ECLI:NL:GHSHE:2007:AZ8654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R200601145
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Smeenk - van der Weijden
  • D. Draijer - Udo
  • J. Philips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsverzoek van een niet-gezagouder met zijn dochters na beschuldigingen van seksueel overschrijdend gedrag

In deze zaak heeft een vader, die niet het gezag over zijn twee dochters heeft, verzocht om omgang met hen. De dochters, [A.] en [B.], respectievelijk 14 en 17 jaar oud, hebben tijdens een minderjarigenverhoor aangegeven geen omgang met hun vader te wensen. Dit verzoek van de vader is ingegeven door zijn wens om de band met zijn kinderen te herstellen, ondanks eerdere beschuldigingen van seksueel overschrijdend gedrag, die hij ontkent. De rechtbank Roermond heeft in een eerdere beschikking de verzoeken van de vader afgewezen, omdat zij van mening was dat omgang niet in het belang van de kinderen was. De rechtbank heeft overwogen dat de kinderen kwetsbaar zijn en dat de vader niet in staat is zich in te leven in hun belevingswereld. De vader heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank aangevochten, maar het hof heeft de eerdere beslissing bekrachtigd. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen ernstige bezwaren hebben tegen omgang met hun vader, die gegrond zijn. De vader lijkt zich niet te realiseren wat zijn juridische stappen teweegbrengen bij de kinderen, die zich onder druk gezet voelen. Het hof concludeert dat het opleggen van een omgangsregeling niet in het belang van de kinderen is en dat contact met de vader op een andere manier moet plaatsvinden, bijvoorbeeld via de stichting of schriftelijk. De beslissing van het hof is dat de eerdere beschikking wordt bekrachtigd en dat de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

MB
24 januari 2007
Sector civiel recht
Rekestnummer R06/01145
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
procureur mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
t e g e n
[Y.],
wonende op een bij het hof bekend adres,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 12 juli 2006, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 oktober 2006, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek toe te wijzen, kosten rechtens, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist zal achten.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 20 oktober 2006, heeft de belanghebbende de stichting Bureau Jeugdzorg Limburg verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3. Voorafgaande aan de mondelinge behandeling zijn de minderjarigen [A.] en [B.] gehoord. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 december 2006. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis,
- de moeder,
- mevrouw A.G.P. Raassens en mevrouw Jacobs, namens de stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de stichting),
- mr. Werger, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift,
- de brief van de Raad van de Kinderbescherming, Regio Limburg, locatie Roermond d.d. 5 oktober 2006,
- de producties, overgelegd bij het verweerschrift.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn de minderjarige [A.] en [B.][B.] (hierna: [A.] respectievelijk [B.]) geboren. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [A.] en [B.]. [A.] neemt sinds drie maanden deel aan kamertraining. [B.] is bij beschikking van de rechtbank Roermond van 28 september 2005 onder toezicht gesteld.
Zij is bij beschikking van 15 maart 2006 door diezelfde rechtbank uit huis geplaatst. Ter zitting is gebleken dat [B.] per 19 december 2006 weer bij de moeder woont.
4.2. De vader heeft bij verzoekschrift, ingekomen op 19 mei 2006, aan de rechtbank Roermond verzocht een omgangs- regeling vast te stellen tussen hem en [A.] en [B.], in die zin dat het contact wordt opgebouwd naar een contact van eens per twee weken een dag in het weekend. Subsidiair heeft hij verzocht de kinderen onder toezicht te doen stellen met de benoeming van een voogd.
4.2.1. De rechtbank heeft bij beschikking waarvan beroep de verzoeken van de vader afgewezen. De rechtbank acht omgang niet in het belang van de kinderen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat [A.] en [B.] kwetsbare kinderen zijn. [A.] heeft in het verleden te maken gehad met seksueel grensoverschrijdend gedrag, waarin ook de vader zijn aandeel heeft gehad. [B.] is sterk betrokken bij [A.] en trekt zich de zorgen en problemen van haar zus sterk aan. Hierdoor is er bij beide kinderen weinig ruimte voor contact met hun vader. Door de dwingende houding van de vader naar de kinderen toe, wordt de weer- stand voor contact bij de kinderen vergroot. Daar komt bij dat de vader zijn aandeel in het grensoverschrijdend gedrag ontkent en zichzelf als slachtoffer ziet. De rechtbank is van oordeel dat de vader niet in staat is zich in te leven in de belevingswereld van de kinderen.
Betreffende het verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen overweegt de rechtbank dat [B.] reeds onder toezicht staat. [A.] heeft onder toezicht gestaan en de rechtbank ziet geen aanleiding om haar opnieuw onder toezicht te doen stellen.
4.2.2. In het beroepschrift stelt de vader zich in de eerste plaats op het standpunt dat de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte voorbij gaat aan zijn verzoek om hem in de gelegenheid te stellen werkelijk contact te hebben met zijn kinderen. Hiertoe voert hij aan dat de beschuldiging van grensoverschrijdend gedrag tussen hem en de kinderen in staat en tegen hem wordt gebruikt, ondanks het feit dat hij is vrijgesproken van dit gedrag en de werkelijke dader is veroordeeld. De vader wenst dat [A.] terzake wordt gehoord.
