typ. JD
rolnr. C0501037/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH,
sector civiel recht,
vierde kamer, van 13 maart 2007,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANTE],
echtgenote van [naam],
wonende te [plaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van 27 juli 2005,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
de besloten vennootschap DLV BOUW, MILIEU EN TECHNIEK B.V.,
gevestigd te Uden,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 26 januari 2005 en 4 mei 2005 tussen appellante - verder te noemen [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - verder te noemen DLV - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 108987/HA ZA 04-815)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen, en naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 30 juni 2004, waarbij een comparitie van partijen werd gelast.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellante] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van haar vordering, met veroordeling van DLV in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft DLV de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.
2.3. Partijen hebben daarna de zaak doen bepleiten door hun advocaten, [appellante] door mr. Th.J.H.M. Linssen en DLV door mr. V.H. Affourtit, die zich daarbij bediend hebben van pleitnotities. Bij die gelegenheid is zijdens [appellante] bij akte voorts nog een productie in het geding gebracht.
Partijen hebben tenslotte onder overlegging van de processtukken het hof gevraagd uitspraak te doen.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar de memorie van grieven. Met de grieven wordt het geschil van partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd.
4.1 De rechtbank heeft in de overwegingen 1.1 tot en met 1.17 van haar tussenvonnis van 26 januari 2005 vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Deze overwegingen zijn niet bestreden, zodat de door de rechtbank vastgestelde feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.2 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
4.2.1 [appellante] en haar echtgenoot [naam] (verder te noemen [naam]) exploiteren te [plaats], hun woonplaats, een champignonkwekerij. [appellante] heeft gesteld dat zij in de nabijheid daarvan een eigen bedrijf wilde starten. Voor de door [appellante] beoogde bouwplannen (bedrijfsruimte en bedrijfswoning) diende een bouwvergunning aangevraagd te worden bij [gemeente] (verder te noemen: de gemeente).
4.2.2 Voor het desbetreffende gebied zou op 7 december 2000 een voorbereidingsbesluit als bedoeld in art. 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht worden, waardoor realisering van het bouwplan zoals door [appellante] en [naam] beoogd, uitgesloten zou worden. Van belang was daarom dat de aanvrage voor een bouwvergunning vóór die datum was ingediend.
4.2.3 [naam] heeft zich in verband daarmede medio november 2000 gewend tot het destijds nog DLV Bouw-Adviesbureau B.V. geheten, thans DLV Bouw, Milieu en Techniek B.V., een adviesbureau voor bedrijfsleven en overheid op bestuursrechtelijk gebied. Tot haar activiteiten behoren onder meer het voorbereiden en begeleiden van aanvragen voor bouwvergunningen.
4.2.4 Na bespreking, waarbij de datum 7 december 2000 uitdrukkelijk aan de orde is geweest, is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen.
4.2.4.1 [naam 2], destijds in dienst van DLV, heeft op 23 november 2000 een offerte met specificaties aan [naam] uitgebracht (prod. 1 cva), waarvan de aanhef luidt:
Hierbij doe ik u toekomen onze offerte voor het ontwerpen en bouwvergunning gereedmaken voor nieuwbouw bedrijfswoning en loods van respectievelijk maximaal 750 m3 en 225 m2 te [plaats].
Deel 1
* De werkzaamheden voor het ontwerp, waarmee de bouwvergunning wordt aangevraagd, zoals omschreven in de bijlage kunnen wij aanbieden;
- voor de loods; f3.100,=(excl. 17,5%BTW).(3/8deel)
- voor de woning; f5.500,=(excl. 17,5%BTW).(5/8deel)
Meerwerk per aanvraag f 750,=(excl. 17,5%BTW).(2x)
Deel 2
* De werkzaamheden voor de bouwvoorbereiding zoals omschreven in de bijlage kunnen wij aanbieden;
- voor de loods; f4.150,=(excl. 17,5%BTW).(5/8deel)
- voor de woning; f3.250,=(excl. 17,5%BTW).(3/8deel)
Meerwerk per aanvraag f 250,=(excl. 17,5%BTW).(2x)
Totaal; f18.000,=(excl. 17,5%BTW).
* De werkzaamheden voor het bestek f 3.000,=(excl. 17,5%BTW).
* Het regelen van de aanbesteding f 3.000,=(excl. 17,5%BTW).
..............................".
