4.2. Het gaat in dit geding om het volgende.
(a) Met ingang van 1 januari 1996 is de Stichting ABP ingevolge de Wet privatisering ABP (verder: WPA) rechtsopvolger van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, hierna "het ABP" te noemen;
(b) Op [datum 1] heeft de gemeente bij het ABP een pensioenkeuring aangevraagd voor haar ambtenaar [persoon 1] (hierna: [persoon 1])(productie 2 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002).
(c) Na keuringen als bedoeld in hoofdstuk P van de toen geldende Algemene burgerlijke pensioenwet (verder: Abp-wet) heeft het ABP bij beslissing van [datum 2] beslist dat [persoon 1] niet in die mate lijdende was aan ziekte of gebreken dat hij daardoor ongeschikt was voor het vervullen van zijn betrekking bij de gemeente Voorst (productie 3 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002).
(d) Het door de gemeente daartegen ingediende bezwaar is door het ABP bij beslissing van [datum 3] ongegrond verklaard (productie 5 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002).
(e) Tegen deze beslissing zijn [persoon 1] en de gemeente in beroep gegaan bij de rechtbank (sector bestuursrecht) te Den Haag. Deze heeft de beroepen bij uitspraak van 13 januari 1995 (productie 6 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002) gegrond verklaard en daartoe onder meer overwogen:
"Aangezien de rechtbank niet is gebleken dat in het onderhavige geval voldaan is aan het voorschrift van het vierde lid van artikel P3 van de Wet is zij van oordeel dat het besluit van [datum 2] in strijd met de wet is genomen. ()
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de beroepen reeds om die reden gegrond moeten worden verklaard en het bestreden besluit alsmede het daaraan ten grondslag liggende besluit van de Hoofddirectie moeten worden vernietigd".
De rechtbank heeft bepaald dat het ABP een nieuw besluit neemt en heeft het ABP in de proceskosten ter hoogte van fl. 1.420,-- veroordeeld. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding ter zake van de verplichting van de gemeente tot doorbetaling van salarissen van [persoon 1] afgewezen omdat toekenning van een mogelijke schadevergoeding eerst aan de orde is als ook inhoudelijk op het beroep is beslist.
(f) Het ABP heeft vervolgens op [datum 4] (productie 26 bij memorie van antwoord) een nieuw besluit genomen, waarin [persoon 1] blijvend ongeschikt werd verklaard uit hoofde van ziekten of gebreken zijn betrekking te vervullen. In de beslissing is onder het kopje "Motivering" opgenomen:
"Onze arts is van oordeel dat u blijvend ongeschikt bent voor uw oude functie. Medisch gezien is er geen sprake van restcapaciteit voor uw oude functie, wel voor andere functies rekening houdend met de beperking van 20 uren per week. Hij baseert zijn oordeel op het rapport van de pensioenkeuring en andere medische gegevens. De pensioenkeuring is verricht door [bedrijfsarts], op dit moment bedrijfsarts bij de ARBO-GGD Zeeland, ten tijde van de pensioenkeuring werkzaam in Apeldoorn."
(g) De gemeente heeft [persoon 1] ontslag verleend met ingang van [datum 5] (productie 8 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002); vanaf die datum heeft [persoon 1] een invaliditeitspensioen ontvangen van het ABP, en na de rechtsopvolging van de Stichting ABP.
(h) Bij brief van 12 juni 1996 (bijlage bij productie 9 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002), gericht aan "het bestuur van de Stichting Pensioenfonds t.a.v. de directieraad" heeft [persoon 2] namens de gemeente schadevergoeding gevorderd, bestaande uit de in verband met de door de gemeente aan [persoon 1] betaalde salariskosten over de periode [datum 6] tot [datum 5], vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten die de gemeente heeft moeten maken om de onjuiste beslissing te herstellen.
(i) Op deze brief is bij brief van 28 januari 1997 (productie 10 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002) geantwoord door het USZO, aan wie de directieraad van de Stichting Pensioenfonds ABP de bevoegdheid om dergelijke beslissingen te nemen had gemandateerd.
In deze brief heeft het USZO, na te hebben aangegeven hoe de behandelingstermijnen inzake de aanvraag betreffende [persoon 1] waren geweest, opgemerkt:
"Na kennisneming van het bovenstaande merken wij op, dat in de onderhavige zaak de behandeling van de primaire aanvraag en van het bezwaarschrift mogelijkerwijze iets sneller hadden kunnen plaatsvinden, doch dat wij van oordeel zijn (onder meer rekening houdende met de termijn die u nodig heeft gehad om te komen tot een nadere motivering van het bezwaarschrift, alsmede het feit, dat de gemeente Voorst noch bezwaar heeft gemaakt tegen een eventuele te lange behandelingsduur van de aanvraag in primo, dan wel tegen een eventuele te lange behandelingsduur van het bezwaarschrift in de bezwaarfase, noch het fonds terzake tegen een bepaalde datum heeft aangemaand), dat er bij de behandeling van de onderhavige aanvraag geen sprake is geweest van een overschrijding van een redelijke behandeltermijn, noch in de primaire fase door de toenmalige hoofddirectie van het fonds, noch in de bezwaarfase door het bestuur van het fonds, en stellen wij vast dat de beslissing inzake de blijvende ongeschiktheid () redelijkerwijs reeds op [datum 3], zijnde de datum van de beslissing door het bestuur van het fonds, had kunnen zijn genomen, een en ander, waardoor de gemeente Voorst betrokkene per [datum 7] zou hebben kunnen ontslaan met recht op een invaliditeitspensioen ten laste van het fonds, zodat deze gemeente ten gevolge van het optreden van het fonds schade heeft geleden in de vorm van onnodig aan betrokkene (door) betaald salaris gedurende de periode [datum 7] tot [datum 5].
