typ. MT
rolnr. C0500890/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 20 februari 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [plaats], [gemeente],
appellant bij exploot van dagvaarding van
17 juni 2005,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats], [gemeente],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. A.B.M. Kooijmans,
op het hoger beroep tegen de door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 7 juli 2004 en 23 maart 2005 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 98000 / HA ZA 03-1422)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van zijn vordering in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Bij akte van depot heeft [geïntimeerde] op 21 februari 2006 een dummy van een vuurwerkpijl van circa 26 cm in het geding gebracht waarop is vermeld "VUURWERK LE602 Geschikt voor particulier gebruik. Imp. [bedrijf 1] Lichtenvoorde".
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
3.1. Met de grieven is het geschil in volle omvang aan het hof voorgelegd, behoudens ten aanzien van de beslissing van de rechtbank om het beroep op eigen schuld dat [geïntimeerde] subsidiair had gedaan, te verwerpen (r.o. 2.8. van het vonnis van 7 juli 2004). Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven. Hierna zal waar nodig op de afzonderlijke grieven worden ingegaan.
4.1. In overweging 2.1. van het vonnis van 7 juli 2004 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
4.1.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. Op [datum 1] heeft [geïntimeerde], een kennis van [appellant], vuurwerk afgestoken, te weten een aantal vuurpijlen van ongeveer 20 cm lang. [geïntimeerde] had deze geplaatst in een leeg bierflesje, een zogeheten pijpje, op de verharde oprit bij de in een woonwijk gelegen woning van [geïntimeerde]. [appellant] was daarbij als toeschouwer aanwezig. [appellant] bevond zich ten tijde van het aansteken van deze vuurpijlen op een afstand van ongeveer zeven meter van het bierflesje waarin de vuurpijlen werden afgestoken. Bij het afsteken van de laatste vuurpijl (hierna: de vuurpijl) is het bierflesje omgevallen en is het linker oog van [appellant] getroffen door de vuurpijl, waardoor hij ernstig letsel aan dat oog heeft opgelopen.
4.1.2. In door partijen in eerste aanleg overgelegde producties is het volgende te lezen. In informatie over vuurwerk is terzake van de Stichting SIRE en de Stichting Consument en Veiligheid (cva, prod. 1) vermeld dat de campagne tegen onveilig vuurwerkgebruik 1999/2000 de laatste van de Stichting SIRE was en dat de Stichting Consument en Veiligheid het onderdeel "Zwerfvuurwerk" in 1999/2000 heeft overgenomen. In een brief van de Stichting Consument en Veiligheid d.d. 29 september 2003 (cvr, prod. 2) is vermeld dat deze stichting medio 2000 de vuurwerkcampagnes heeft overgenomen van de Stichting SIRE, dat de Stichting Consument en Veiligheid in haar voorlichting adviseert vuurpijlen af te steken in een verzwaarde fles en dat tijdens de jaarwisseling 2002/2003 één van de tv-commercials is ingezet om de "pijl in de verzwaarde fles" onder de aandacht van het publiek te brengen. In het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen d.d. 4 februari 1993 (akte uitlating, prod. 4) is te lezen dat vuurwerk bij aflevering moet zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen door de particuliere gebruiker van het vuurwerk geen letsel te duchten is (artikel 17, lid 1 sub d van dit Vuurwerkbesluit). In een door de Stichting SIRE verstrekt persbericht getiteld Handleiding veilig vuurwerk d.d. 15 november 1998 (overgelegd door [appellant], akte uitlating, prod. 6) is te lezen, voor zover van belang:
"Vuurwerk is grofweg in drie klassen in te delen: groot vuurwerk, klein vuurwerk voor consumentengebruik en fop- en schertsvuurwerk.
[...]
Tips voor veilig vuurwerkgebruik
[...]
Steek pijlen alleen af in een pijlenstandaard of in een lege fles gevuld met zand en steek ze met gestrekte arm aan."
