typ. LD
rolnr. C0400526/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
tweede kamer, van 6 maart 2007,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANTE],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
appellante,
hierna: [appellante],
procureur: mr. J.J. Geuze,
1. [GEÏNTIMEERDE SUB 1],
wonende te [plaats],
hierna: [geïntimeerde sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE SUB 2],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
hierna: [geïntimeerde sub 2],
geïntimeerden,
procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven,
als vervolg op het in deze zaak gewezen arrest van 1 november 2005.
6. Het verdere geding in hoger beroep
6.1. Dit blijkt uit:
- het proces-verbaal van de op 6 januari 2006 gehouden comparitie van partijen;
- het proces-verbaal van enquête van 10 maart 2006, met aangehechte bijlagen;
- de akte van [appellante] van 28 maart 2006 waarin zij afziet van het horen van nadere getuigen;
- het proces-verbaal van contra-enquête van 18 mei 2006;
- memorie na enquête tevens akte vermeerdering eis en overlegging vijf producties zijdens [appellante];
- antwoordakte vermeerdering van eis zijdens [geïntimeerde sub 1], houdende bezwaar tegen de vermeerdering van eis;
- de beslissing van de eerste enkelvoudige kamer van dit hof van 29 augustus 2006 waarbij het bezwaar van [geïntimeerde sub 1] ongegrond is verklaard;
- antwoordmemorie na enquête zijdens [geïntimeerde sub 1].
6.2. Partijen hebben vervolgens de stukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het dossier van [appellante] bevindt zich een afschrift van het proces-verbaal van 10 maart 2006 waaraan haar eigen brief van 23 december 2005 met drie bijlagen is gehecht. In het dossier van [geïntimeerde sub 1] bevindt zich een afschrift van genoemd proces-verbaal zonder aangehechte bijlagen.
Het hof heeft vastgesteld dat aan het originele proces-verbaal van 10 maart 2006 niet, zoals de raadsheer-commissaris had bepaald, de tevens ter comparitie van partijen besproken brief van [geïntimeerde sub 1] van 29 december 2006 met vijf bijlagen is gehecht. Deze brief met bijlagen bevindt zich in geen van beide procesdossiers. Het hof heeft van deze brief met bijlagen kennis genomen via het griffiedossier.
6.3. In rov 4.5.4. van het arrest van 1 november 2005 heeft het hof overwogen dat [geïntimeerde sub 1] tijdens zijn gesprekken met [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] zijn visitekaartje had afgegeven. Uit de processen-verbaal van deze in eerste aanleg gehoorde getuigen volgt dat alleen [persoon 2] dit heeft verklaard. In zoverre corrigeert het hof de genoemde overweging.
7. De verdere beoordeling
7.1. [appellante] heeft bij memorie na enquête haar eis vermeerderd. De vermeerdering hield verband met de verklaring die de getuige [persoon 5] ten overstaan van het hof heeft afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard:
'Ik zit nu niet meer bij [appellante]. Ik ben daar weg gegaan kort nadat [geïntimeerde sub 1] weg is gegaan bij [appellante]. Er ontstond toen een touwtrekkerij tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1]. Ik heb toen besloten om een andere tussenpersoon te kiezen. Dat betrof [tussenpersoon] in [plaats]. (...) Met touwtrekkerij bedoel ik dat de ene mij vroeg of ik bleef en de andere of ik meeging. In een zakelijk gesprek heeft [geïntimeerde sub 1] mij gevraagd of ik naar [bedrijf 1] wilde overstappen. Het is niet tot offertes gekomen, want daar had ik geen zin in.'
[appellante] stelt dat [persoon 5] bij haar is vertrokken tengevolge van de benadering van [geïntimeerde sub 1] en diens pogingen om hem mee te krijgen naar [bedrijf 1]. De waarde van de portefeuille voor wat betreft [persoon 5] betrof aan premies, provisies, met inbegrip van inschrijfgeld E. 3.020,=. Met toepassing van de factor 3,2 levert dit - aldus [appellante] - een bedrag van E. 9.060.= op (kennelijk heeft [appellante] factor 3 gehanteerd; hof). [appellante] heeft haar vordering met dat bedrag vermeerderd.
7.1.2. [geïntimeerde sub 1] heeft zich gemotiveerd tegen toewijzing van dit bedrag verzet.