4.2.4.2 De opdrachtbevestiging, gedateerd 28 november 2000 en op die datum door [appellante] en DLV voor akkoord ondertekend (prod. 1 inl. dagv.), luidt voorzover hier van belang:
"OPDRACHTBEVESTIGING
..................
Naam: [appellante]
..................
Overeengekomen door: [naam 3]
Overeenkomstdatum: 28-11-'00
VOOR DE LEVERING VAN:
* Aanvraag welstandsadvies met schetsplan
* Aanvraag bouwvergunning met bestektekening
................
Levering door: DLV. Startdatum levering: 20-11-'00.
Op deze overeenkomst is tevens van toepassing:
Omschrijving volgens offerte van dd. 1e en 2e deel
................
Opmerkingen: levering binnen twee weken.
bouwvergunning aangevragen ahv. schetsplannen Wo en Lo.
................
Overeengekomen prijs klant: f 6.500
................".
4.2.4.3 Op de opdrachtbevestiging staat vermeld, dat op de opdracht van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden van DLV-BouwAdviesBuro B.V. De voorwaarden waren afgedrukt op de achterzijde van de opdrachtbevestiging.
Het van die voorwaarden (prod.13 bij inl. dagv.) deel uitmakende art. 16 luidt:
"Artikel 16 Aansprakelijkheid van het adviesbureau
1. Het adviesbureau pleegt jegens de opdrachtgever eerst wanprestatie, indien het bij de uitvoering van de opdracht tekortschiet op een wijze, die een goed, met normale vakkennis uitgerust en zorgvuldig handelend adviesbureau had kunnen en moeten vermijden, nadat het door de opdrachtgever schriftelijk in gebreke is gesteld om de gevolgen van de tekortkoming binnen een redelijke termijn te herstellen.
2. Het adviesbureau is slechts aansprakelijk voor de vergoeding van schade voor:
a. De kosten van de aanpassing van het ontwerp.
b. De kosten van het herstel van gebreken.
c. De door derden bij de opdrachtgever gedeclareerde kosten.
Voor vergoeding van andere schade dan onder a, b of c genoemd, is het adviesbureau slechts aansprakelijk, indien en voor zover de tekortkoming te wijten is aan grove onzorgvuldigheid van het adviesbureau.
3. De, in totaal op grond van het in de leden 1 en 2 onder b en c bepaalde door het adviesbureau te vergoeden schade, is beperkt tot het bedrag dat de opdrachtgever terzake van de algehele vervulling van de betreffende opdracht, ongeacht de aard en de omvang ervan, aan het adviesbureau krachtens artikel 10 verschuldigd zou zijn, echter met een maximum van f 100.000,-.
4. Tenzij in de opdracht uitdrukkelijk anders is bepaald, is het adviesbureau bij opdrachten die betrekking hebben op de totstandkoming van een object, alleen aansprakelijk voor die schaden, die niet onder een gebruikelijke CAR-verzekering of vergelijkbare verzekeringen gedekt worden.
5. Indien voor bepaalde fase(n) in de totstandkoming van een object aan het adviesbureau geen opdracht wordt verleend, is het adviesbureau niet aansprakelijk voor fouten of tekortkomingen in gegevens, die door of namens de opdrachtgever zijn aangeleverd.
6. De bevoegdheid van de opdrachtgever zich op een tekortkoming van het adviesbureau te beroepen, vervalt indien de opdrachtgever niet binnen bekwame tijd nadat hij de tekortkoming heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, schriftelijk en met redenen omkleed bij het adviesbureau terzake heeft geprotesteerd".
Het in art. 16 van de algemene voorwaarden genoemde art. 10 betreft de advieskosten en de volgens de opdracht daarvoor te declareren bedragen, te verhogen met de verschuldigde omzetbelasting.
4.2.5 Op 6 december 2000 heeft DLV namens [appellante] aanvragen voor bouwvergunningen voor de bouw van een bedrijfsruimte en een bedrijfswoning ingediend bij de gemeente. Bij brief van 21 december 2000 heeft de afdeling Bouw- en Woningtoezicht en Milieubeheer van de gemeente, namens het College van B&W, aan [appellante] laten weten, dat de aanvragen niet voldeden aan de voorschriften van de Bouwverordening, en gelegenheid geboden om binnen 14 dagen na de verzending van die brief de bouwaanvragen aan te vullen met een reeks in die brief opgesomde gegevens, met name tekeningen en berekeningen (in het vonnis van 26 januari 2005 opgenomen in rechtsoverweging 1.9). De brief eindigt met de waarschuwing dat indien die gegevens niet binnen twee weken overgelegd zouden zijn, de bouwaanvragen wegens onvolledigheid niet verder in behandeling zouden worden genomen (prod. 2 inl. dagv.).