4.1.3. [appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en wordt veroordeeld tot vergoeding van de door [appellant] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en voorts dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om bij wijze van voorschot op deze schade aan [appellant] te betalen een bedrag van EUR 10.000,- dan wel een bedrag dat de rechtbank redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van [datum 1], met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.1.4. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] onzorgvuldig jegens [appellant] heeft gehandeld en op grond van onrechtmatige daad jegens hem aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden. [appellant] heeft voorts, samengevat, het volgende gesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij het afsteken van vuurwerk de grootste omzichtigheid moet worden betracht. De zorgvuldigheid vergt dat een fles verzwaard wordt voordat deze wordt gebruikt om vuurpijlen af te vuren. Dit blijkt uit de afsteekinstructie bij de onderhavige vuurpijl en dit is ook bekend gemaakt in de door de Stichting SIRE en de Stichting Consument en Veiligheid gevoerde voorlichtcampagnes. [geïntimeerde] heeft de vuurpijl echter afgevuurd vanuit een bierflesje dat was geplaatst op een licht hellend vlak en heeft daarbij verzuimd de fles omwille van de stabiliteit te voorzien van ballast. Op de avond van [datum 1] was de wind bovendien vrij krachtig. Door geen veiligheidsmaatregelen te treffen heeft [geïntimeerde] jegens [appellant] een veiligheidsnorm geschonden.
4.1.5. [geïntimeerde] heeft zich, samengevat, primair op het standpunt gesteld dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, zodat [geïntimeerde] niet voor schade van [appellant] aansprakelijk is. Van de door [appellant] bedoelde reclamecampagnes was volgens [geïntimeerde] eind 1998 nog geen sprake en de door [appellant] bedoelde "afsteekinstructies" waren eind december 1998 niet algemeen bekend. In ieder geval behoorde "de particuliere vuurwerkafsteker", zoals [geïntimeerde], er destijds niet mee bekend te zijn dat een vuurpijl, zoals de door hem gebruikte, vanuit een verzwaarde fles diende te worden afgestoken.
4.1.6. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 7 juli 2004 overwogen dat een gedraging niet onrechtmatig wordt op de enkele grond dat een ander letsel oploopt en schade lijdt. Gevaarzettend gedrag is pas onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid dat als gevolg van dat gedrag een ongeval plaatsvindt waardoor een ander letsel oploopt, zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van onzorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Hiervan zal, aldus nog steeds de rechtbank, gelet op de risico's die aan het afsteken van vuurwerk zijn verbonden, sprake zijn indien het ongeval is veroorzaakt door het niet naleven van veiligheidsvoorschriften die bij het afsteken van vuurwerk in acht dienen te worden genomen. Vervolgens heeft de rechtbank [appellant] in de gelegenheid gesteld bij akte nadere informatie in het geding te brengen waaruit kan blijken dat reeds op [datum 1] de veiligheidsinstructie gold dat een vuurpijl vanuit een verzwaarde fles moet worden afgestoken en dat deze instructie destijds bij afstekers van vuurwerk bekend behoorde te zijn (r.o. 2.5. van het vonnis van 7 juli 2004). Voorts heeft de rechtbank [appellant] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over een door hem afgelegde en door [geïntimeerde] overgelegde verklaring d.d. 1 maart 1999 (cvd, prod. 1). Na aktewisseling heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 maart 2005 de vordering van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.1. Het hof overweegt als volgt. Aan het afsteken van vuurwerk zijn aanmerkelijke risico's verbonden. Het afsteken van vuurwerk ten tijde van de jaarwisseling is op zichzelf niet ongebruikelijk, doch diegenen die vuurwerk afsteken, dienen bedacht te zijn op de risico's die dit met zich brengt. Van hen kan worden verwacht dat zij geeigende maatregelen treffen teneinde de risico's zo veel mogelijk te beperken. Het enkele feit dat aan het afsteken van vuurwerk risico's verbonden zijn, betekent echter niet dat er reeds sprake is van onrechtmatig handelen indien dit risico zich verwezenlijkt. Dat is wel het geval indien diegene die het vuurwerk heeft afgestoken, zich ervan bewust was, althans zich ervan bewust had behoren te zijn, dat de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden
(HR 7 april 2006, NJ 2006, 244).