7.1.3. Het hof zal de vermeerderde eis afwijzen. In zijn verklaring spreekt [persoon 5] over 'touwtrekkerij'. Dat wijst op in de richting van [persoon 5] verrichte handelingen door zowel [geïntimeerde sub 1] als [appellante]. Alhoewel vast staat dat [persoon 5] door [geïntimeerde sub 1] is benaderd, levert dit nog geen voldoende grondslag op voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 1] op basis van een afzonderlijke onrechtmatige daad. Daarvoor is meer nodig, maar [appellante] heeft dat meerdere niet gesteld. De verdere verweren van [geïntimeerde sub 1] behoeven dus geen bespreking.
7.2.1. In rov 4.5.1. van het arrest van 1 november 2005 heeft het hof overwogen dat [geïntimeerde sub 1] onrechtmatig handelt indien hij:
(a) het mede door hem bij zijn vorige werkgever opgebouwde bedrijfsdebiet
(b) na beëindiging van het dienstverband stelselmatig en substantieel afbreekt
(c) onder gebruikmaking van vertrouwelijke kennis en gegevens of
(d) daarbij overige bijkomende omstandigheden een rol spelen.
7.2.2. Het hof heeft reeds overwogen dat aan het vereiste onder (a) en (c) is voldaan (rov 4.5.2. en 4.5.3.).
Voorts heeft het hof overwogen dat uit de getuigenverklaringen van [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] naar voren is gekomen dat [geïntimeerde sub 1] na eerst een afspraak te hebben gemaakt, de betreffende cliënten van [appellante] heeft bezocht. Tijdens het gesprek deelde hij mee van werkgever te wisselen, waarbij hij aan [persoon 2] zijn visitekaartje afgaf. [persoon 1] en [persoon 3] zijn overgestapt naar [bedrijf 1]. Naar het oordeel van het hof kon dit handelen van [geïntimeerde sub 1] bezwaarlijk anders geïnterpreteerd worden dan een poging om klanten van [appellante] te bewegen over te stappen naar de nieuwe werkgever van [geïntimeerde sub 1]. Omdat daarmee nog niet in voldoende mate was bewezen dat aan voorwaarde (b) was voldaan, heeft het hof [appellante] toegelaten tot het leveren van het door haar aangeboden nader bewijs.
7.2.3. Op grond van de navolgende overwegingen oordeelt het hof [appellante] in het leveren van dat bewijs geslaagd.
7.2.4. Tijdens de comparitie van partijen, voorafgaande aan de getuigenverhoren, heeft [appellante] verklaard dat, het totaalbedrag aan MKB-omzet in 2000 ruim ƒ 296.000,= bedroeg. Daarbij zaten ook relaties die niet door [geïntimeerde sub 1] werden beheerd, maar wel op zijn code werden geboekt. Uitgaande van de stand van de portefeuille per 31 december 2000 is volgens [appellante] 20% van deze relaties overgestapt (naar [bedrijf 1], zo begrijpt het hof).
[geïntimeerde sub 1] heeft ter comparitie bevestigd dat 20% is overgestapt.
7.2.5. Het hof merkt een percentage van 20% overgestapte relaties als substantieel aan. De vraag is dan of deze relaties ook stelselmatig door [geïntimeerde sub 1] zijn benaderd. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde sub 1] de stelling van [appellante] niet heeft betwist dat geen van de relaties via [appellante] de naam van de nieuwe werkgever van [geïntimeerde sub 1] heeft vernomen. De conclusie hieruit moet zijn dat de overgestapte relaties of door [geïntimeerde sub 1] zijn benaderd of eigener beweging zijn overgestapt. Voor zover relaties zijn overgestapt nadat zij door [geïntimeerde sub 1] waren benaderd oordeelt het hof dit, in samenhang met de navolgende overwegingen, onrechtmatig.
7.2.6. De relaties die eigener beweging zijn overgestapt moeten daartoe over de informatie hebben beschikt dat [geïntimeerde sub 1] bij [bedrijf 1] in dienst was getreden. Voor zover zij deze informatie hebben verkregen via derden die door [geïntimeerde sub 1] waren benaderd, valt aan te nemen dat hun vertrek in elk geval mede voortvloeide uit aan [geïntimeerde sub 1] toe te schrijven omstandigheden.
