ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ8262

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C0501002
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Groot-Van Dijken
  • A. Huijbers-Koopman
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid vervoerder bij verlies van lading tijdens transport en ontheffing op grond van CMR

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een vervoerder, [appellante], voor schade die is ontstaan door brandstichting tijdens het transport van een zending autobanden van Italië naar het Verenigd Koninkrijk. De zending, die op 22 maart 2002 in goede staat ten vervoer was aangenomen, is verloren gegaan toen de vrachtwagencombinatie in de nacht van 23 op 24 maart 2002 op een openbaar plein in Frankrijk was geparkeerd en daar door onbekenden in brand werd gestoken. De vervoerder beroept zich op vervoerdersovermacht volgens artikel 17 lid 2 van het CMR-verdrag, maar het hof oordeelt dat [appellante] niet alle redelijke maatregelen heeft genomen om het verlies te voorkomen. Het hof wijst erop dat de vervoerder in dergelijke situaties verantwoordelijk is voor het treffen van adequate veiligheidsmaatregelen, ook al is er in het verleden geen vergelijkbaar incident voorgevallen.

De rechtbank had eerder de vordering van de verzekeraar Zürich, die de schade had vergoed aan Pirelli, toegewezen. [appellante] heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij aansprakelijk is voor de schade. Het hof bevestigt dat de aansprakelijkheid van de vervoerder in dit geval van toepassing is, omdat de omstandigheden niet rechtvaardigen dat [appellante] zich kan beroepen op ontheffing van aansprakelijkheid. Het hof vernietigt echter de toewijzing van buitengerechtelijke kosten aan Zürich, omdat deze niet onder de CMR-regeling vallen. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. JD
rolnr. C0501002/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 6 februari 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap [APPELLANTE],
gevestigd te [plaats],
appellante bij exploten van dagvaarding van 11 april 2005,
procureur: mr. H.E.G. van der Flier,
tegen:
1. de vennootschap naar het recht van de plaats harer
vestiging "ZÜRICH" VERSICHERUNGS-GESELLSCHAFT,
voorheen ALPINA VERSICHERUNGS AG,
gevestigd te Zürich, Zwitserland,
2. de vennootschap naar het recht van de plaats harer
vestiging PIRELLI PNEUMATICI SPA,
gevestigd te Milaan, Italië,
3. de vennootschap naar het recht van de plaats harer
vestiging PIRELLI LTD,
gevestigd te Burton-on-Trent, Staffordshire,
Verenigd Koninkrijk,
geïntimeerden bij gemelde exploten,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 2 februari 2005 tussen appellante verder te noemen [appellante] - als gedaagde en geïntimeerden - tezamen te noemen Zürich c.s., ieder afzonderlijk respectievelijk Zürich, Pirelli Pneumatici en Pirelli Ltd - als eiseressen.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 110742/HA ZA 04-1148)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 17 november 2004, waarbij een comparitie van partijen werd gelast.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog niet-ontvankelijkverklaring van geïntimeerden in hun vordering, althans tot ontzegging aan geïntimeerden van die vordering, met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van het geding in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben Zürich c.s. onder overlegging van twee producties de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de processtukken overgelegd en het hof gevraagd uitspraak te doen.
3. De gronden van het hoger beroep
Grief I strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] voor de ten processe bedoelde schade aan de door [appellante] in opdracht van Pirelli vervoerde zending autobanden aansprakelijk is. Met haar tweede grief maakt [appellante] bezwaar tegen het door de rechtbank (grotendeels) toewijzen van door Zürich c.s. gevorderde buitengerechtelijke kosten. In haar derde grief voert [appellante] aan dat de rechtbank ten onrechte de vordering van Zürich c.s. heeft toegewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.1.1 [appellante] heeft een opdracht van Pirelli Pneumatici aanvaard tot vervoer over de weg van een zending (tweehonderd) autobanden vanuit Italië naar Pirelli Ltd te Burton-on-Trent, Verenigd Koninkrijk, ter aflevering aldaar. De zending is op 22 maart 2002 door (een chauffeur van) [appellante] te Milaan in goede orde ten vervoer in ontvangst genomen.
4.1.2 Op dat vervoer is van toepassing het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR). Terzake van dat vervoer is een CMR-vrachtbrief NL 720413 dd. 22 maart 2002 opgemaakt, die Pirelli Pneumatici als afzender vermeldt, [appellante] als vervoerder en Pirelli Ltd als geadresseerde (prod. 1 bij akte 1e aanleg). De bij de zending behorende factuur van Pirelli dd. 22 maart 2002 (prod. 2 bij akte) vermeldt een totaalbedrag van E. 37.096,76.