4.2.2. Het hof beantwoordt vervolgens de vraag of [geïntimeerde], gelet op alle omstandigheden van het geval, jegens [appellant] onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld door het afsteken van de onderhavige vuurpijl op een wijze zoals is gebeurd. Vast staat dat [geïntimeerde] een aantal vuurpijlen met een lengte van ongeveer 20 cm heeft afgestoken vanuit een bierflesje dat was geplaatst op de oprit nabij zijn woning en dat dit bierflesje niet was verzwaard. [geïntimeerde] heeft niet betwist dat het bierflesje bij het afsteken van de laatste vuurpijl waardoor [appellant] gewond is geraakt, is omgevallen. Het gaat dus om de vraag of van [geïntimeerde] mocht worden verlangd dat hij ofwel zich had onthouden van het afsteken van vuurpijlen, ofwel het bierflesje had moeten verzwaren teneinde dit meer stabiliteit te geven. Het hof acht voor de beantwoording van deze vraag mede beslissend of er instructies op de betreffende vuurpijlen stonden afgedrukt en zo ja welke, en welke instructies voor het afsteken van vuurwerk in het algemeen toentertijd bekend waren dan wel aan een ieder bekend konden zijn.
4.2.3. De rechtbank heeft in r.o. 2.6. van het vonnis van 7 juli 2004 met juistheid overwogen dat het op de weg van [appellant] lag om zijn stelling dat reeds op [datum 1] als veiligheidsinstructie gold dat een vuurpijl vanuit een verzwaarde fles moest worden afgestoken, nader te onderbouwen.
4.2.4. [appellant] is opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] met de door hem overgelegde producties niet heeft aangetoond dat het eind 1998 bij particuliere gebruikers van vuurwerk algemeen bekend was dat vuurwerk vanuit een verzwaarde fles moest worden afgestoken (r.o. 2.5. van het vonnis van 23 maart 2005).
4.2.5. Het hof stelt het volgende vast. In voormelde brief van de Stichting Consument en Veiligheid d.d.29 september 2003 (cvr, prod. 2) is wel vermeld dat wordt geadviseerd vuurpijlen af te steken in een verzwaarde fles, maar in deze brief is niet te lezen vanaf welke datum en in welke media dit advies is gegeven. In de productie "Handleiding veilig vuurwerk" van de Stichting SIRE (akte uitlating, prod. 6) is niet vermeld op welke wijze en wanneer aan deze handleiding bekendheid is gegeven. Uit deze producties blijkt dus niet dat het eind december 1998 algemeen bekend was of behoorde te zijn dat vuurpijlen vanuit een verzwaarde fles moesten worden aangestoken. In hoger beroep heeft [appellant] enkel gesteld dat de Stichting SIRE al in 1998 campagne voerde voor veilig vuurwerkgebruik en dat in dit kader de gebruiker werd geadviseerd pijlen alleen af te steken in een pijlenstandaard of in een fles gevuld met zand. [appellant] heeft echter ook in hoger beroep deze stelling niet feitelijk toegelicht en evenmin met bewijsstukken onderbouwd, hoewel dit wel van hem mocht worden verwacht. Het is niet komen vast te staan dat zich bij de door [geïntimeerde] afgestoken vuurpijlen een gebruikersinstructie bevond die voorschreef dat de pijlen vanuit een verzwaarde fles moesten worden afgestoken. [appellant] heeft weliswaar een "gebruikersinstructie" overgelegd die volgens hem was afgedrukt op een vergelijkbaar pijltje (akte uitlating, prod. 5) waarin onder meer is te lezen dat de vuurpijl in een verzwaarde fles moet worden geplaatst, maar [geïntimeerde] heeft bij antwoordakte uitdrukkelijk weersproken dat dit vuurpijltje een zelfde exemplaar betreft als de vuurpijl die het letsel heeft veroorzaakt. Uit deze door [appellant] overgelegde gebruikersinstructie blijkt niet dat deze reeds vóór de jaarwisseling 1998/1999 werd verstrekt. Bovendien heeft [geïntimeerde] zich in eerste aanleg beroepen op een door hem overgelegde gebruiksaanwijzing (cvd, prod. 2) die volgens hem in december 1998 bij de onderhavige soort vuurpijlen werd verstrekt. In deze gebruiksaanwijzing is te lezen, voor zover van belang: "Niet in de hand houden. In lege fles plaatsen en aansteken. Buiten gebruiken. 6 meter afstand bewaren. Geschikt voor particulier gebruik". [appellant] heeft niet betwist dat een dergelijke gebruiksaanwijzing zich bij de gebruikte vuurpijlen bevond. Het hof merkt nog op dat zich bij de door [geïntimeerde] gedeponeerde vuurpijl helemaal geen instructie bevindt.