7.2.7. Voor zover niet aan [geïntimeerde sub 1] valt toe te rekenen dat deze relaties op de hoogte waren van de overstap van [geïntimeerde sub 1] van [appellante] naar [bedrijf 1] en zij niet door [geïntimeerde sub 1] zijn benaderd, geldt dat [geïntimeerde sub 1] op grond van de hierna te melden bijkomende omstandigheden onrechtmatig heeft gehandeld door ter gelegenheid van die overstap geen overleg te initiëren tussen zijn nieuwe werkgever [bedrijf 1] en [appellante] omtrent een eventueel door [bedrijf 1] te betalen vergoeding voor de overname van deze relaties. Als eerste bijkomende omstandigheid geldt (rov 4.7.2.) dat [geïntimeerde sub 1] in 1995 en 1996 al dan niet via [geïntimeerde sub 2] aan een concurrentiebeding jegens [appellante] was gebonden. Weliswaar geldt dit niet voor de periode van 1 januari 1997 tot 1 januari 2001 maar dat betekent nog niet dat [geïntimeerde sub 1] daarom bij zijn handelen geen rekening hoefde te houden met de gerechtvaardigde belangen van [appellante]. Voorts was [geïntimeerde sub 1] er zonder meer van op de hoogte dat relaties in de verzekeringsportefeuille een waarde vertegenwoordigden nu hij dan wel [geïntimeerde sub 2] eerder ook van [appellante] een afkoopsom daarvoor had ontvangen (rov 4.7.3.). Tenslotte had [appellante] onmiskenbaar duidelijk in zijn brief van 14 december 2000 aan [geïntimeerde sub 2] te kennen gegeven bij overstap van relaties naar [bedrijf 1] aanspraak te willen maken op een vergoeding (rov. 4.7.4.). Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde sub 1] bij zijn gedragingen ook maar op enige wijze rekening heeft gehouden met dit belang van [appellante].
7.2.8. Het hof overweegt nog dat tot de 20% overgestapte relaties ook [geïntimeerde sub 1], familieleden van hem en [geïntimeerde sub 2] behoren. Voor de totale beoordeling van de (b) factor omtrent het substantieel en stelselmatig afbreken van het bedrijfsdebiet is het onontbeerlijk deze groep mede in ogenschouw te nemen. Op de vraag of [appellante] ten aanzien van deze relaties ook schade heeft geleden die voor rekening van [geïntimeerde sub 1] zou moeten komen, komt het hof later terug.
7.2.9. Naast de overgestapte groep van 20% heeft [appellante] voorts gesteld dat [geïntimeerde sub 1] een ander deel van 20% van de relaties wel heeft benaderd, maar deze niet zijn overgestapt. [geïntimeerde sub 1] heeft verklaard deze 20% niet te kunnen controleren.
7.2.10. Als getuigen heeft [appellante] in hoger beroep doen horen [persoon 6], [persoon 5], [persoon 7] en [persoon 8]. In contra-enquête zijn gehoord de getuigen [persoon 5], [persoon 9] en [persoon 10].
7.2.11. De getuigen [persoon 6] en [persoon 5] hebben beiden verklaard door [geïntimeerde sub 1] te zijn benaderd om naar [bedrijf 1] over te stappen. Zij hebben daar geen gehoor aan gegeven. Ook [persoon 8] is niet naar [bedrijf 1] overgestapt. Zij is wel benaderd door [geïntimeerde sub 1] maar onduidelijk is gebleven of dit al gebeurde vóór de zogeheten PEMBA-brief van 22 februari 2001, waarover in het navolgende meer.
[persoon 7], [persoon 5], [persoon 9] en [persoon 10] zijn wel overgestapt naar [bedrijf 1]. Zij hebben allen verklaard dat op eigen initiatief te hebben gedaan.
7.2.12. Aldus heeft [appellante] bewezen dat naast de in eerste aanleg gehoorde getuigen [persoon 2] en [persoon 4] tevens de getuigen [persoon 6] en [persoon 5] door [geïntimeerde sub 1] zijn benaderd om naar [bedrijf 1] over te stappen. Al deze relaties zijn niet overgestapt. Alhoewel het hof in verband met de clustervorming niet precies kan vaststellen welk percentage omzet deze relaties vertegenwoordigden, tellen zij voor de beoordeling van het criterium onder (b) bovenop de 20% wel overgestapte relaties.