4.2.6 Na bespreking tussen [naam] en DLV op 27 december 2000 naar aanleiding van bedoelde brief van de gemeente van 21 december, heeft DLV op 3 januari 2001 aanvullende gegevens ingediend bij de gemeente. De afdeling Bouw- en Woningtoezicht en Milieubeheer heeft daarop bij brief van 23 januari 2001 namens het College van B&W van de gemeente aan [appellante] medegedeeld, dat B&W besloten had de aanvraag niet in behandeling te nemen, aangezien aan de aanvrage nog steeds gegevens ontbraken en deze niet voldeed aan de voorschriften van de Bouwverordening van de gemeente Veghel 1992 (prod. 4 inl. dagv.).
4.2.7 [appellante] heeft tegen dat besluit een bezwaarschrift d.d. 9 maart 2001 ingediend, dat door Burgemeester en Wethouders van de gemeente bij besluit van 3 juli 2001 ongegrond verklaard is (prod. 6 inl. dagv.). Het daartegen door [appellante] bij de rechtbank Roermond, sector bestuursrecht, ingestelde beroep is door die rechtbank bij uitspraak van 12 maart 2002 ongegrond verklaard (prod. 7 inl. dagv.). In de daartegen namens [appellante] bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ingestelde hoger beroepsprocedure werd door de Afdeling Bestuursrechtspraak de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd (prod. 8 inl. dagv.).
4.2.8 [appellante] heeft vervolgens DLV schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de volgens [appellante] door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van het in gebreke gebleven zijn door DLV, c.q. onzorgvuldig handelen van DLV bij de uitvoering van de door [appellante] aan DLV verstrekte opdracht. De door DLV aanvaarde opdracht hield volgens [appellante] in, dat DLV het gehele vergunningentraject ter verkrijging van een bouwvergunning voor bedrijfswoning en bedrijfsruimte op zich nam en zou verzorgen. DLV diende er, aldus [appellante], zorg voor te dragen dat de bouwaanvragen compleet waren en voldeden aan de wettelijke vereisten (Bouwverordening, Bouwbesluit). DLV heeft echter de vereiste gegevens niet volledig aangeleverd, ook niet nadat de gemeente bij haar brief van 21 december 2000 nog een nadere termijn had verleend om de aanvragen alsnog te completeren met de ontbrekende gegevens, terwijl DLV daartoe volgens [appellante] wel in staat was geweest.
Ingevolge de overeenkomst had DLV ervoor (dienen) te zorgen, zo betoogt [appellante], dat de aanvragen tenminste ontvankelijk zouden zijn. Doch zelfs indien en voorzover dat niet zou zijn afgesproken en DLV enkel voor schetsplannen zorg zou dragen - wat volgens [appellante] niet het geval was - heeft DLV volgens [appellante] jegens haar in elk geval onrechtmatig gehandeld door in december 2000, in strijd met haar toezeggingen aan [appellante], de omissies niet te herstellen naar aanleiding van de brief van het College van B&W van 21 december 2000. Los van de afspraken van november 2000 levert deze handelwijze, aldus [appellante], jegens haar een zelfstandige onrechtmatige daad op.
4.2.9 DLV heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen, waarna [appellante] in de door haar ingestelde gerechtelijke procedure veroordeling van DLV heeft gevorderd tot, uitvoerbaar bij voorraad:
* betaling van de door [appellante] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2001, althans vanaf 21 januari 2001, althans vanaf de dag van het verzuim, althans voldoening van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag;
* betaling van E. 500,-- wegens kosten voor buitengerechtelijke rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data als vermeld bij de hoofdsom, althans voldoening van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag;
* betaling van de kosten van deze procedure, met veroordeling tot betaling van de wettelijke rente daarover indien DLV de proceskosten niet binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis zal hebben betaald.
4.2.10 Het verweer van DLV houdt - samengevat weergegeven - in:
a) Er is sprake van twee overeenkomsten.
