ECLI:NL:GHSHE:2007:BA1213

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K03/0313
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • P.A.M. Hendriks
  • G.A.M. Stevens
  • P.R. Feith
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot bewilliging in het doen uitgaan van kennisgeving van niet verdere vervolging na klacht ex art. 12 Sv

Op 2 januari 2007 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoek tot bewilliging in het doen uitgaan van een kennisgeving van niet verdere vervolging werd afgewezen. De zaak was aanhangig gemaakt door klager, die op 23 augustus 2002 aangifte had gedaan van vrijheidsbeneming c.q. gijzeling door beklaagde. In april 2003 werd klager door de politie geïnformeerd dat de zaak niet zou worden vervolgd omdat de verdachte niet te achterhalen was. Klager diende daarop op 24 oktober 2003 een klaagschrift in bij het hof, dat op 3 december 2003 ter griffie was ingekomen. De advocaat-generaal adviseerde het hof om het beklag gegrond te verklaren, wat op 25 mei 2004 ook gebeurde. De vervolging van beklaagde werd bevolen terzake van overtreding van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.

In de periode die volgde, verzocht de officier van justitie op 29 augustus 2006 het hof om te bewilligen in het verstrekken van een kennisgeving van niet verdere vervolging aan beklaagde, die nog steeds onvindbaar was. De advocaat-generaal adviseerde op 27 oktober 2006 om het verzoek tot bewilliging te verlenen. Het hof behandelde het bewilligingsverzoek op 5 december 2006, maar klager verscheen niet. De advocaat-generaal bleef bij het schriftelijk verslag.

Het hof oordeelde dat het niet kunnen horen van beklaagde niet in de weg stond aan een vervolging en een eventuele veroordeling bij verstek. Gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de aanwijzingen in het dossier, was het hof van mening dat er geen termen aanwezig waren om het verzoek tot bewilliging te verlenen. Het verzoek werd derhalve afgewezen, en de beslissing werd op 2 januari 2007 gegeven door de voorzitter en de raadsheren in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

K03/0313
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 2 januari 2007 inzake het verzoek om te bewilligen in het doen van een kennisgeving van niet verdere vervolging, overeenkomstig artikel 246, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering aan:
[beklaagde],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna te noemen: beklaagde,
terzake van het beklag gedaan door:
[klager],
wonende te Breda,
hierna te noemen: klager,
wegens overtreding van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (dwang).
De feitelijke gang van zaken.
Op 23 augustus 2002 heeft klager aangifte gedaan van vrijheidsbeneming c.q. gijzeling, beweerdelijk jegens hem gepleegd door beklaagde.
Op april 2003 is door de chef politie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat verdachte niet te achterhalen zou zijn.
Hierop heeft klager op 24 oktober 2003 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 3 december 2003, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 19 maart 2004 het hof geraden het beklag gegrond te verklaren.
Op 27 april 2004 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld. Ofschoon behoorlijk opgeroepen, is klager niet in raadkamer verschenen. Ook beklaagde is, ondanks oproeping, niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
Bij beschikking van 25 mei 2004 heeft het hof het beklag gegrond verklaard en de vervolging van beklaagde bevolen terzake van overtreding van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij brief van 29 augustus 2006 heeft de officier van justitie het hof verzocht te bewilligen in het verstrekken van een kennisgeving van niet verdere vervolging aan beklaagde.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk advies van 27 oktober 2006, bij het hof binnengekomen op 30 oktober 2006, het hof geraden het verzoek tot bewilliging te verlenen.
Op 5 december 2006 is het bewilligingsverzoek in raadkamer behandeld. Klager, ofschoon behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
Beklaagde is destijds niet vervolgd omdat hij onvindbaar was. Het hof heeft het beklag van klager op 25 mei 2004 overeenkomstig het advies van de advocaat-generaal gegrond verklaard en de vervolging van beklaagde bevolen terzake van dwang (artikel 284 Wetboek van Strafrecht).
Het verzoek van de officier van justitie om de gevraagde bewilliging te verlenen is gedaan op grond van het feit dat beklaagde ook thans nog steeds onvindbaar is.
Het hof is van oordeel, dat het niet kunnen horen van beklaagde niet in de weg behoeft te staan aan een vervolging en een eventuele veroordeling bij verstek van beklaagde. Het hof acht, gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit en de zich in het dossier bevindende aanwijzingen, termen aanwezig om het verzoek tot bewilliging niet te verlenen.
Het verzoek tot bewilliging dient derhalve te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het verzoek tot bewilliging af.
Aldus gegeven door
mr. P.A.M. Hendriks, als voorzitter,
mrs. G.A.M. Stevens en P.R. Feith, als raadsheer,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, als griffier.
op 2 januari 2007.