4.1.3 De zending is niet ter bestemming afgeleverd. Tijdens de reis heeft de chauffeur van [appellante] de vrachtwagencombinatie waarmee het transport werd uitgevoerd in het weekend van 23/24 maart 2002 te [plaats] (Frankrijk) in de nabijheid van zijn woning geplaatst (en laten overstaan) op een openbaar toegankelijk plein ([naam plein]) in het dorpscentrum. Daar is door onbekenden in de nacht van zaterdag op zondag in de aanhanger met de autobanden brand gesticht, waarbij - zoals ook valt te lezen in het door het expertisebureau Esis International opgemaakte expertiserapport (prod. 3 bij akte) - de zending volledig verloren is gegaan.
4.1.4 De schade is door Zürich (destijds nog Alpina Versicherungs AG geheten) als transportverzekeraar van Pirelli Pneumatici en Pirelli Ltd aan haar verzekerden vergoed tot een bedrag van Zwfrs. 70.783,40. Zürich is daardoor in de rechten van deze verzekerden gesubrogeerd. Voorzover nodig heeft de indertijd door Pirelli Pneumatici ingeschakelde expediteur Saima Avandero SpA haar eventuele aanspraken aan Zürich gecedeerd, evenals Pirelli Pneumatici zelf (prod.5 en prod. 4 bij meergenoemde akte).
4.1.5 Zürich c.s. hebben [appellante] als vervoerder voor de ontstane schade aansprakelijk gesteld, en aanspraak gemaakt op voormeld bedrag van E. 37.096,76, nu de goederen door [appellante] niet in dezelfde goede en complete staat zijn afgeleverd als waarin [appellante] deze ten vervoer in onvangst had genomen.
4.1.6 [appellante] betwist voor de schade aansprakelijk te zijn en beroept zich op vervoerdersovermacht in de zin van art. 17 lid 2 CMR. Zij stelt, indien dit criterium in geval van brandstichting al van toepassing is, alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen maatregelen genomen te hebben. De plaats waar de combinatie geparkeerd stond was volgens haar niet als onveilig te beschouwen; zij kon en behoefde, zo stelt zij, geen rekening (te) houden met een brandstichting door vandalen als de onderhavige. [appellante] wijst in dit verband op de volgende omstandigheden:
- de chauffeur ([chauffeur]) was reeds sinds maart 1988 bij [appellante] in dienst, woont zelf te [plaats] in de nabijheid van de [naam plein], en had al gedurende vele jaren bij zijn transporten vrachtwagencombinaties op de [naam plein] laten overstaan, zonder dat zich ooit enig probleem had voorgedaan;
- dat plein ligt in het centrum van het dorp, waar ook het gemeentehuis gelegen is en de sociale controle groot is;
- Pirelli had opgedragen dat de op vrijdag 22 maart 2002 aan [appellante] meegegeven zending op maandag 25 maart zou worden gelost, zodat Pirelli wist dat de zending gedurende het weekend zou overstaan; Pirelli heeft echter noch gezorgd voor betere planning noch bijzondere instructies gegeven;
- het gaat hier niet om diefstal, maar om brandstichting; de dagelijkse praktijk wijst uit dat tegen het risico van vandalisme en brandstichting niet of nauwelijks adaequate maatregelen te treffen zijn; het betrof evenmin vandalisme-gevoelige lading, en [appellante] was vóór de onderhavige schade niet eerder geconfronteerd met vandalisme c.q. brandstichting met betrekking tot door haar vervoerde zendingen autobanden;
- in casu was er, aldus [appellante], voor de chauffeur geen reden om anders te handelen dan hij heeft gedaan.
Zou verlangd worden - zo stelt [appellante] - dat geparkeerd moet worden op omheinde en bewaakte parkeerplaatsen (hetgeen volgens haar te dezen niet tot de mogelijkheden behoorde en bovendien bij transporten als de onderhavige ongebruikelijk is) dan had Pirelli daartoe instructies dienen te geven en dient Pirelli als opdrachtgever ook bereid te zijn de extra kosten daarvan te betalen; tegenover de prestatie van [appellante] stond slechts een geringe vergoeding van Pirelli.