- De eerste, van 28 november 2000, hield in de opdracht aan DLV om uiterlijk 6 december 2000 aan de hand van schetsplannen voor een woning en een loods bouwvergunningen aan te vragen. Een verdergaand resultaat was niet overeengekomen en was vanwege de onrealistisch korte termijn (uiterlijk 6 december) ook niet haalbaar. [appellante] wist dat DLV niet méér zou kunnen leveren, dat is door DLV duidelijk aangegeven (cva onder 2.5 en 2.7) en [appellante] heeft ook niet voor meer betaald. Met name was niet overeengekomen dat DLV aanvragen zou indienen die geheel voldeden aan de Bouwverordening en dus ontvankelijk waren. De eerste opdracht is door DLV vervuld.
- Bij vervolgopdracht van 27 december 2000 is overeengekomen dat DLV zou trachten zoveel mogelijk van de ontbrekende gegevens aan B&W te verstrekken om de bouwaanvragen ontvankelijk te doen zijn. Dat was een zuivere inspanningsverbintenis: gezien de vele eisen waaraan een (ontvankelijke) bouwaanvrage moet voldoen, en de uitermate korte tijd (in het kerstreces) en beperkte mankracht die daartoe beschikbaar waren, kon DLV zich onmogelijk verbinden, laat staan een garantie geven, voor het bereiken van het uiteindelijk beoogde resultaat. Dat alles was [appellante] bekend. Aan deze afspraak heeft DLV eveneens voldaan. [appellante], die wist dat de aanvrage van 6 december 2000 niet de vereiste stukken bevatte, had echter nagelaten direct na het indienen van de aanvraag van 6 december nadere gegevens te verzamelen, zodat DLV heeft moeten volstaan met de gegevens waarover zij in die korte periode de beschikking had (verkregen).
- DLV is derhalve niet tekortgeschoten in de nakoming van die overeenkomst(en) en heeft niet onrechtmatig/onzorgvuldig gehandeld. Zij is jegens [appellante] ook steeds volstrekt duidelijk geweest ten aanzien van de (on)mogelijkheden van het indienen van een complete, ontvankelijke bouwaanvrage. Binnen de resterende tijd van de gegunde termijn was dat onmogelijk, zij het - DLV baseerde dat op eerdere ervaringen met de gemeente - dat een beperkte aanvrage wellicht toch niet geheel kansloos was.
b) Voorzover zou worden aangenomen dat DLV bij de uitvoering van de opdracht(en) zou zijn tekortgeschoten c.q. een onrechtmatige daad zou hebben begaan (een beroepsfout zou hebben gemaakt) betwist DLV dat de bouwaanvragen, indien zij wél ontvankelijk waren geweest, zouden hebben geleid tot verleende bouwvergunningen. DLV bestrijdt dat de ingediende bouwplannen strookten met het geldende bestemmingsplan, zodat realisering slechts mogelijk zou zijn met behulp van vrijstellingen. Nu B&W echter een andere ontwikkeling van dit gebied voorstonden blijkens het voorbereidingsbesluit, kon in redelijkheid op zulke vrijstellingen niet worden gerekend.
c) Evenmin staat vast, dat [appellante] schade lijdt of heeft geleden. Zelfs jaren na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - waarmee de niet-ontvankelijkverklaring van de bouwaanvrage onherroepelijk was geworden - heeft [appellante] nog steeds niet gesteld wat haar schade is.
d) Daargelaten dat iedere begroting van schade van [appellante] ontbreekt, kan niet gezegd worden dat, indien er al sprake mocht zijn van schade, die schade het gevolg is van de DLV gemaakte fouten/onrechtmatig handelen. In dat geval is die schade volledig veroorzaakt door omstandigheden die aan [appellante] zelf zijn toe te rekenen:
- het pas in een heel laat stadium benaderen van DLV (feitelijk al te laat voor het indienen van een ontvankelijke bouwaanvraag);
- het door [appellante] pas op 27 december 2000 aan DLV verstrekken van een aanvullende opdracht, zonder zelf - hoewel [appellante] wist dat de aanvrage van 6 december 2000 onvolledig was - intussen alvast nadere gegevens te verzamelen;
- het toepassen van (keuze van [appellante]) een "overvaltechniek" jegens de gemeente bij het aanvragen van de bouwvergunning.
e) Voor het geval DLV niettemin aansprakelijk geoordeeld mocht worden voor enige schade van [appellante], strekt die aansprakelijkheid ingevolge art. 16 lid 2 en lid 3 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden van DLV niet verder dan vergoeding van schade voor
- de kosten van aanpassing van het ontwerp;
- de kosten van het herstel van gebreken;
- de door derden bij de opdrachtgever gedeclareerde kosten.
