigheid van de dagvaarding, de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, en de vraag of de verdachte de kinderpornografische bestanden daadwerkelijk in bezit had. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht met zijn kinderen en het in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal, en sprak hem vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moest schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte geen blijk had gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen.

Uitspraak

Parketnummer: 20-003035-06
Uitspraak : 25 januari 2007
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 4 augustus 2006 in de strafzaak met parketnummer 02-801239-05 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
thans verblijvende in P.I. Zuid Oost, Overloon Maashegge BB te Overloon.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk niet te zijn gericht tegen de vrijspraak door de eerste rechter van het hetgeen aan de verdachte onder 2. wordt verweten ten aanzien van [slachtoffer 2], doch slechts tegen de veroordeling van hetgeen onder 1., 2. overigens en 3. ten laste is gelegd.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de verdachte zal vrijspreken van het onder 1. primair en subsidiair, alsmede van het onder 3., derde en vijfde punt, ten laste gelegde;
- de verdachte terzake van de onder 1. meer subsidiair, 2. en 3. overigens ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de tijd van 27 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen tot een bedrag van EUR 1.500,00, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] zal toewijzen tot een bedrag van EUR 1.500,00, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- de in beslag genomen en niet teruggegeven harde schijf (van de onder verdachte in beslag genomen computer) zal onttrekken aan het verkeer;
- de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 4 van de beslaglijst zal teruggeven aan [aangeefster], de wettelijk vertegenwoordiger van de rechthebbenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2];
- de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 5 tot en met 8 van de beslaglijst zal teruggeven aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Geldigheid van de inleidende dagvaarding
Zijdens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat de dagvaarding, voor wat betreft het feit ten laste gelegde onder 3., nietig is. Daartoe is aangevoerd dat de tenlastelegging onder 3. onduidelijk en innerlijk tegenstrijdig is.
Zij maakt immers niet duidelijk, welke van de gewraakte afbeeldingen door de politie zijn aangetroffen op de harde schijf van verdachtes computer en welke afbeeldingen zijn aangetroffen in zogenaamde unallocated clusters, waarin gewiste bestanden zich bevinden.
Daardoor is niet vast te stellen welke van de ten laste gelegde bestanden vatbaar zijn voor bezit (etc.) als bedoeld in het ten laste gelegde artikel.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Aangezien de tenlastelegging een onderscheid als in het verweer bedoeld niet maakt, kan zij niet anders worden verstaan dan als hebbende betrekking op afbeeldingen, die zich - op welke plaats ook - in de onderhavige computer bevonden.
Blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is dit voor de verdediging, gezien de door haar dienaangaande betrokken stellingen, ook genoegzaam duidelijk geweest.
De dagvaarding heeft het hof ook tot een richtig onderzoek in staat gesteld.
Of in unallocated clusters aanwezige afbeeldingen onder het verbod van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht vallen is een andere kwestie, die in casu de geldigheid van de dagvaarding niet raakt.
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
Tenlastelegging
Onder 3. is aan de verdachte ten laste gelegd het misdrijf van artikel 240b Wetboek van Strafrecht, dat zou zijn begaan op één of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 5 september 2005.
In de ten laste gelegde periode is dat artikel tweemaal gewijzigd, te weten op 1 oktober 2002 en op 1 mei 2004.
De eerste wijziging hield onder meer in dat strafbaar werd gesteld diverse gedragingen ten aanzien van een afbeelding - of een gegevensdrager bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, terwijl deze strafbepaling vóór die tijd slechts betrekking had op handelingen ten aanzien van een afbeelding - of een gegevensdrager bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken.
De tweede wijziging behelsde slechts vernummering der leden van het artikel.
In de tenlastelegging, zo verstaat het hof, zijn de elementen van de verschillende versies van dit artikel, die in opeenvolgende tijdvakken van de ten laste gelegde periode werking hadden, gecombineerd verwoord.
Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging is geredigeerd is het de kennelijke bedoeling van de steller daarvan geweest om - met het oog op de wijziging van artikel 240b Wetboek van Strafrecht per 1 oktober 2002 - onder 3. een scheiding aan te brengen in (een) afbeelding(en) waarop enerzijds personen kennelijk jonger dan zestien jaar, anderzijds personen kennelijk jonger dan achttien jaar zijn afgebeeld. Gelet daarop en uit het oogpunt van leesbaarheid leest het hof de tenlastelegging onder 3. verbeterd in dier voege dat op de plaatsen waar (tussen haakjes) staat vermeld "van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002" wordt gelezen: "voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek" en waar (tussen haakjes) staat vermeld "van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005" wordt gelezen: "voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek".