4.1.7 Door Zürich c.s. is, toen [appellante] weigerde enige schade te vergoeden, vergoeding in rechte gevorderd van
* het factuurbedrag van E. 37.096,76, te vermeerderen met de CMR-rente ad 5% per jaar vanaf 30 april 2002,
* expertisekosten ad E. 615,-- en buitengerechtelijke kosten ad E. 998,--, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding (6 mei 2004),
* met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
4.1.8 Nadat na verweer van [appellante] - die afgezien van een bedrag van E. 35.858,-- als factuurwaarde van de goederen bovendien iedere verdere schade(omvang) betwistte - een comparitie van partijen was gelast, bij welke gelegenheid door partijen over en weer nog nadere stukken in het geding zijn gebracht, heeft de rechtbank in haar vonnis, waarvan beroep, van de vordering van Zürich c.s. toegewezen:
E. 35.858,-- als waarde van de goederen, te vermeerderen met 5% rente vanaf de dagvaarding;
E. 615,-- voor expertisekosten;
E. 998,-- voor buitengerechtelijke kosten;
en [appellante] veroordeeld in de proceskosten, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
4.2. [appellante] heeft zich met dat vonnis niet kunnen verenigen. Met haar grieven legt zij het geschil van partijen in nagenoeg volle omvang aan het hof voor. Het hof oordeelt als volgt.
Ad grief 1
4.3. Partijen houdt verdeeld de vraag of [appellante] zich met recht kan beroepen op vervoerdersovermacht.
4.3.1 [appellante] heeft onweersproken gelaten dat de zending in goede staat ten vervoer in ontvangst is genomen. Vaststaat dat de zending niet ter bestemming is afgeleverd, doch tijdens het transport in Frankrijk door brandstichting verloren is gegaan.
Voor dat verlies/de beschadiging is [appellante] als vervoerder ingevolge art. 17 lid 1 CMR aansprakelijk, tenzij het verlies c.q. de beschadiging is veroorzaakt door omstandigheden die zij als vervoerder niet heeft kunnen vermijden en waarvan zij de gevolgen niet heeft kunnen verhinderen. De bewijslast van dergelijke omstandigheden rust op [appellante] (art. 17 lid 2 CMR).
4.3.2 De enkele omstandigheid dat Pirelli geen bijzondere instructies had gegeven ontheft [appellante] niet van haar aansprakelijkheid als vervoerder, ook niet indien bij Pirelli bekend was dat pas na het weekend in Engeland afgeleverd zou gaan worden.
De vervoerder kan zich ingeval van verlies van de lading tijdens het vervoer slechts met succes op ontheffing van aansprakelijkheid ingevolge art. 17 lid 2 CMR beroepen indien hij alle in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van een zorgvuldig vervoerder te vergen maatregelen heeft genomen om het verlies c.q. de beschadiging te voorkomen (HR 17 april 1998, NJ 1998,602 en S&S 1998,75 ([naam arrest]). Daarbij is niet van belang of het gaat om diefstal, vernieling, brandstichting of een andere oorzaak van verlies of beschadiging.
4.3.3 De - ook in dat arrest genoemde - op dit punt niet alleen in Nederland, doch ook in de ons omringende landen gangbare jurisprudentie legt ten aanzien van zorgvuldigheid en redelijkerwijze van de vervoerder te vergen maatregelen krachtige maatstaven aan. Overmacht wordt niet snel aangenomen. Met name de rechtspraak over het langs de openbare weg onbewaakt en zonder het treffen van veiligheidsmaatregelen achterlaten c.q. (geparkeerd) laten staan van een beladen vrachtwagen is streng. Meermalen is beslist dat van de vervoerder verwacht en verlangd mag worden dat naar veilige, bewaakte c.q. omheinde/afgesloten parkeergelegenheden wordt gezocht, ook al liggen die wat verder weg en kost dat wat meer.
4.3.4 In dat licht bezien kan niet gezegd worden, dat [appellante] alle onder de onderhavige omstandigheden in redelijkheid van haar als vervoerder te vergen (veiligheids)maatregelen heeft getroffen.
Weliswaar bestrijden Zürich c.s. niet, dat [appellante] ter plaatse - gedurende de vele jaren van inzet van deze chauffeur - niet eerder geconfronteerd was geweest met diefstal en/of brandstichting; dat acht het hof echter geen verontschuldiging en onvoldoende grond voor [appellante], dat [appellante] er zonder meer van zou mogen uitgaan dat in het geheel geen (veiligheids)maatregelen geboden waren en dat volstaan kon worden met het in het weekend, vele uren lang en in de nacht, op straat onbewaakt achterlaten van de beladen vrachtwagencombinatie, ook al is dat in een dorpscentrum tegenover het gemeentehuis.