Dergelijke schade is door [appellante] echter niet gespecificeerd, en voor andere schade is DLV slechts aansprakelijk indien en voorzover de tekortkoming te wijten is aan grove onzorgvuldigheid van DLV. Daarvan is geen sprake: DLV heeft integendeel gelet op de beschikbare tijd uiterste inspanning geleverd om het onmogelijke voor [appellante] mogelijk te maken. Dat dit niet is gelukt, doet aan DLV's inspanning niet af.
4.2.11 Nadat de rechtbank bij vonnis van 30 juni 2004 een comparitie van partijen had gelast, heeft zij bij haar vonnis van 26 januari 2005 bepaald dat [appellante] haar stelling, dat indien DLV haar werk naar behoren zou hebben gedaan, de gegevens voldoende waren geweest om de bouwvergunning te verkrijgen, nader diende te onderbouwen, door bij akte concreet aan te geven welke gegevens DLV ten onrechte niet ter kennis van het College van B&W heeft gebracht waarover DLV wel de beschikking had, althans kon hebben gehad. Daarbij diende [appellante] tevens aan te geven of en zo ja, hoe zij bewijs wenste te leveren van haar stelling dat DLV bij de overeenkomst van november 2000 de verplichting is aangegaan zodanige gegevens in te dienen dat de aanvragen ontvankelijk zouden zijn.
Nadat partijen hierop over en weer ieder een akte hadden genomen, heeft de rechtbank bij haar eindvonnis van 4 mei 2005 vastgesteld dat [appellante] de stellingen waarop zij haar vordering heeft gebaseerd onvoldoende concreet heeft onderbouwd en bovendien geen specifiek en terzake dienend bewijsaanbod heeft gedaan. Aan de stelling dat DLV jegens [appellante] toerekenbaar tekortgeschoten is dan wel onrechtmatig heeft gehandeld is de rechtbank daarom voorbijgegaan, en zodoende aan de vraag of [appellante] schade heeft geleden niet meer toegekomen. De vorderingen van [appellante] zijn door de rechtbank afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.3 [appellante] heeft zich met genoemd (tussen)vonnis van 26 januari 2005 en het eindvonnis van 4 mei 2005 niet kunnen verenigen en is tegen beide in hoger beroep gekomen.
Haar grieven I en II betreffen het tussenvonnis, de grieven III tot en met VI het eindvonnis, en grief VII is een algemene grief. Waar nodig zal het hof ook op de afzonderlijke grieven ingaan.
4.4 Het hof bespreekt allereerst het verweer van DLV weergegeven in 4.2.10 sub a.
Anders dan DLV aanvankelijk aanvoerde, is het hof van oordeel dat er tussen partijen sprake is van één overeenkomst (en niet van twee). De offerte - waarop, naar DLV zelf stelt, de opdracht gebaseerd is - spreekt immers van het "ontwerpen en bouwvergunning gereed maken". Weliswaar zijn de werkzaamheden onderverdeeld in meerdere onderdelen/fasen, maar dat staat aan het gesloten (en bevestigd) zijn van één overeenkomst niet in de weg.
4.5 De grieven I en II zijn gericht tegen de overweging van de rechtbank dat [appellante] concreet moet aangeven welke gegevens DLV ten onrechte niet ter kennis van het College van B&W heeft gebracht en de overweging dat op [appellante] de bewijslast rust van haar stelling dat DLV de verplichting is aangegaan zodanige gegevens in te dienen dat de aanvrage ontvankelijk zou zijn.
Bij pleidooi heeft [appellante] de tweede grief nader toegelicht in die zin dat in haar visie DLV moet bewijzen dat zij in de nakoming van haar verplichting tot indienen van een ontvankelijke aanvraag niet is tekortgeschoten.
4.6 Het hof constateert dat de offerte en de opdrachtbevestiging niet volledig op elkaar aansluiten, onder meer door de verwijzing in de opdrachtbevestiging naar een "schetsplan" en "schetsplannen" en omdat de opdrachtbevestiging een lager honorarium bevat dan de offerte.