7.2.13. Het hof is voorts van oordeel dat ook de PEMBA-brief van 22 februari 2001 bij de beoordeling van het (b) criterium moet worden betrokken. [appellante] heeft [geïntimeerde sub 1] verweten aldus met gebruikmaking van de van [appellante] afkomstige NAW-gegevens haar relatiebestand te hebben benaderd namens [bedrijf 1]. [geïntimeerde sub 1] heeft weliswaar aangevoerd dat deze algemene mailing naar een grotere groep dan alleen de relaties van [appellante] is gezonden. Hij heeft echter onvoldoende gemotiveerd de stelling van [appellante] weerlegd dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van de van [appellante] afkomstige gegevens. Ter comparitie heeft [geïntimeerde sub 1] verklaard dat er allerlei openbare bronnen zijn om aan adressen te komen, bijvoorbeeld: telefoonboeken, Gouden Gids en internet. Daarmee heeft hij echter niet voldoende gemotiveerd de stelling van [appellante] betwist dat hij de gegevens, zoals de door hem namens [bedrijf 1] aangeschreven contactpersonen en hun voorletters en meisjesnaam, aan de bedrijfsbestanden van [appellante] heeft ontleend.
7.2.14. Op grond van de 20% overgestapte relaties, de door [geïntimeerde sub 1] benaderde, maar niet naar [bedrijf 1] overgestapte relaties en de mailing aan relaties van [appellante] met gebruikmaking van uit de bedrijfsbestanden van [appellante] afkomstige gegevens acht het hof [appellante] geslaagd in het door haar te leveren bewijs.
7.3. Het hof dient thans te beoordelen wat de omvang van de schade is die [appellante] ten gevolge van dit handelen van [geïntimeerde sub 1] heeft geleden.
7.4.1. Bij zijn laatste processtuk heeft [geïntimeerde sub 1] aangevoerd dat [appellante] in het geheel geen schade heeft geleden omdat de verzekeringsportefeuille niet aan [appellante], maar aan VDL-Polis Assuradeuren B.V. zou toebehoren.
[appellante] heeft hierop nog niet gereageerd.
7.4.2. Het hof verwerpt dit nieuwe verweer als zijnde in strijd met een goede procesorde. [geïntimeerde sub 1] voert dit nieuwe verweer in een dermate laat stadium van de procedure in hoger beroep aan dat behandeling van het verweer tot een onredelijke vertraging van de procedure zou leiden. Dit klemt temeer nu [geïntimeerde sub 1] zijn verweer overwegend doet steunen op omstandigheden die hem reeds in eerste aanleg bekend waren. Het gaat dan niet aan om na een voltooid debat in hoger beroep gevolgd door een tussenarrest, een comparitie van partijen en getuigenverhoren, in zijn allerlaatste processtuk dit nieuwe verweer naar voren te brengen.
7.5.1. Bij arrest van 1 november 2005 is [appellante] tevens toegelaten te bewijzen de hoogte van de schade die zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 1] heeft geleden.
7.5.2. Ter voldoening hieraan heeft [appellante] bij gelegenheid van de comparitie van partijen een specificatie in het geding gebracht van de provisiewaarde van de naar [bedrijf 1] overgestapte relaties. Inclusief tekencommissie van E. 2.354,66 levert dit een totaal van E. 31.766,88 op.
De rechter dient de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In dat verband merkt het hof op dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de genoemde tekencommissie, anders dan een eenmalige post, tot een structureel onderdeel van de provisiewaarde heeft te gelden. Aldus levert deze tekencommissie geen schadecomponent op.
Het hof gaat uit van de juistheid van het resterende bedrag van E. 29.412,22 aan provisiewaarde. [geïntimeerde sub 1] heeft weliswaar aangevoerd op geen enkele manier de omvang en samenstelling van dat bedrag te kunnen controleren, maar daarmee heeft hij het bedrag en de samenstelling daarvan niet gemotiveerd betwist.
7.5.3. Partijen twisten er niet over dat bij contractuele overname van een portefeuille een vermenigvuldiging van de provisiewaarde met een factor 3,2 niet onredelijk is.