De verdachte is daardoor blijkens het onderzoek ter terechtzitting niet in enig rechtens te respecteren belang geschaad.
Met inachtneming van deze verbetering is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in de periode van 25 mei 2003 tot en met 19 augustus 2005 te Sprang, gemeente Waalwijk, en/of te Loon op Zand, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn penis in de anus van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of zijn penis tegen de lippen en/of mond en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gehouden en/of zijn penis op korte afstand voor het gezicht van die [slachtoffer 1] gehouden en/of de penis van die [slachtoffer 1] vastgehouden;
subsidiair
hij in de periode van 25 mei 2003 tot en met 19 augustus 2005 te Sprang, gemeente Waalwijk, en/of te Loon op Zand, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 1]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], daartoe opzettelijk zijn, verdachtes, penis tegen de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of zijn penis tegen de lippen en/of mond en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] geduwd en/of gehouden en/of zijn penis op korte afstand voor het gezicht van die [slachtoffer 1] gehouden en/of de penis van die [slachtoffer 1] vastgehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij in de periode van 25 mei 2003 tot en met 19 augustus 2005 te Sprang, gemeente Waalwijk, en/of te Loon op Zand, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1], bestaande die ontucht hierin dat verdachte zijn penis tegen de anus en/of tussen de billen van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of zijn penis tegen de lippen en/of mond en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en/of gehouden en/of zijn penis op korte afstand voor het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en/of de penis van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2000 tot en met 19 augustus 2005 te Sprang, gemeente Waalwijk en/of te Loon op Zand, in elk geval (telkens) in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig(e) kind(eren) [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], geboren op 14 augustus 2001, bestaande die ontucht (telkens) hierin dat verdachte aan de penis van die [slachtoffer 2] en/of de penis van die [slachtoffer 3] heeft gezogen en/of gesabbeld en/of gelikt;
3.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 5 september 2005 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, en/of te Loon op Zand, in elk geval in Nederland, (telkens) (een) afbeelding(en) en/of (een) gegevensdrager(s), te weten (een) computer(s) en/of (een) harddisk(s) van (een) computer(s), bevattende ongeveer 700, in elk geval (een) (gedigitaliseerde) afbeelding(en)/beeldfile(s) en/of computerbestand(en) en/of foto('s), heeft verspreid en/of voorraad/bezit heeft gehad, welke voornoemde gegevensdrager(s) en/of afbeelding(en)/beeldfile(s) en/of computerbestand(en) en/of foto('s) (telkens) bevat(ten) (onder meer)
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man zijn penis en/of (een) vinger(s) en/of (een) voorwerp(en) oraal en/of vaginaal en/of anaal inbrengt en/of ingebracht houdt bij een persoon (jongen en/of meisje), kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) onderscheidenlijk achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek) (onder meer 3892 en/of 3910 en/of 3979 en/of 4002 en/of 4004 en/of 4009 en/of Copy of 3865) en/of
* (een) afbeelding(en) waarop een volwassen man de/het geslachtsde(e)l(en) van die persoon, kennelijk jonger dan zestien (van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002) onderscheidenlijk achttien jaar (van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005), betast en/of likt en/of zijn eigen penis door die persoon, kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) en/of achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek), laat betasten en/of likken (onder meer 3870 en/of 3879 en/of 3891 en/of 3910 en/of 3979 en/of 4009 en/of Copy of 3865) en/of
* (een) afbeelding(en) waarop (een) perso(o)n(en), kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) onderscheidenlijk achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek), één of meer van voornoemde handelingen bij elkaar en/of zichzelf verrichten, en/of
* (een) afbeelding(en) waarop (een) perso(o)n(en), kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) onderscheidenlijk achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek), geheel of gedeeltelijk ontkleed (een) pose(s) aanneemt/aannemen, gericht op seksuele prikkeling en/of waarbij de/het geslachtsde(e)l(en) en/of de anus van die perso(o)n(en) nadrukkelijk in beeld is/zijn gebracht (onder meer 3934 en/of 3993) en/of
* (een) afbeelding(en) van (een) detailopname(s) van (meerdere van) voornoemde handeling(en) en/of pose(s)
van het plegen van welk(e) feit(en) hij, verdachte, een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof acht uit het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. meer subsidiair, en het 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 25 mei 2003 tot en met 19 augustus 2005 te Sprang, gemeente Waalwijk, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1], bestaande die ontucht hierin dat verdachte zijn penis tegen de anus en tussen de billen van die [slachtoffer 1] heeft geduwd en zijn penis op korte afstand voor het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en de penis van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden;
2.