Nu derhalve het schriftelijke contract niet voldoende duidelijk is en partijen op belangrijke punten van mening verschillen omtrent hetgeen tussen hen overeengekomen was, moet worden vastgesteld welke betekenis zij over en weer aan elkaars uitingen, verklaringen en verdere gedragingen mochten toekennen en wat zij in redelijkheid te dien aanzien van elkaar mochten verwachten.
4.7 [appellante] stelt, dat DLV zich had verplicht om het gehele vergunningentraject te begeleiden en te verzorgen, en ervoor te zorgen dat de aanvragen zouden leiden tot afgifte van bouwvergunningen, althans ervoor te zorgen dat de aanvragen zouden voldoen aan alle wettelijke daaraan te stellen eisen volgens de Bouwverordening en het Bouwbesluit, zodanig dat de aanvragen tenminste ontvankelijk zouden zijn. DLV had daarvoor niet slechts de tijd tot 6 december 2000, zij wist dat zij van de gemeente de gelegenheid zou krijgen aanvullende gegevens te verschaffen. DLV heeft vervolgens aan [appellante] gegarandeerd, zo stelt [appellante], dat die aanvullende gegevens binnen de nadere termijn bij de gemeente zouden worden ingediend ([appellante] beroept zich dienaangaande op door [naam] gevoerde telefoongesprekken met [naam 2] en met de toenmalige advocaat van [appellante] en [naam], mr. Van der Westen, en op een telefoongesprek met een kantoorgenoot van hun advocaat met [naam 2]). Dat was volgens [appellante] ook mogelijk, omdat het om normale gegevens ging die bij een gewone bouwaanvraag zoals in kwestie direct voorhanden zijn. De tekeningen en berekeningen van de woning en bedrijfsruimte waren niet specifiek op bepaalde eisen van [appellante] toegesneden: het betrof hier gestandaardiseerde bouwwerken. Volgens [appellante] heeft DLV de aanvankelijk ontbrekende gegevens ook wel degelijk ingeleverd, maar pas in de bezwaarfase.
4.7.1 DLV bestrijdt dat. Volgens DLV hield de overeenkomst in dat zij aan de hand van een schetsplan een bouwaanvraag zou indienen. Voor het indienen van een ontvankelijke bouwaanvraag is een schetsplan hoe dan ook niet voldoende, aldus DLV. Het indienen van een aanvrage die geheel voldeed aan de Bouwverordening en dus ontvankelijk was, was voor DLV gezien het korte tijdsbestek onmogelijk. [appellante] wist dat en heeft voor een dergelijke complete aanvraag ook niet betaald.
Volgens DLV heeft [naam 2] dat besproken met [naam]. Soortgelijke beperkte opdrachten werden overigens volgens DLV ook overeengekomen met [naam] en [naam 4]. DLV stelt dat zij ook na 6 december 2000 niet in staat was alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken gezien het kerstreces en de korte tijd die beschikbaar was.
4.8 Als uitgangspunt dient te gelden dat [appellante] in een zeer laat stadium bij DLV is gekomen, op een ogenblik waarop nog maar een korte tijd resteerde voor het indienen van een aanvraag bij de gemeente. Voorts was het voor zowel [appellante] als DLV duidelijk dat de gemeente niet welwillend tegenover de plannen van [appellante] zou staan gezien de planologische situatie. Verder dat DLV opdracht heeft aanvaard en betaling bedongen.
4.8.1 Vast staat dat de door DLV, die als een deskundige op het gebied van het indienen van bouwaanvragen moet worden beschouwd, op 6 december 2000 ingediende aanvraag volstrekt incompleet was.
In de beslissing d.d. 3 juli 2001 genomen op het bezwaar van [appellante] (prod. 6 bij inl. dagv.) heeft de gemeente daarover vermeld op blz. 5: "Overigens waren de voornoemde aanvragen zo evident onvoldoende dat een ervaren architect, waartoe DLV Bouw- en Adviesbureau B.V. mag worden gerekend, bij voorbaat al kon weten dat deze niet op basis van de overgelegde gegevens in behandeling zou worden genomen. Men had dan ook reeds op basis van de opgedane ervaring met de werkwijze van de [gemeente] voorwerk kunnen verrichten in de periode dat de ontvankelijkheidstoets plaatsvond. Tenslotte zijn de aanvragen wel degelijk aangevuld, zodat de stelling van appellant, dat dit gezien de feestdagen nagenoeg onmogelijk moet worden geacht, feitelijk onjuist is".
Door DLV is een en ander niet weersproken.