In de tweede plaats gaat de rechtbank volgens hem voorbij aan zijn verzoek om, in het belang van de ontwikkeling van de kinderen, een gezinsvoogd te benoemen om de omgang in goede banen te leiden. De vader benadrukt in de derde plaats dat het belang van de kinderen om hun vader te leren kennen ten onrechte ondergeschikt wordt gemaakt aan het oplossen van de problemen met de moeder, haar relaties, woonsituaties, schulden, problemen in de ontwikkeling van de kinderen en dergelijke. Hij betreurt dat de mogelijkheden om werkelijk in contact te komen met zijn kinderen door problemen, waar hij part noch deel aan heeft, worden opgeschoven en de keuze aan de kinderen wordt gelaten.
4.3. De stichting heeft ten aanzien van [B.] bij verweerschrift de grieven van de vader weerlegd en brengt daarbij het volgende naar voren. Tot op heden heeft er gemiddeld eens per jaar, onder begeleiding van de gezinsvoogdes, een ontmoeting met de vader plaatsgevonden. Met [B.] is de afspraak gemaakt dat zij zelf aangeeft wanneer zij haar vader wil ontmoeten. De vader kent deze afspraak. [B.] heeft heel duidelijk aan de gezinsvoogdes aangegeven geen behoefte meer te hebben aan omgang met haar vader.
Van een actieve tegenwerking door de gezinsvoogdes, de moeder en andere hulpverleners is geen sprake. Vaststaat dat de kinderen een duidelijke eigen mening hebben. [A.] en [B.] kunnen, gezien hun leeftijd, goed zelf aangeven of zij willen dat er omgang plaatsvindt.
Op dit moment hebben de moeder en de kinderen nog veel hulpverlening nodig. Er moet voor de kinderen eerst sprake zijn van een voorspelbare, veilige en rustige situatie. Eerst dan kan er voor beide kinderen mogelijk meer ruimte zijn om hun vader onder begeleiding en op een neutrale plek, te ontmoeten.
De kinderen hebben tot nu toe niet de behoefte gehad om hun vader meer dan één keer per jaar te ontmoeten. De door de gezinsvoogdes gestimuleerde correspondentie tussen de kinderen en de vader heeft na een brief van [A.] en een kerstkaart van de vader, geen vervolg gekregen.
De oorzaak van het feit dat er thans slechts vluchtige contacten zijn geweest ligt niet in het gebrek aan samenwerking door de gezinsvoogdes, zoals de vader stelt.
De stichting heeft de indruk dat [A.] en [B.] zich onder druk gezet voelen door de vader. [A.] ondervindt nog dagelijks hinder in haar functioneren naar aanleiding van het grensoverschrijdende gedrag. De stichting meent dat de vader zich te weinig kan inleven in de persoonlijke situatie van zijn dochters.
[A.] heeft behoefte aan volwassenen die betrouwbaar voor haar zijn. De reeds opgebouwde band tussen [A.], haar moeder, de gezinsvoogdes en de ambulant jeugdhulpverleenster is van belang voor de continuering van de lopende processen. De vader kan daar een, voor de kinderen en hun ontwikkeling gepaste, plek in krijgen. Vooralsnog lijkt meer dan het huidige echter niet haalbaar, aldus de stichting.
Bij dit verweerschrift is een brief d.d. 17 oktober 2006 van [A.] gevoegd, waarin zij aangeeft dat de nare gebeurtenissen, zoals het seksueel misbruik van haar vader jegens haar en de dreigementen jegens haar en haar moeder, maken dat zij haar vader niet kan vertrouwen. Zij kan het seksueel misbruik niet vergeten of vergeven. Zij is bang voor herhaling van het misbruik en geeft aan geen omgangsregeling te willen.
4.4. Op grond van de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen overweegt het hof als volgt.
4.4.1. Uit het minderjarigenverhoor van 20 december 2006 is naar voren gekomen dat het thans goed gaat met [A.] en [B.]. [A.] neemt sinds een aantal maanden deel aan kamertraining; zij leert op die manier haar zelfstandigheid te vergroten. [B.] is sinds 19 december 2006 weer bij haar moeder thuis komen wonen. Zowel [A.] als [B.] geven aan geen contact met hun vader te willen.
[A.] voert hiertoe aan dat zij bang is voor haar vader. Het doet haar pijn dat hij niet wil toegeven dat er in het verleden seksueel overschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden. Zij vindt dat hij onder ogen moet zien wat hij heeft gedaan. [A.] is daarnaast teleurgesteld over hoe eerdere contacten met haar vader zijn verlopen.
Zij en [B.] hoopten op een gezellig samenzijn. Tijdens deze contacten bracht hun vader echter telkens weer vervelende onderwerpen ter sprake.