hij op een tijdstippen in de periode van 31 mei 2005 tot en met 19 augustus 2005 te Loon op Zand, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2], bestaande die ontucht hierin dat verdachte aan de penis van die [slachtoffer 2] heeft gesabbeld en/of gelikt;
3.
hij in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 5 september 2005 te Sprang-Capelle, gemeente Waalwijk, en te Loon op Zand, een gegevensdrager, te weten een harddisk van een computer, bevattende ongeveer 700 gedigitaliseerde afbeeldingen/beeldfiles in voorraad/bezit heeft gehad, welke voornoemde gegevensdrager bevat onder meer
* afbeeldingen waarop een volwassen man zijn penis oraal en/of vaginaal en/of anaal inbrengt en/of ingebracht houdt bij een persoon, kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) onderscheidenlijk achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek) (3892 en 3910 en 3979 en 4002 en 4004 en 4009) en
* afbeeldingen waarop een volwassen man het geslachtsdeel van die persoon, kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) onderscheidenlijk achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek), betast en/of likt en/of zijn eigen penis door die persoon, kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) onderscheidenlijk achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek), laat betasten en/of likken (3870 en/of 3879 en/of 3891 en/of 3910 en/of 3979 en/of 4009) en
* afbeeldingen waarop een personen, kennelijk jonger dan zestien (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 bestreek) onderscheidenlijk achttien jaar (voorzover de bovenvermelde periode het tijdvak van 1 oktober 2002 tot en met 5 september 2005 bestreek), geheel of gedeeltelijk ontkleed poses aannemen, gericht op seksuele prikkeling en/of waarbij het geslachtsdeel en/of de anus van die personen nadrukkelijk in beeld is/zijn gebracht (3934 en 3993).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. meer subsidiair, 2. en 3. meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden in het geval van beroep in cassatie vermeld in de aanvulling als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering, welke aanvulling in dat geval aan het arrest wordt gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
I.1
Zijdens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde.
Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
- de op de harde schijf van de computer van verdachte aangetroffen foto's van het ten laste gelegde seksueel misbruik van zijn minderjarige zoon [slachtoffer 1], door een derde moeten zijn gemanipuleerd en op de computer gezet;
- deze manipulatie hierin heeft bestaan dat - zo begrijpt het hof - een aantal foto's van verdachtes zoon [slachtoffer 1], terwijl deze seksueel wordt misbruikt door een onbekende man, alsmede foto's van één of meer handen en onderarmen van de verdachte, waarop onder meer de nagel van de linkerduim en het horloge van verdachte te herkennen zijn, met gebruikmaking van een computerprogramma zijn gecombineerd.
Het hof overweegt omtrent de veronderstelde manipulatie als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op 5 september 2005 zijn computer voor onderzoek aan de politie heeft afgestaan. Bij dat onderzoek is gebleken, dat op de harde schijf van die computer (onder meer) gedigitaliseerde foto's met afbeeldingen van seksueel misbruik van [slachtoffer 1], de destijds tweejarige zoon van verdachte door een volwassen man, waren opgeslagen.
Aan het dossier is geen enkele objectieve aanwijzing te ontlenen dat sprake is geweest van enigerlei manipulatie van deze foto's. Een dergelijke aanwijzing is evenmin uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen.
De verdachte heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hij erin is geluisd en dat de foto's zijn gemanipuleerd, doch heeft ter onderbouwing daarvan geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die redelijkerwijs steun zouden kunnen bieden aan deze stelling. Ook het gerechtshof heeft hij aldus de gelegenheid onthouden om dienaangaande nader onderzoek te (doen) verrichten.
De aangetroffen fotobestanden zijn door [verbalisant], inspecteur van politie, dienstdoende bij het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Nationale Recherche Informatie, Recherche Ondersteuning en Advies, Groep Moord en Zeden, Team Kinderporno,
geanalyseerd. Zijn bevindingen dienaangaande, gerelateerd in het proces-verbaal nr. 264/MZ/2005 (blz. 171-175 van het proces-verbaal met dossiernummer 05-011678), houden -zakelijk weergegeven- het volgende in:
" 1. gezien de pixelstructuur en de opbouw van de afbeeldingen lijken de afbeeldingen niet gemanipuleerd;
2. de afbeeldingen laten een vrij natuurlijke opbouw zien in seksueel handelen (van naakt seksueel poseren, via masturbatie naar bevredigen met de hand door de verdachte, naar pogingen tot orale seks en uiteindelijk anaal contact);
3. op basis van mijn ervaring is het mogelijk om één of twee afbeeldingen virtueel samen te stellen, maar een hele serie op exact dezelfde wijze in natuurlijke seksuele handelingen te manipuleren is, zeker voor amateurs, vrijwel onmogelijk;
4. door het grote aanbod van allerlei in beslag genomen (kinderpornografisch) beeldmateriaal aan het Team Kinderpornografie worden wij regelmatig geconfronteerd met virtueel gemanipuleerde, al of niet daardoor, kinderpornografische afbeeldingen; op vrijwel al deze afbeeldingen is de manipulatie min of meer duidelijk te zien.