7.5.4. Wel twisten partijen over de vraag of het volle provisiebedrag van E. 29.412,22 als schade ten gevolge van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 1] valt aan te merken. Het hof overweegt dat niet voor vergoeding in aanmerking komt de door [appellante] geleden schade met betrekking tot overgestapte relaties die [geïntimeerde sub 1] zouden volgen ongeacht waar hij werkzaam zou zijn. Ten aanzien hiervan ontbreekt het causale verband tussen het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 1] en de door [appellante] geleden schade. Hiertoe behoren - ook volgens de verklaring van [appellante] ter comparitie - in ieder geval de eigen verzekeringen van [geïntimeerde sub 1] en zijn familie.
7.5.5. Voorafgaande aan de comparitie van partijen heeft [geïntimeerde sub 1] bij brief van 29 december 2006 als bijlage onder meer een bespreking van de specificatie van [appellante] gevoegd. [geïntimeerde sub 1] geeft daarop per relatie aan de mate van verbondenheid aan hem. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde sub 1] daarmee stelt dat het overstappen van die relaties naar [bedrijf 1] voor de schadeberekening niet in causaal verband met zijn onrechtmatig handelen jegens [appellante] staat.
7.5.6. [appellante] heeft deze stelling van [geïntimeerde sub 1] betwist voor zover het de clusters [cluster 1] en [cluster 2] Plafonds betreft.
[geïntimeerde sub 1] heeft ter comparitie verklaard dat [cluster 1] niet tot zijn groep familie/vrienden behoort, maar dat [persoon 3] na het bezoek van [geïntimeerde sub 1] zelf heeft aangegeven mee te willen.
[geïntimeerde sub 1] betwist [persoon 11] te hebben bezocht. [geïntimeerde sub 1] is door [persoon 11] zelf op zijn mobiel gebeld, zo stelt hij.
7.5.7. Het hof overweegt dat de door [appellante] gestelde schade ten aanzien van [cluster 1] en [cluster 2] Plafonds in een rechtstreeks en causaal verband staat met de hiervoor onder 7.2.5. tot en met 7.2.7. genoemde aan [geïntimeerde sub 1] toe te rekenen onrechtmatige gedragingen. Deze gevorderde schade komt dus voor vergoeding in aanmerking.
7.5.8. [geïntimeerde sub 1] heeft als gemotiveerd verweer aangevoerd dat de vermeldingen op de gespecificeerde lijst van [appellante] voor de rest [geïntimeerde sub 1] zelf, zijn familie of vrienden en kennissen betreffen.
7.5.9. [appellante] heeft in reactie op deze stelling betwist dat het logisch zou zijn dat de groep van eigen vrienden en kennissen van [geïntimeerde sub 1] zou zijn overgestapt.
Het hof merkt dit niet als een voldoende gemotiveerde betwisting van het ontbreken van het hiervoor onder rov 7.5.4. geformuleerde causale verband aan, zodat de vordering voor wat betreft deze groep wordt afgewezen.
7.5.10. Ter comparitie heeft [appellante] nog gesteld dat [geïntimeerde sub 1] voor alle overgestapte relaties, ongeacht of dit familie, vrienden of kennissen zijn, moet afrekenen.
Het hof verwerpt deze - kennelijk op contractuele aansprakelijkheid gegronde - stelling nu de aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 1] is beperkt tot de door en ten gevolge van zijn onrechtmatig handelen veroorzaakte schade.
Concrete aanwijzingen dat [appellante] ook voor deze groep een overnamesom van [bedrijf 1] had kunnen bedingen acht het hof niet aanwezig.
7.5.11. Het hof betrekt bij de begroting van de schade niet de provisie met betrekking tot [persoon 5]. Weliswaar heeft [geïntimeerde sub 1] in zijn reactie verzuimd expliciet op deze relatie in te gaan, maar uit het getuigenverhoor van [persoon 5] is voldoende duidelijk geworden dat het causale verband ten aanzien van deze relatie eveneens ontbreekt.
7.5.12. Het hof maakt aan de hand van de door [appellante] bij gelegenheid van de comparitie overgelegde specificatie de navolgende provisieberekening:
* [bedrijf 2], [geïntimeerde sub 2], [persoon 3], [bedrijf 3], [persoon 12] en [persoon 13]:
Totaal ƒ 29.774,86 (E. 13.511,24) + E. 108,98
* [cluster 2] Plafonds:
Totaal ƒ 2.367,94 (E. 1.074,25)
In totaal bedraagt de provisie derhalve:
E. 13.511,24 + E. 108,98 + E. 1.074,25 = E. 14.694,47.
Dit bedrag dient te worden vermenigvuldigd met factor 3,2 (rov 7.5.3.) zodat de totale door [geïntimeerde sub 1] te vergoeden schade een bedrag van E. 47.022,30 bedraagt.