Bovendien heeft hij zich volgens [A.] niet gehouden aan de met haar gemaakte afspraak tijdens het laatste contact in [plaatsnaam] in december 2005. De afspraak was dat hij niet via rechtszaken een bezoekregeling zou afdwingen, maar dat zij het mocht bepalen.
Ondanks deze teleurstelling wil [A.] best weten hoe het met hem gaat; zij wil hem niet uit haar leven bannen. Hoewel ze er geen vertrouwen in heeft dat hij haar zal schrijven wil ze zijn toekomstige brieven lezen, mits de correspondentie via de stichting verloopt.
[B.] heeft aangegeven dat ze zelf wil bepalen wanneer ze haar vader ziet. Het eerste contact was voortgekomen uit nieuwsgierigheid omdat ze haar vader al een tijd niet gezien had. Op dit moment heeft ze geen behoefte aan contact. Ze weet niet of ze haar vader weer wil zien. Als haar vader haar zou schrijven, dan zou ze hem wel terug willen schrijven.
4.4.2. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij haar dochters niet zal dwingen tot omgang met hun vader, zij zal hen echter ook niet tegenhouden. Zij stelt dat de therapie [A.] en [B.] goed doet en dat zij haar dochters steunt in hun keuze.
4.4.3. De vader benadrukt ter zitting dat hij in zijn ogen niets verkeerds heeft gedaan. Hij wil voorkomen dat de band met [A.] en [B.] wegvalt. Hij meent dat hij zich niet heeft kunnen verdedigen bij de verschillende instanties en dat hij niet fatsoenlijk behandeld is.
4.4.4. De stichting heeft ter zitting verklaard dat zowel [A.] als [B.] met respect over hun vader praten. Bij de “Clas”-hulp- verlening door Rubicon Jeugdzorg is voorgesteld om de vader te betrekken bij deze hulpverlening.
Dit is echter niet gebeurd omdat de angst bij [A.] en [B.] terugkwam op het moment dat de vader de procedure in eerste aanleg was begonnen.
De stichting heeft er voorts op gewezen dat er heel veel is gebeurd met [A.] en [B.]. De vader heeft mogelijkheden gekregen om contact op te bouwen met zijn dochters, maar dit heeft geen resultaat opgeleverd.
De stichting betreurt het dat de vader de omgang wil afdwingen. Zij concludeert dat een omgangsregeling met de vader niet iets is waar zowel [A.] als [B.] op dit moment aan toe zijn.
4.4.5. De raad meent dat als de vader gehoord wil worden, dit bij de stichting had moeten gebeuren. [A.] en [B.] kunnen met juiste begeleiding gestuurd worden maar een omgang is niet af te dwingen; een gesprek zonder voorwaarden zou wel kunnen, schrijven ook. De raad adviseert het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen.
4.4.6. Nu de vader ter zitting de in het beroepschrift opgenomen tweede grief heeft ingetrokken zal het hof zich beperken tot de eerste en derde grief.
4.4.7. Ingevolge artikel 1: 377a lid 1 juncto lid 3 sub c Burgerlijk Wetboek (BW) hebben het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij het kind dat twaalf jaren of ouder is bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken.
4.4.8. Het hof is van oordeel dat van bedoelde ernstige bezwaren in casu sprake is.
De vader lijkt zich niet te realiseren wat hij teweegbrengt bij [A.] en [B.] met het voeren van procedures teneinde omgang te krijgen. De kinderen zien dit als het afdwingen van een omgangsregeling en voelen zich onder druk gezet.
Hoewel het hof begrip heeft voor het feit dat de vader wil voorkomen dat de band tussen hem en de kinderen wegvalt, is deze procedure niet de juiste weg om die band te herstellen dan wel op te bouwen. Dit contact dient te lopen via de stichting of de “Clas”-hulpverlening dan wel door schriftelijk contact met de kinderen te onderhouden. [A.] heeft in mindere mate en [B.] in meerdere mate aangegeven dat zij zouden terugschrijven als hun vader schreef, mits deze correspondentie via de stichting verloopt.
Voor het hof is doorslaggevend dat [A.] en [B.] (thans veertien en zeventien jaar oud) zelf goed gemotiveerd hebben dat zij ernstige bezwaren hebben tegen omgang met hun vader, alsmede dat die bezwaren gegrond zijn.
Derhalve concludeert het hof dat de ernstige bezwaren, aangevoerd door [A.] en [B.] tegen omgang met hun vader, aan de door de vader verzochte omgang in de weg staan.
Het opleggen van verplicht contact in het kader van een omgangsregeling is niet in het belang van [A.] en [B.]. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking waarvan beroep.
4.4.9. Omdat tussen partijen sprake is van een relatie als bedoeld in de tweede zin van lid 1 van artikel 237 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering, zal het hof de proceskosten compenseren.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 12 juli 2006;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Smeenk - van der Weijden, Draijer - Udo en Philips en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 januari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.