Naar mijn mening zijn, met name gezien de opbouw en de pixelstructuur van de foto's, deze foto's niet door virtuele manipulatie tot stand gekomen."
Voorts overweegt het hof dat, mocht een derde daadwerkelijk door middel van manipulatie van fotomateriaal de verdachte hebben willen beschuldigen van het seksueel misbruik van zijn zoontje [slachtoffer 1], het redelijkerwijs meer voor de hand had gelegen om dit te doen door middel van het toevoegen aan de foto's, die zijn zoontje uitbeeldden, van afbeeldingen van lichaamsdelen van verdachte die zich meer voor herkenning lenen, zoals bijvoorbeeld diens gezicht.
De gestelde manipulatie is uit het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet aannemelijk geworden, zodat het het hof geen enkele reden heeft bevonden om te twijfelen aan de authenticiteit van voormelde foto's.
Omtrent de identiteit van de op de gewraakte foto's afgebeelde personen overweegt het hof als volgt.
Het minderjarige kind dat op deze foto's is afgebeeld, is zonder enige twijfel [slachtoffer 1], de zoon van de verdachte. Dat is door de verdachte zelf bevestigd en volgt ook uit het proces-verbaal nr. PL2050/05-221870, d.d. 12 september 2005, opgemaakt door door [verbalisant 2], hoofdagente van politie (vide blz. 94 van het proces-verbaal met nummer 05-011678).
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat:
- op de foto's een dekbedhoes te zien is, die soortgelijk is aan die, welke is aangetroffen in de woning van de gewezen echtgenote van verdachte, zijnde de woning waar verdachte tot zijn vertrek in juni 2005, met zijn (ex-)vrouw en kinderen heeft gewoond;
- de man die op één of meer van de foto's is afgebeeld een soortgelijk postuur heeft als dat van verdachte, een horloge draagt dat door verdachte tegenover de eerste rechter is herkend als het zijne en aan de nagel van zijn linkerduim een afwijking heeft zoals die ook bij verdachte is geconstateerd. De verdachte heeft tegenover de politie die duim herkend als de zijne en omtrent deze afwijking verklaard dat die als gevolg van een ongeval met gereedschap in het verleden is ontstaan.
Uit het vorenoverwogene leidt het hof af dat de volwassen man die op bedoelde foto's is afgebeeld en seksuele handelingen pleegt met [slachtoffer 1], buiten redelijke twijfel de verdachte is.
Het verweer wordt verworpen.
I.2
Zijdens de verdachte is subsidiair - te weten: voor het geval het hof niet tot vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde zou komen - verzocht om aanvullend technisch onderzoek naar de vraag of de gewraakte foto's al dan niet gemanipuleerd zijn.
Gelet op het hierboven onder I.1 overwogene acht het hof het verzochte nader onderzoek redelijkerwijs niet noodzakelijk .
Het verzoek wordt bijgevolg afgewezen.
II.1
Zijdens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep voorts betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] onvoldoende betrouwbaar is om tot het bewijs te kunnen dienen, in het bijzonder omdat:
- onvoldoende duidelijk is of hetgeen [slachtoffer 2] omtrent het ten laste gelegde handelen van verdachte heeft verklaard, gelet op de geringe omvang van de ruimte waarin een en ander zou hebben plaats gevonden, fysiek wel mogelijk is;
- niet duidelijk is of de foto's waar [slachtoffer 2] in zijn verklaring over spreekt, daadwerkelijk zijn gemaakt, nu geen deugdelijk onderzoek is verricht naar sporen van deze foto's in de GSM dan wel de computer van de verdachte; dit aspect raakt ook de betrouwbaarheid van [slachtoffer 2] verklaring omtrent de wijze waarop het vermeende misbruik zou hebben plaatsgevonden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De tot het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer 2] houdt, voorzover hier van belang, -zakelijk weergegeven- onder meer het volgende in.