4.2.6. Uit al het vorenstaande volgt dat het hof het er voor moet houden dat eind december 1998 bij de onderhavige vuurpijl niet de instructie was verstrekt dat deze in een verzwaarde fles moest worden geplaatst en dat [geïntimeerde] hiermee evenmin bekend was of behoorde te zijn op grond van publiekscampagnes. Voorts is van belang dat niet gebleken is dat [geïntimeerde] voor het overige meer risico's heeft genomen dan toentertijd redelijkerwijs aanvaardbaar werden geacht. [geïntimeerde] heeft de vuurpijlen vanuit een fles afgestoken. [appellant] bevond zich ten tijde van het afsteken van de vuurpijlen op de voorgeschreven afstand van zeven meter. Op dit punt heeft [appellant] nog gesteld dat de wind op de betreffende oudejaarsavond vrij krachtig was met - in [plaats 1] - windstoten tot maximaal windkracht 7. Daarop heeft [geïntimeerde] betoogd dat niet vast staat dat er ter plaatse en ten tijde van het onderhavige ongeval sprake was van windkracht 7. Nu tussen partijen vast staat dat de desbetreffende vuurpijl is afgestoken op een oprit bij het in de beschutting van een woonwijk gelegen woonhuis van [geïntimeerde] in [plaats 2] - en dus niet in [plaats 1] - is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] zich op grond van de weersomstandigheden had moeten onthouden van het afsteken van vuurpijlen. Evenmin is komen vast te staan dat het bierflesje is omgevallen doordat het zich op een licht hellend vlak bevond. In een door Interpolis, de verzekeraar van [geïntimeerde], opgesteld expertise-rapport (antwoordakte, prod. 2) is immers te lezen "Het flesje stond stabiel".
4.2.7. Uit het hiervoor overwogene volgt dat niet is gebleken dat [geïntimeerde] in de omstandigheden van het geval voorzag of behoorde te voorzien dat de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van het afsteken van de vuurpijl zoals hij heeft gedaan, zodanig groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid daarvan had moeten onthouden.
4.2.8. Dit betekent dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld en terecht op grond van alle omstandigheden heeft geconcludeerd dat [geïntimeerde] geen zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden, zodat de grieven 1 tot en met 4 falen. De vordering is dus terecht door de rechtbank afgewezen en [appellant] is eveneens terecht in de kosten veroordeeld, zodat ook grief 5 wordt verworpen. De vonnissen waarvan beroep zullen dus worden bekrachtigd. [appellant] zal in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] in hoger beroep worden verwezen.
I. bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
II. veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E. 389,- aan vast recht en op E. 894,- aan salaris procureur;
III. verklaart dit arrest ten aanzien van punt II uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Groot-Van Dijken, Huijbers-Koopman en Hofkes en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op
20 februari 2007.