7.6.1. In verband met het voorgaande slagen de eerste drie grieven gedeeltelijk. Het bestreden vonnis van 3 december 2003 zal worden vernietigd voor zover daarbij de gevorderde schade wegens het uitvaandelen van de assurantieportefeuille van [appellante] is afgewezen en voornoemd bedrag zal worden toegewezen.
7.6.2. De eerste twee grieven falen voor zover zij zijn gericht tegen het tussenvonnis van 14 mei 2002 zodat dit vonnis zal worden bekrachtigd.
7.7.1. Met haar vijfde grief komt [appellante] op tegen de afgewezen buitengerechtelijke incassokosten ad ƒ 3.400,= en de wettelijke rente.
7.7.2. De door [appellante] met ingang van de inleidende dagvaarding (30 augustus 2001) gevorderde wettelijke rente (6:119 BW) is door [geïntimeerde sub 1] niet betwist zodat het hof deze rente over de hoofdsom zal toewijzen.
7.7.3. In haar inleidende dagvaarding heeft [appellante] aangevoerd buiten rechte een uitvoerige correspondentie met [geïntimeerde sub 1] en/of zijn raadsman te hebben gevoerd, die evenwel niet tot een minnelijke regeling heeft mogen leiden. [geïntimeerde sub 1] heeft volstaan met het verweer dat er geen werkzaamheden zijn verricht die een dergelijke vordering rechtvaardigen (mva no. 28).
Aldus heeft [geïntimeerde sub 1] naar het oordeel van het hof de juistheid van de stellingen van [appellante] onvoldoende onderbouwd betwist zodat de stellingen van [appellante] daarmee vaststaan. Het hof zal dan ook het gevorderde bedrag van ƒ 3.400,= (E. 1.542,85) toewijzen.
7.8.1. Met haar zesde grief komt [appellante] op tegen haar veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg.
7.8.2. Het hof overweegt dat [appellante] in eerste aanleg samen met twee andere '[appellante]'-vennootschappen procedeerde. Met de gedeeltelijke vernietiging van het vonnis tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] en de bij dit arrest uit te spreken gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [appellante] hebben partijen in eerste aanleg naar het oordeel van het hof als over en weer in het ongelijk gestelde partij te gelden. Het hof zal de door de rechtbank uitgesproken kostenveroordeling vernietigen en de kosten tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] compenseren zoals in het dictum bepaald.
7.8.3. In hoger beroep heeft [geïntimeerde sub 1] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij te gelden zodat hij zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Voor de berekening daarvan zal aansluiting gezocht worden bij de toegewezen bedragen.
8.1. verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het tegen [geïntimeerde sub 2] ingestelde hoger beroep;
8.2. veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] , welke kosten tot de dag van deze uitspraak worden begroot op nihil;
8.3. verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van 29 oktober 2002;
8.4. bekrachtigt het tussenvonnis van 14 mei 2002;
8.5. vernietigt het door de rechtbank Breda onder rolno. 100285 / HA ZA 01-1669 tussen [appellante] en [geïntimeerde sub 1] gewezen vonnis van 3 december 2003, maar enkel voor zover daarbij:
- de vordering van [appellante] wegens het uitvaandelen van haar assurantieportefeuille, vermeerderd met rente en incassokosten is afgewezen en
- [appellante] is veroordeeld in de kosten van de procedure;
8.6. veroordeelt [geïntimeerde sub 1] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van E. 47.022,30 (zevenenveertigduizendtweeëntwintig euro en dertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW daarover vanaf 30 augustus 2001 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van E. 1.542,85 aan buitengerechtelijke incassokosten;
8.7. wijst af het meer of anders gevorderde;
8.8. compenseert de proceskosten van de procedure in eerste aanleg in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
8.9. bekrachtigt het vonnis van 3 december 2003 voor het overige;
8.10. veroordeelt [geïntimeerde sub 1] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [appellante] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op E. 1.675,40 aan verschotten en E. 7.339,50 aan salaris procureur;
8.11. verklaart de veroordelingen onder 8.6. en 8.10. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schaik-Veltman, Venhuizen en Keizer en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 6 maart 2007.