(met de letter "V" wordt de verbalisant, met de letter "G" de getuige bedoeld)
V: waar waren jullie toen papa die foto van jouw kont maakte en van jouw piemel?
G: bij papa thuis op de WC
V: waar woont papa?
G: in een caravan.
V: wat zei papa dan?
G: doe je broek eens uit. Dan gaan we hele gekke foto's maken die niet mogen.
V: wie heeft jouw broek naar beneden gedaan?
G: ikzelf. Dat moest van papa.
V: wat had jij onder je broek aan?
G: een onderbroek en die moest ik ook uit doen.
V: hoeveel foto's heeft hij gemaakt?
G: ik denk wel tien.
V: hoe zat papa dan?
G: zo (staat op en gaat op zijn knieën zitten).
V: Waar was jij dan toen papa zo zat?
G: Toen lag ik en toen stond ik.
V: hoe lag jij dan?
G: gewoon in de WC.
V: Wat zei papa dan?
G: [slachtoffer 2] ga maar liggen.
V: En toen?
G: toen ging hij weer foto's maken.
V: En wanneer deed papa sabbelen aan jouw piemel?
G: Toen we die foto's gingen maken want hij ging daar ook een foto van maken.
V: Met wat sabbelde hij aan jouw piemel?
G: z'n mond
V: Hoe kon papa bij jouw piemel komen?
G: Ook zo zo en ik stond.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat volgens het slachtoffer [slachtoffer 2] hijzelf tijdens het seksueel misbruik door verdachte in de WC van de caravan van verdachte stond en dat de verdachte daarbij op zijn knieën vóór hem zat. Niet aangevoerd, dan wel anderszins uit het onderzoek ter terechtzitting en/of de inhoud van het procesdossier aannemelijk geworden is, dat een dergelijk handelen onder die omstandigheden fysiek niet mogelijk zou zijn geweest.
Dat voor een richtig oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] in zoverre, de vraag of door verdachte van eventuele andere gebeurtenissen in bedoelde WC foto's zijn gemaakt en of dat onder de gegeven omstandigheden mogelijk was, van belang is, vermag het hof niet in te zien.
Gelet op de inhoud van het deskundigenrapport d.d. 29 juni 2006, opgesteld door prof. dr. R. Bullens naar aanleiding van een door hem gevoerd onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2], alsmede op de omstandigheid dat deze verklaring op onderdelen steun vindt in de tot het bewijs gebezigde verklaringen van [aangeefster], acht het hof voormelde verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar.
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
II.2
Zijdens de verdachte is subsidiair - te weten: voor het geval het hof niet tot vrijspraak van het onder 2. ten laste gelegde zou komen - verzocht om aanvullend onderzoek naar -zakelijk weergegeven-:
- de vraag of, gelet op de geringe omvang van de ruimte waarin het ten laste gelegde misbruik zou hebben plaatsgevonden, de door [slachtoffer 2] geschetste handelingen fysiek wel mogelijk waren;
- sporen van de foto's waar [slachtoffer 2] in zijn verklaring over spreekt in de GSM dan wel computer van de verdachte.
Gelet op het hierboven onder II.1 overwogene acht het hof het verzochte nader onderzoek redelijkerwijs niet noodzakelijk.
Het verzoek wordt bijgevolg afgewezen.
III.
Zijdens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten slotte betoogd dat hij moet worden vrijgesproken van het onder 3. ten laste gelegde, aangezien er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat hij de in de tenlastelegging vermelde kinderpornografische afbeeldingen aanwezig heeft gehad. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat:
- uit het dossier blijkt dat een gedeelte van in de tenlastelegging genoemde kinderpornografische afbeeldingen zijn aangetroffen in zogeheten "unallocated clusters" van de computer van verdachte, die niet vatbaar zijn voor "bezit" in de zin van artikel 240b Wetboek van Strafrecht;
- nu uit het dossier niet valt op te maken welke van de ten laste gelegde afbeeldingen zich in deze unallocated clusters bevonden en welke niet, niet kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde afbeeldingen daadwerkelijk vatbaar zijn voor bezit als vorenbedoeld.
Het hof overweegt dienaangaande aan de hand van de bovenweergegeven bewijsmiddelen als volgt.
De ten laste gelegde periode vangt aan op het moment waarop de verdachte de computer heeft aangeschaft, te weten in augustus 2002, en eindigt op het moment van de arrestatie van verdachte op 5 september 2005.