[appellante] heeft, gelet op de door Zürich bij de comparitie van partijen overgelegde stukken, onvoldoende weersproken dat er ook in 2002 bewaakte parkeerterreinen op een aanvaardbare afstand ([plaats], [plaats]) aanwezig waren. [appellante]' betoog dat die haar onbekend waren kan haar niet baten: zij moet geacht worden zich als internationaal wegvervoerder daaromtrent deugdelijk te (laten) informeren en zich ingeval van bezwaarlijk toenemende kosten met haar opdrachtgever te verstaan. Uit niets blijkt, dat [appellante] dat heeft gedaan.
Het hof onderschrijft dan ook de overwegingen van de rechtbank in het aangevallen vonnis onder 3.1 tot en met 3.8.
4.3.5 Ook de stelling van [appellante] dat parkeren op een omheinde, afgesloten parkeerplaats niet verhindert dat lading door brand verloren gaat, kan haar niet baten. Het gaat erom dat het op de weg van de vervoerder ligt de risico's zo beperkt mogelijk te houden en gebruik te maken van veiliger alternatieven indien die - zoals hier - zonder al te grote problemen beschikbaar zijn.
4.3.6 Grief 1 faalt daarom.
Ad grief 2
4.4. Grief 2 betreft de toegewezen buitengerechtelijke kosten.
4.4.1 Het hof is van oordeel, dat deze grief van [appellante] slaagt en overweegt daartoe het volgende.
Het - hier dwingendrechtelijk toepasselijke - CMR-Verdrag kent geen regeling op grond waarvan vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd kan worden. Als uitgangspunt dient te gelden - waartoe ook steun valt te ontlenen aan het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2006, NJ 2006, 599 ([naam arrest]) - dat art. 23 lid 4 CMR beperkt moet worden uitgelegd, nu dit uitsluitend ziet op kosten die rechtstreeks met het vervoer als zodanig zijn verbonden. Daartoe behoren niet (eventuele) buitengerechtelijke kosten.
4.4.2 Ten overvloede overweegt het hof verder dat dit onderdeel van de vordering van Zürich c.s. bovendien om de navolgende reden moet worden afgewezen.
[appellante] heeft zich in hoger beroep alsnog gemotiveerd verzet tegen de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten, aanvoerende dat bewijs ontbreekt dat de opgegeven uren zijn besteed aan andere werkzaamheden dan die waarvoor de artt. 237-241 WvBRv. een vergoeding plegen in te houden. Het hof acht dat inderdaad door Zürich c.s. met de in eerste aanleg bij gelegenheid van de comparitie van partijen zijdens Zürich c.s. verstrekte urenspecificatie onvoldoende aangetoond. De inleidende dagvaarding dateert van 6 mei 2004; niet valt in te zien waarom de opgegeven werkzaamheden in de periode vanaf 4 mei 2004, maar ook werkzaamheden als het voeren van inleidende bespreking en telefoongesprekken en bestudering van de stukken (een en ander vanaf eind februari 2002) niet zonder meer behoren tot de gebruikelijke welke de procedure inleiden. Nadere toelichting daarop van de zijde van Zürich c.s. ontbreekt geheel. Terecht wijst [appellante] erop, dat van voorafgaande pogingen tot het bereiken van een minnelijke oplossing buiten rechte niets is gesteld of gebleken.
4.4.3 Ten aanzien van deze kostenpost kan daarom het vonnis, waarvan beroep, niet in stand blijven.
Ad grief 3
4.5. De derde en laatste grief heeft, zoals [appellante] ook zelf in haar toelichting daarop naar voren heeft gebracht, naast de beide eerste grieven geen zelfstandige betekenis. Aldus faalt grief 3.
4.5.1 Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, leidt het falen van grief 1 en het slagen van grief 2 ertoe, dat het vonnis waarvan beroep (deels) moet worden vernietigd, maar uitsluitend voorzover daarbij buitengerechtelijke kosten werden toegewezen, doch voor het overige - het grootste gedeelte - moet worden bekrachtigd. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4.5.2 Dat brengt mede, dat [appellante] (ook) in hoger beroep heeft te gelden als de voor het merendeel in het ongelijk gestelde partij, zodat het hof [appellante] zal veroordelen in de kosten van de procedure (ook) in hoger beroep, en als volgt moet worden beslist.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, doch uitsluitend voorzover daarbij buitengerechtelijke kosten worden toegewezen ten bedrage van E. 988,--, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst dat onderdeel van de vordering van Zürich c.s. alsnog af;
bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Zürich c.s. begroot op E. 1.160,-- wegens verschotten en E. 1.158,-- wegens salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 6 februari 2007.