Uit dien hoofde kennen wij de gemeente Voorst bedoelde vergoeding van loonschade gedurende de periode [datum 7] tot [datum 5] dan ook toe."
Vervolgens is een bedrag aan loonschade toegewezen van in totaal fl. 163.050,10. De gevraagde vergoeding van kosten voor juridische bijstand is afgewezen.
Aan de voet van de brief wordt opgemerkt dat bezwaren tegen deze beslissing schriftelijk kunnen worden ingediend bij de directieraad van de Stichting.
(j) Namens de gemeente is bij brief van [datum 8] (productie 11 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002) bezwaar gemaakt bij het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP, welk bezwaar bij brief van [datum 9] (productie 12 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002) door het USZO, opnieuw handelende voor de Stichting, ongegrond is verklaard.
Aan de voet van de brief wordt opgemerkt dat tegen de in de brief vervatte beslissing beroep kan worden ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage.
(k) De gemeente heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage (sector bestuursrecht).
Bij uitspraak van 14 oktober 1999 (productie 13 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002)heeft deze overwogen dat in dit soort geschillen "in beginsel de burgerlijke rechter bevoegd" is, maar dat in dit geval de bestuursrechter wel bevoegd is omdat "de gestelde schade beweerdelijk is veroorzaakt door een eerder (appellabel) besluit".
Zij heeft vervolgens het beroep ongegrond verklaard, daartoe onder meer overwegende:
"Met de vernietiging van het besluit van [datum 3] en het daaraan ten grondslag liggende besluit van [datum 2] is de onrechtmatigheid van deze besluiten gegeven, welke onrechtmatigheid aan verweerder kan worden toegerekend. Voor het aannemen van de verplichting tot schadevergoeding dient voorts te worden vastgesteld dat de gestelde schade het gevolg is van de onrechtmatige besluiten. Aan dit vereiste is wat betreft de loonkosten niet voldaan.
De rechtbank constateert in dit verband dat de besluiten van [datum 3] en van [datum 2] op formele gronden zijn vernietigd en dat er geen inhoudelijk oordeel over de ongeschiktheid van [persoon 1] is gegeven. Eerst bij het primaire besluit van [datum 4] is komen vast te staan dat [persoon 1] op dat moment blijvend ongeschikt was tot het vervullen van zijn betrekking in dienst van de gemeente Voorst. Tegen het besluit van [datum 4] zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De rechtbank moet er dan ook van uitgaan dat de betrokkene [persoon 1] voorafgaand aan de datum van de vermelde besluit van [datum 4] niet blijvend ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
De loonkosten die eiser tot [datum 5] heeft betaald zijn veroorzaakt door de ambtelijke aanstelling van betrokkene en niet door de onrechtmatige besluiten van verweerder. Dat verweerder over de periode vanaf [datum 7] deze loonkosten heeft vergoed, maakt zulks niet anders."
(l) De gemeente is tegen de onder (k) genoemde beslissing van de rechtbank te Den Haag in beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep. Bij uitspraak van 22 februari 2001 (productie 14 bij akte houdende overlegging producties (eerste aanleg) d.d. 7 november 2002) heeft de Raad de aangevallen uitspraak vernietigd en de rechtbank alsnog onbevoegd verklaard van het inleidende beroep kennis te nemen, daartoe onder meer overwegende:
"De Raad stelt voorop dat gedaagde na 1 januari 1996, met ingang van welke datum de WPA in werking is getreden en de Algemene burgerlijke pensioenwet is ingetrokken, een orgaan is van een rechtspersoon naar burgerlijk recht, zodat, naar de rechtbank terecht heeft overwogen, in beginsel de burgerlijke rechter bevoegd is kennis te nemen van geschillen als de onderhavige. ()
Het bestreden besluit kan niet geacht worden met toepassing van artikel 61, tweede lid, van de WPA te zijn gegeven, reeds omdat het inleidende verzoek van appellant is ingediend na
1 januari 1996. ()
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de rechtbank zich ten onrechte bevoegd heeft geacht van het geschil kennis te nemen. ()
De Raad acht voorts termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van fl. 2840 aan kosten van juridische bijstand in twee instanties."