Op 5 september 2005 heeft verdachte zijn computer voor onderzoek aan de politie afgestaan. Bij dat onderzoek is gebleken, dat zich op de harde schijf van die computer (onder meer) 656 gedigitaliseerde foto's bevonden die voldoen aan de criteria voor overtreding van artikel 240b Wetboek van Strafrecht (kinderporno), in de onderscheiden teksten die van dat artikel in de ten laste gelegde periode golden.
Uit het proces-verbaal met nummer 322/MZ/2005, d.d. 28 november 2005, opgemaakt door van [verbalisant] voornoemd (blz. 177-182 van het proces-verbaal met dossiernummer 05-011678), bezien in verband met het proces-verbaal 05-3081 / Kn. 1, d.d. 29 september 2005, opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, regio Midden en West Brabant
(blz. 148-159 van het proces-verbaal met dossiernummer 05-011678), kan worden afgeleid dat van de aangetroffen 656 kinderpornografische beeldfiles zich (in ieder geval) 371 stuks in de unallocated clusters bevonden en voorts dat 46 stuks betrekking hadden op verdachtes zoon [slachtoffer 1], zoals hierboven besproken onder I. Op welke locatie(s) zich de overige 239 afbeeldingen bevonden, wordt uit deze processen-verbaal niet zonder meer duidelijk.
Blijkens de verklaring van getuige-deskundige Wortelboer, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, bevatten de unallocated clusters bestanden die de gebruiker van een computer op enig moment heeft gewist.
Uit het vorenstaande trekt het hof het gevolg dat ook de bestanden die zich in de unallocated clusters bevonden op enig moment in het bezit onderscheidenlijk in voorraad van de verdachte als gebruiker van de computer zijn geweest.
Zulks zou uitzondering kunnen leiden in het geval dat bepaalde bestanden door een derde
- dan wel door de gebruiker zelf abusievelijk - naar de computer zijn gedownload, dan wel anderszins daarop zijn geplaatst, en aanstonds na het ontdekken daarvan door de gebruiker gewist zijn.
Van een zodanige situatie is te dezen echter uit het onderzoek ter terechtzitting, dan wel anderszins, in het geheel niet gebleken. Daarbij is nog het volgende van belang:
- de omstandigheid dat de verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode de beschikking heeft gehad over de computer;
- er gedurende deze periode van de computer gebruik is gemaakt door slechts de verdachte, zijn ex-echtgenote en zijn kinderen;
- de omstandigheid dat verdachte de enige gebruiker was die het gedeelte van de computer waarvan hij gebruik maakte had afgeschermd met een wachtwoord, terwijl in de onderliggende mappen van dat gedeelte (documenten met) afbeeldingen van pornografische en kinderpornografische aard werden aangetroffen;
- de omstandigheid dat ten aanzien van de overige gebruikers het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanwijzing heeft opgeleverd dat zij zich met het vervaardigen of verzamelen van kinderpornografische afbeeldingen bezig hielden;
- de omstandigheid dat zulks uit het onderzoek ter terechtzitting ten aanzien van de verdachte juist wèl is gebleken. Uit de voor het onder 1. bewezen verklaarde feit gebezigde bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte in het bezit was van kinderpornografische afbeeldingen, waarop te zien is dat hij zijn tweejarige zoon [slachtoffer 1] seksueel misbruikt. De omstandigheden van het geval laten redelijkerwijs geen andere mogelijkheid open dan dat die door, of met instemming van, de verdachte zijn vervaardigd.
Ten slotte acht het hof in dit verband nog van belang dat - naar uit de bewijsmiddelen blijkt - de verdachte - zich bezig hield met:
- het bewerken van kinderpornografische afbeeldingen met een computerprogramma;
- het vervaardigen van andersoortig (te weten: niet kinder-) pornografisch fotomateriaal, met zichzelf als onderwerp;
- het verzamelen van andersoortig (te weten: niet kinder-) pornografisch beeldmateriaal.
Op grond van het vorenstaande staat naar 's-hofs oordeel vast dat de kinderpornografische afbeeldingen, die zijn aangetroffen in unallocated clusters van de computer van verdachte, door de verdachte zelf in de ten laste gelegde periode naar de computer zijn gedownload, dan wel anderszins daarop zijn geplaatst, en ook door hemzelf op enig moment weer zijn gewist. In het tussen één en ander gelegen tijdvak heeft de verdachte die afbeeldingen in voorraad dan wel bezit gehad.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de kinderpornografische bestanden die al dan niet in de unallocated clusters zijn aangetroffen op de harde schijf van bedoelde computer, op enig moment in de ten laste gelegde periode in voorraad onderscheidenlijk in bezit heeft gehad.