4.9 Het hof is van oordeel dat thans op basis van de tot nu toe verstrekte gegevens nog niet vaststaat wat precies tussen partijen is afgesproken. Op grond van art. 150 Rv. rust op elk van partijen de bewijslast van de door haar gestelde inhoud van hetgeen tussen hen is overeengekomen.
4.9.1 Aan [appellante] draagt het hof op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt:
* dat DLV zich jegens haar had verplicht om het gehele vergunningentraject te begeleiden en te verzorgen en ervoor te zorgen dat de aanvrage zou leiden tot afgifte van bouwvergunningen, althans in elk geval ervoor te zorgen dat de aanvragen tenminste ontvankelijk zouden zijn (mvg sub 17);
* dat DLV tijdig over de noodzakelijke aanvulling van de aanvraag beschikte of in ieder geval kon beschikken over zodanige gegevens dat zij in staat was een ontvankelijke bouwaanvraag in te dienen;
* dat DLV in december aan [appellante] heeft gegarandeerd dat die aanvullende gegevens bij de gemeente zouden worden ingeleverd, zodat de ontvankelijkheid van de aanvraag zeker zou zijn gesteld (pleitnota sub 5).
4.9.2 Aan DLV draagt het hof op te bewijzen:
* dat zij bij het sluiten van de overeenkomst aan [appellante] heeft medegedeeld, dat het indienen van een complete, ontvankelijke bouwaanvraag vóór 7 december 2000 onmogelijk was en dat voor het indienen van een ontvankelijke bouwaanvraag een schetsplan hoe dan ook onvoldoende was;
* dat zij eind december 2000 aan [appellante] heeft medegedeeld dat vanwege de korte tijdsspanne (voor 3 januari 2001), de drukte bij DLV en gebrek aan mankracht tijdens en rond de feestdagen alsmede het ontbreken van genoegzame gegevens door haar onvoldoende volledige stukken konden worden ingediend bij de gemeente, althans dat DLV er niet voor kon instaan dat de aanvraag ontvankelijk zou zijn.
4.10 Het hof heeft ook behoefte aan nadere inlichtingen van partijen over de gang van zaken. Met name wenst het hof van partijen te vernemen of tussen hen afspraken zijn gemaakt omtrent de wijze waarop de noodzakelijke gegevens aan DLV ter beschikking zouden worden gesteld: heeft DLV aan [appellante] kenbaar gemaakt dat de gemeente een uitstel voor completering van de stukken zou verlenen en is daarbij een te volgen handelwijze besproken.
Het hof zal daarom een comparitie van partijen gelasten aansluitend op de getuigenverhoren, welke tevens zal worden benut voor het beproeven van een schikking.
4.11 Voor de goede orde merkt het hof hierbij op, dat het door [appellante] bij akte d.d. 9 november 2006 overgelegde rapport-[naam rapport] voorshands niet tot bewijs kan strekken, nu dat rapport in eenzijdige namens [appellante] verstrekte opdracht is opgesteld, zonder toepassing van hoor en wederhoor, en de inhoud daarvan door DLV wordt betwist (volgens DLV is het op een onjuiste tekst van de Woningwet gebaseerd, onvolledig en onbruikbaar: pleitnota-DLV in hoger beroep onder 3.3 t/m 3.9).
4.12 In verband met het voorgaande wordt in dit stadium de beoordeling van (de gegrondheid van) de grieven en iedere verdere beslissing aangehouden, daaronder ook die omtrent de beweerdelijk door [appellante] geleden schade en het beroep van DLV op art. 16 van haar algemene voorwaarden.
Mitsdien moet als volgt worden beslist.
draagt [appellante] op te bewijzen als in dit arrest onder 4.9.1 overwogen;
draagt DLV op te bewijzen als in dit arrest onder 4.9.2 overwogen;
bepaalt dat voor het geval partijen dan wel een van hen dat bewijs door getuigen wil leveren, de getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. A.P.A. de Klerk-Leenen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door haar te bepalen datum;
bepaalt dat partijen, [appellante] in persoon en DLV deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is, na afloop - of in plaats van - de getuigenverhoren zullen verschijnen voor voornoemde raadsheer-commissaris met het doel als in dit arrest onder 4.10 overwogen;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 27 maart 2007 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de te horen getuigen op dinsdagen en woensdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureurs van partijen tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zullen opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie van het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Huijbers-Koopman, De Klerk-Leenen en De Kok en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 maart 2007.