Dat dat tijdvak dermate kort zou zijn geweest dan van "in voorraad of bezit hebben" niet kan worden gesproken is door de verdachte - die immers alles heeft ontkend - niet betoogd.
Dat hij de afbeeldingen uit schrik over het pornografische karakter ervan aanstonds zou hebben gewist, komt het hof op grond van het bovenoverwogene onwaarschijnlijk voor.
Het verweer wordt bijgevolg verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Ten aanzien van het onder 3. bewezen verklaarde overweegt het hof als volgt.
Artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht is gedurende de bewezen verklaarde periode tweemaal gewijzigd, te weten op 1 oktober 2002 en op 1 mei 2004.
De wijziging van 1 oktober 2002 houdt onder meer in dat strafbaar wordt gesteld diverse gedragingen ten aanzien van een afbeelding - of een gegevensdrager bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, terwijl deze strafbepaling vóór die datum slechts betrekking had op handelingen ten aanzien van een afbeelding - of een gegevensdrager bevattende een afbeelding - van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken.
Hieruit volgt dat deze wetswijziging berust op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde.
Echter, deze wetswijziging is niet van betekenis voor het bewezen verklaarde, nu immers uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het bij de bewezen verklaarde feiten telkens gaat om afbeeldingen van personen die (aanzienlijk) jonger waren dan zestien jaar.
De wijziging van 1 mei 2004 berust, nu deze slechts een vernummering der leden van het artikel behelst, niet op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van het bewezen verklaarde.
Daarom wordt ten aanzien van ieder deel van de bewezen verklaarde periode het recht toegepast zoals dat ten tijde van het betreffende tijdvak gold.
Het onder 1. meer subsidiair en 2. bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3. bewezen verklaarde is:
- voorzover het betreft de periode van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002 - als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel in dat tijdvak luidde;
- voorzover het betreft de periode van 1 oktober 2002 tot 1 mei 2004 - als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel in dat tijdvak luidde.
- voorzover het betreft de periode van 1 mei 2004 tot en met 5 september 2005 - als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf en maatregelen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de feiten en omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van twee van zijn zoontjes, die ten tijde van dit misbruik de leeftijd van twee respectievelijk vijf jaar hadden.
Verdachte heeft aldus de lichamelijke en geestelijke integriteit van de jeugdige
slachtoffertjes op zeer ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jeugdige slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Door zijn handelwijze heeft verdachte bovendien misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als vader van de slachtoffertjes mocht worden gesteld. Verdachte heeft aldus volledig miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele benaderingen door volwassenen en moeten kunnen rekenen op die bescherming juist door hun ouders.
Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
Dergelijke feiten leiden bovendien tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij.
Daarnaast is onder verdachte is een aanzienlijke hoeveelheid digitale fotobestanden bevattende kinderpornografische afbeeldingen van seksuele handelingen waarbij vaak zeer jonge kinderen zijn betrokken.
Door aldus te handelen heeft verdachte indirect het vervaardigen van kinderporno, waarbij vaak zeer jonge kinderen door volwassenen aan vaak zeer verregaande seksuele handelingen worden onderworpen, bevorderd. Dergelijk seksueel misbruik kan - zoals algemeen bekend - leiden tot ernstige lichamelijke en psychische schade aan de slachtoffers. Mede om die reden dient het seksueel misbruik van jeugdigen en de exploitatie daarvan te worden tegengegaan. Daarnaast dient het in omloop brengen van beeldmateriaal dat seksueel misbruik van jeugdigen suggereert, te worden bestraft vanwege de mogelijke schadelijke effecten daarvan.
Verdachte heeft zich van het vorenstaande kennelijk geen rekenschap gegeven en zich slechts laten leiden door zijn eigen belangen.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de omstandigheid dat de verdachte op geen enkel moment in de strafrechtelijke procedure heeft laten blijken de laakbaarheid van zijn handelen in te zien;
- de inhoud van het de verdachte betreffende psychologisch rapport d.d. 18 oktober 2005, opgemaakt door de psycholoog J.W.G.M. van Soest, onder meer inhoudende -zakelijk weergegeven-:
"Onderzochte heeft een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale, narcistische en vermijdende trekken. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht kan worden aangenomen dat onderzochte pedofiel is.
Deze persoonlijkheidsstoornis bestond tijdens het ten laste gelegde.
Hij is op grond van de persoonlijkheidsstoornis in enigszins verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
De kans op herhaling is aanwezig, omdat de oorzaak onbehandeld is."
Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne.
In het voordeel van verdachte heeft het hof nog gelet op de omstandigheid dat hij niet eerder terzake van soortgelijke delicten met politie en/of justitie in aanraking is geweest;
Ten slotte heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het volgende strafbare feit, terzake waarvan de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd:
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (het voorhanden hebben van ongeveer 180 stuks munitie van categorie III), gepleegd op 12 september 2005 te Loon op Zand, gemeente Loon op Zand.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd en dient geen andere of lichtere sanctie te worden opgelegd dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Uit het onderzoek is gebleken dat het minderjarige slachtoffer [slachtoffer 1] (vertegenwoordigd door zijn moeder [aangeefster], wonende te [adres], [woonplaats]) immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op EUR 1.500,00. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.500,00 te betalen ten behoeve van het slachtoffer
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het minderjarige slachtoffer [slachtoffer 2] (vertegenwoordigd door zijn moeder [aangeefster], wonende te [adres] [woonplaats]) immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op EUR 1.500,00. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 1.500,00 te betalen ten behoeve van het slachtoffer
Vorderingen van de benadeelde partijen
1. De minderjarige [slachtoffer 1] (vertegenwoordigd door zijn moeder [aangeefster], wonende te [adres], [woonplaats]) is overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij. Namens hem is een vordering ingediend, strekkende tot vergoeding van geleden immateriële schade ter hoogte van EUR 1.500,00.
De voeging duurt, aangezien de vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen, van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
2. De minderjarige [slachtoffer 2] (vertegenwoordigd door zijn moeder [aangeefster], wonende te [adres] [woonplaats]) is overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij. Namens hem is een vordering ingediend, strekkende tot vergoeding van geleden immateriële schade ter hoogte van EUR 1.500,00.
De voeging duurt, aangezien de vordering in eerste aanleg geheel is toegewezen, van rechtswege geheel voort in hoger beroep.
De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. meer subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op het gevorderde bedrag.
De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch tot op heden begroot op nihil.
En ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of vorderingen:
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
In beslag genomen voorwerpen
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met betrekking tot hetwelk het onder 3. ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De in het dictum te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen moeten worden teruggegeven aan de [aangeefster], zijnde de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijnde degenen die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbenden kunnen worden aangemerkt.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave worden gelast aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36f, 57, 63, 240b (oud), 240b en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1. meer subsidiair, 2. en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1. Ontucht plegen met zijn minderjarig kind.
2. Ontucht plegen met zijn minderjarig kind.
3. (voorzover het feit is begaan in de periode van 1 augustus 2002 tot 1 oktober 2002)
Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in voorraad hebben
(en voorzover het feit is begaan in de periode van 1 oktober 2002 tot en met
5 september 2005)
Een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1], (vertegenwoordigd door [aangeefster], wonende te [adres] [woonplaats]), een bedrag te betalen van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2] (vertegenwoordigd door [aangeefster], wonende te [adres] [woonplaats]), een bedrag te betalen van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], vertegenwoordigd door [aangeefster], wonende te [adres] [woonplaats], toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (vijftienhonderd euro).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], vertegenwoordigd door [aangeefster], wonende te [adres] [woonplaats], toe.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 1.500,00 (vijftienhonderd euro).
En ten aanzien van elk van de evenvermelde schadevergoedingsmaatregelen en/of vorderingen:
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- de harddisk van de onder verdachte in beslag genomen computer.
Gelast de teruggave aan [aangeefster], wettelijk vertegenwoordiger van de rechthebbenden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- een videoband, kleur zwart, type VHS, met het opschrift "opname baby";
- een videoband, kleur zwart, merk TDK, type VHS, met het opschrift "[slachtoffer 2]";
- een videoband, kleur zwart, merk TDK, type VHS, met het opschrift "[slachtoffer 3]";
- een videoband, kleur zwart, merk EMTEC, type VHS, met het opschrift "[slachtoffer 1]".
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:
- een horloge, kleur zwart, met stalen kast en zwarte kunststof band;
- een filmcamera, kleur grijs, merk TRUST, type spy cam / web cam / videocamera, behorend bij PC;
- een computer (zonder harddisk), kleur grijs, merk SKY, type P4;
- een foto, zijnde een naaktfoto van verdachte.
Aldus gewezen door
mr. H.D. Bergkotte, voorzitter,
mr. J.P.F. Rijken en mr. A.M.G. Smit,
in tegenwoordigheid van dhr. R.H. Boekelman, griffier,
en op 25 januari 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bergkotte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.